Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2017 uitspraak gedaan over de forfaitaire rendementsheffing in box 3 voor de jaren 2014 en 2015. De belanghebbende, die bank- en spaartegoeden bezit, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die door de inspecteur zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de forfaitaire rendementsheffing niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een individuele buitensporige zware last ondervindt door de belastingheffing. De rechtbank wijst erop dat het feit dat het verschuldigde belastingbedrag hoger is dan het inkomen uit spaartegoeden niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van een buitensporige last, vooral gezien het overige inkomen en vermogen van de belanghebbende. De beroepen worden ongegrond verklaard.