3.2.In het (aanvullend) verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de uitsluiting van huurders van onzelfstandige woonruimte voor huurtoeslag een bewuste keuze van de wetgever is geweest. Deze keuze blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wht en de voorlopers daarvan. Deze keuze is volgens verweerder niet enkel voortgekomen uit budgettaire overwegingen. Een bewuste keuze van de wetgever over de vergoeding van kosten moet eveneens worden beschouwd als een bewuste keuze over de noodzakelijkheid van deze kosten. Verweerder verwijst in dit kader naar rechtspraak van de Raad over situaties waarin werd aangenomen dat sprake was van een passende en toereikende voorliggende voorziening zonder dat in de totstandkomingsgeschiedenis van de desbetreffende regeling een expliciet standpunt over de noodzaak van vergoeding van de kosten was opgenomen.
Wat eiser daartegen aanvoert in beroep
4. Eiser stelt dat verweerder zijn aanvraag had moeten toekennen omdat hij voldoet aan de vereisten van artikel 35, eerste lid, van de Pw. De kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd, doen zich voor, zijn noodzakelijk en vloeien voort uit bijzondere omstandigheden. Eiser heeft geen draagkracht om deze kosten zelf te voldoen.
Eiser stelt dat de Wht niet kan worden aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening, nu hij feitelijk geen beroep kan doen op de Wht omdat hij onzelfstandige woonruimte huurt.
5. In artikel 20, derde lid, van de Grondwet is bepaald dat Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege hebben.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder e, van de Pw wordt in de Pw en de daarop berustende bepalingen onder voorliggende voorziening verstaan: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
In artikel 15, eerste lid, van de Pw is bepaald dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. In de tweede volzin staat dat dat recht zich evenmin uitstrekt tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
De enige wettelijke uitzondering hierop is geregeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Daaruit volgt dat alleen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken, ingeval van een voorliggende voorziening toch bijzondere bijstand worden verleend.
Daarnaast is het mogelijk dat colleges buiten de wet om begunstigend beleid voeren om toch bijzondere bijstand voor woonkosten te verstrekken. De bestuursrechter moet het bestaan en de inhoud daarvan naar de huidige stand van de rechtspraak in beginsel als een gegeven aanvaarden.
Op grond van artikel 11, eerste lid van de Wht wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die:
a. een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is, of
b. een onzelfstandige woonruimte is, welke deel uitmaakt van een woongebouw of woning, geheel of gedeeltelijk verhuurd ten behoeve van begeleid wonen, groepswonen door ouderen of een daarmee vergelijkbare woonvorm, en in eigendom van en aan de huurder verhuurd door een rechtspersoon zonder winstoogmerk, die mede op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam is.