ECLI:NL:CRVB:2017:3114
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijzondere bijstand voor kosten woonlasten en de rol van de Wet op de huurtoeslag als voorliggende voorziening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor woonlasten na 1 juli 2015. Deze aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard, omdat de Wet op de huurtoeslag (Wht) als een passende en toereikende voorliggende voorziening werd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de Wht in haar geval geen passende en toereikende voorziening is, maar de Raad oordeelde dat de Wht wel degelijk als zodanig kan worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat op grond van artikel 15 van de PW geen recht op bijstand bestaat indien er een voorliggende voorziening beschikbaar is die als toereikend wordt beschouwd. Appellante ontving al extra huurtoeslag als alleenstaande, wat volgens de Raad betekent dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat.
Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat zij in een acute noodsituatie verkeert, maar de Raad oordeelde dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar situatie voldoet aan de criteria voor een acute noodsituatie zoals bedoeld in artikel 16 van de PW. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.