ECLI:NL:RBZWB:2017:6363

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7158
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep en bezwaar in belastingzaken met betrekking tot medische vrijstelling omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep en bezwaren van een acupunctuurarts tegen beslissingen van de Belastingdienst met betrekking tot omzetbelasting. De belanghebbende stelde dat zijn beroep ontvankelijk was omdat een cijfermatige uitwerking uit Apeldoorn als uitspraak op bezwaar moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur eerder al onmiskenbaar had beslist op het bezwaar van de belanghebbende, waardoor de beroepstermijn was aangevangen. De rechtbank concludeerde dat het beroep met betrekking tot het derde kwartaal van 2014 niet-ontvankelijk was, omdat het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De overschrijding van de beroepstermijnen voor de overige beroepen werd echter als verschoonbaar beschouwd, omdat de Apeldoorn-uitdraaien voor het einde van de beroepstermijnen waren bekendgemaakt en twijfel hadden kunnen doen rijzen over de uitspraken op bezwaar. De rechtbank verklaarde de bezwaren van de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk, omdat deze niet tijdig waren ingediend. Tevens werd de rechtbank onbevoegd verklaard ten aanzien van het beroep op ambtshalve teruggave en het arrest Kühne & Heitz, aangezien deze kwesties niet door de belastingrechter konden worden beoordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de gevolgen van het niet ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/7158 en 16/7160 tot en met 16/7164
uitspraak van 28 september 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen van omzetbelasting op aangiften en de naheffingsaanslag omzetbelasting met betrekking tot de volgende tijdvakken:
Zaaknummer (BRE)
Tijdvak
16/7158
eerste half jaar 2013 (naheffingsaanslag)
16/7160
derde kwartaal 2013
16/7161
vierde kwartaal 2013
16/7162
eerste kwartaal 2014
16/7163
tweede kwartaal 2014
16/7164
derde kwartaal 2014
1.2.
De inspecteur heeft de in 1.1 vermelde bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft de bezwaren vervolgens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering en heeft die verzoeken afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft bij fax van 1 september 2016, op diezelfde dag door de rechtbank ontvangen, beroep ingesteld tegen (onder meer) de onder 1.2 vermelde beslissingen. De griffier heeft van belanghebbende éénmaal griffierecht geheven van € 168.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan bij brieven van 21 juli 2017 een afschrift aan partijen is gezonden.
1.6.
Bij brief van 27 juli 2017, ontvangen door de rechtbank bij fax van dezelfde datum, heeft belanghebbende de verzoeken om schadevergoeding ingetrokken.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. Over de onderhavige tijdvakken is omzetbelasting op aangifte voldaan dan wel nageheven ter zake van door belanghebbende verrichte acupunctuurbehandelingen (hierna: de bestreden omzetbelasting).
2.2.
Een tweetal belangenorganisaties van (acupunctuur)artsen heeft in de jaren 2012 tot en met 2014 overleg gevoerd met het Ministerie van Financiën over de verschuldigdheid van omzetbelasting over acupunctuurbehandelingen. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal (acupunctuur)artsen een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) met de Belastingdienst heeft gesloten. In een tot de gedingstukken behorende concept VSO staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
3.2.
Partij A [Rechtbank: belastingplichtige] heeft bezwaar aangetekend tegen een voldoening op aangifte, een naheffingsaanslag dan wel een teruggaafbeschikking waarbij de medische vrijstelling van omzetbelasting niet is toegepast.
(…)
4.10.
Voor de betalingen op aangifte over tijdvakken die aanvangen na het tijdvak waarvoor Partij A een bezwaarschrift heeft ingediend tot uiterlijk het moment waarop de uitkomst van de procedure onherroepelijk vaststaat, geldt het volgende. Partij A hoeft voor de in geschil zijnde diensten geen bezwaar in te dienen voor de tijdvakken die eindigen na de datum van ondertekening van deze Vaststellingsovereenkomst. (…) Hierbij wordt opgemerkt dat Partij A voor de bedoelde tijdvakken wel bezwaar moet maken indien zij bezwaar wenst te maken tegen zaken die niet in geschil zijn in het kader van deze Vaststellingsovereenkomst. Partij B [Rechtbank: de inspecteur] zal onder de hierna te noemen voorwaarde de [op] aangifte gedane betalingen omzetbelasting en/of naheffingsaanslagen omzetbelasting ambtshalve binnen een redelijke termijn in overeenstemming brengen met de uitkomsten van de proefprocedure. (…)
(…)
6.2.
Partij A doet (…) hierbij uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud afstand van het recht om in of buiten rechte een vergoeding van schade, rente en dergelijke te vorderen, met uitzondering van een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. (…)”
2.3.
Belanghebbende heeft geen VSO ondertekend.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Is het beroep met betrekking tot het derde kwartaal van 2014 ontvankelijk?
Zijn de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard?
Is de inspecteur gehouden de naheffingsaanslag te verminderen en teruggaaf van de op aangiften voldane omzetbelasting te verlenen?
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vermindering van de naheffingsaanslag overeenkomstig het daartegen gerichte bezwaar en tot teruggaaf van de bestreden omzetbelasting voor de overige tijdvakken.
3.4.
De inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met betrekking tot het derde kwartaal van 2014 en tot ongegrondverklaring van de overige beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf: ontvankelijkheid van de beroepen
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep met betrekking tot het derde kwartaal van 2014 niet-ontvankelijk is en overweegt daartoe als volgt.
4.1.1.
In de brief van 5 juli 2016 betreffende het in 4.1 vermelde kwartaal (hierna: de uitspraakbrief) schrijft de inspecteur onder meer:
"U heeft het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn ingediend. U bent hierdoor niet-ontvankelijk in het bezwaar. (...) Wanneer u meent dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, kunt u ertegen in beroep gaan bij: Rechtbank Zeeland-West-Brabant (…)".Gelet op deze tekst, beslist de inspecteur bij deze brief onmiskenbaar op belanghebbendes bezwaar zodat deze brief naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet anders kan worden opgevat dan als de uitspraak op het bezwaar. Belanghebbende voert daartegen aan dat het van de Belastingdienst Apeldoorn ontvangen biljet van 2 september 2016 (hierna: de Apeldoorn-uitdraai) de uitspraak op bezwaar is. Dit biljet heeft als aanhef
"Uitspraak op bezwaarschrift", en maakt melding van de mogelijkheid beroep in te stellen. Hoewel de Apeldoorn-uitdraai daarmee op zichzelf bezien zou kunnen worden beschouwd als een uitspraak op bezwaar, kan dat er niet aan afdoen dat reeds eerder bij de uitspraakbrief uitspraak op bezwaar is gedaan. Die laatstgenoemde uitspraak is dan ook leidend voor de aanvang van de beroepstermijn. Ook als de Apeldoorn-uitdraai als tweede uitspraak op bezwaar zou moeten worden aangemerkt (en niet slechts als cijfermatige uitwerking van de eerste uitspraak op bezwaar), staat daartegen geen afzonderlijk beroep open (vgl. HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516). Voor het zich hier voordoende geval dat de uitspraakbrief als uitspraak op bezwaar moet worden aangemerkt, is niet in geschil dat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ingediend.
4.1.2.
De vraag is vervolgens of de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is.
4.1.3.
In een geval zoals hier – waarin de uitspraak op bezwaar wordt gevolgd door een Apeldoorn-uitdraai – kan de termijnoverschrijding verschoonbaar zijn indien (pas) bij de Apeldoorn-uitdraai het gewijzigde bedrag van de belasting wordt vastgesteld (vgl. HR 8 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3822). Aangezien in dit geval het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, is van een wijziging van het verschuldigde en/of terug te geven belastingbedrag echter geen sprake. In zoverre is er geen grond om te concluderen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.1.4.
Voor zover de Apeldoorn-uitdraai bij belanghebbende twijfel heeft doen rijzen over welk geschrift de uitspraak op bezwaar is, kan dit niet leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Niet gesteld is namelijk dat belanghebbende deze Apeldoorn-uitdraai binnen de beroepstermijn heeft ontvangen.
4.1.5.
Overigens zijn geen omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.1.6.
Nu het beroep met betrekking tot het derde kwartaal van 2014 niet-ontvankelijk is komt de rechtbank niet toe aan een verdere behandeling van dat beroep.
4.2.
Ook de overige beroepen zijn niet-tijdig ingediend. Met de inspecteur is de rechtbank echter van oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijnen hier wel verschoonbaar is omdat de betreffende Apeldoorn-uitdraaien telkens vóór het einde van de beroepstermijn zijn bekendgemaakt en twijfel hebben kunnen doen rijzen over welke geschriften de uitspraken op bezwaar zijn. Deze beroepen zijn daarom ontvankelijk, zodat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van de vraag of de betreffende bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren
4.3.
Tussen partijen is (terecht) niet in geschil dat de bezwaarschriften niet binnen de bezwaartermijnen zijn ingediend. In geschil is of desondanks de bezwaren ontvankelijk zijn.
4.4.
Belanghebbende beroept zich op de VSO, naar de rechtbank begrijpt daarbij stellende dat de VSO op belanghebbende van toepassing is en dat daarom ten aanzien van de onderhavige tijdvakken geen bezwaar hoefde te worden gemaakt. Voorts voert belanghebbende aan dat gelet op gedragingen van de Belastingdienst ervan mocht worden uitgegaan dat de VSO van toepassing was.
4.5.1.
De rechtbank stelt voorop dat ook als belanghebbende zich op de VSO zou kunnen beroepen, deze VSO niet inhoudt dat een ingediend bezwaarschrift als bezwaar heeft te gelden tegen toekomstige voldoeningen op aangifte. De VSO houdt slechts in dat, indien aan de orde, de op toekomstige aangiften voldane omzetbelasting ambtshalve wordt verminderd (zie 2.2). Nog afgezien daarvan, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat een VSO tot stand is gekomen. Belanghebbende heeft de VSO niet willen ondertekenen in verband met de daarin opgenomen voorwaarde dat afstand wordt gedaan van schadevergoeding. In wat belanghebbende heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen enkele grond om te kunnen concluderen dat een VSO zonder die voorwaarde tot stand is gekomen.
4.5.2.
Voor zover erover wordt geklaagd dat de inspecteur – vanwege de in de VSO opgenomen voorwaarde dat afstand wordt gedaan van schadevergoeding – belanghebbende op onrechtmatige wijze heeft afgehouden van het ‘formeel sluiten’ van een VSO, heeft het volgende te gelden. Ook indien dat juist zou zijn, kan dat de termijnoverschrijding nog niet verschoonbaar maken. Overigens valt niet in te zien dat de inspecteur op dit punt onrechtmatig heeft gehandeld. De inspecteur mocht een aanbod tot een VSO doen met die voorwaarde. Het stond belanghebbende vervolgens vrij om dat aanbod al dan niet te aanvaarden.
4.5.3.
Voor zover belanghebbende aanvoert dat gelet op gedragingen van de Belastingdienst belanghebbende ervan mocht uitgaan dat de VSO (dienovereenkomstig) van toepassing was althans dat geen bezwaar hoefde te worden gemaakt, en dat belanghebbende om die reden eerder geen bezwaar heeft gemaakt, verwerpt de rechtbank dat betoog. Uit alles wat belanghebbende heeft aangevoerd volgt niet dat er – binnen de aan de orde zijnde bezwaartermijnen – een toezegging of andere gedraging van de Belastingdienst is geweest op basis waarvan belanghebbende redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat geen bezwaar meer moest worden gemaakt om rechten veilig te stellen. Dat geldt (dus) ook voor de door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat de inspecteur de behandeling van de wel ingediende bezwaarschriften heeft aangehouden in afwachting van het resultaat van de proefprocedure.
4.5.4.
Ook overigens zijn geen omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de overschrijding van de bezwaartermijnen verschoonbaar is op grond van artikel 6:11 van de Awb.
4.6.
De bezwaren zijn dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
Met betrekking tot het beroep op Kühne & Heitz en ambtshalve teruggave
4.7.
Belanghebbende heeft met verwijzing naar het arrest Kühne & Heitz (HvJ EU 13 januari 2004, C-453/00) gesteld dat teruggave van de te veel betaalde en nageheven omzetbelasting dient te worden verleend. Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat recht bestaat op ambtshalve teruggave op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
4.8.
De rechtbank ziet aanleiding om deze beroepsgronden gezamenlijk te behandelen. Ook het arrest Kühne & Heitz ziet immers op het terugkomen op onherroepelijk geworden besluiten.
4.9.
Het al dan niet verlenen van een ambtshalve teruggave geschiedt bij een beschikking van de inspecteur op grond van artikel 65 van de AWR. De rechtbank is dus niet bevoegd om zelf tot ambtshalve teruggave over te gaan. De bedoelde beschikking is verder niet voor bezwaar en beroep vatbaar. De rechtbank is – gezien artikel 26, eerste lid van de AWR – onbevoegd tot kennisneming van een beroep tegen een dergelijke beschikking. Indien belanghebbende de rechtmatigheid van het niet verlenen van een ambtshalve teruggaaf door de inspecteur aan de rechter wil voorleggen, dan dient dat bij de civiele rechter te geschieden (vgl. Hof Den Bosch 19 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5407 en HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797, r.o. 4.2.4).
Het arrest Kühne & Heitz kan niet tot een ander oordeel leiden. Zelfs indien uit dat arrest zou volgen dat de inspecteur de verzochte teruggaven had moeten verlenen, zou dit niet de weg hebben geopend voor een toetsing door de belastingrechter (vgl. Hoge Raad 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9098).
4.10.
Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op het arrest Kühne & Heitz en op de verlening van ambtshalve teruggaven verklaart de rechtbank zich gelet op het voorgaande onbevoegd.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot het derde kwartaal van 2014 niet-ontvankelijk;
  • de beroepen gericht tegen de overige uitspraken op bezwaar ongegrond;
  • verklaart zich onbevoegd ten aanzien van belanghebbendes beroep op Kühne & Heitz en op ambtshalve teruggave en stelt vast dat in zoverre uitsluitend een vordering bij de civiele rechter kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan op 28 september 2017 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter,
mr.drs. M.H. van Schaik en mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. Namens haar tekent
mr. drs. M.H. van Schaik.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.