ECLI:NL:CRVB:2022:921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
21/128 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten energie en bril

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvragen voor bijzondere bijstand voor de kosten van de jaarafrekening van Nuon en de kosten van een bril. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 april 2022 uitspraak gedaan. Appellante had in 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van de jaarafrekening van Nuon, die door het college was afgewezen omdat deze kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan behoren. Daarnaast had appellante een aanvraag gedaan voor de kosten van een bril, die ook was afgewezen omdat de zorgverzekering als voorliggende voorziening geldt. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvragen ten onrechte waren afgewezen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kosten van de jaarafrekening en de bril niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, omdat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

21.128 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 januari 2021, 19/3786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen (college)
Datum uitspraak: 19 april 2022
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 9 juni 2021 heeft mr. J.F.R. Eisenberger, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Bij brief van 23 november 2021 heeft mr. Eisenberger zich als gemachtigde van appellante aan de zaak onttrokken.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 20/217 WMO15 en 21/1594 PW plaatsgevonden op 22 februari 2022. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.W.J. Poulie-van Bommel. In de zaken 20/217 WMO15 en 21/1594 PW is vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 6 februari 2019 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van de jaarafrekening van Nuon over de periode van 5 december 2017 tot 11 december 2018 tot een bedrag van € 132,48.
1.2.
Bij besluit van 11 februari 2019 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Op 20 maart 2019 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een bril met gekleurde glazen op sterkte tot een bedrag van € 335,-.
1.4.
Bij besluit van 4 april 2019 heeft het college ook deze aanvraag afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 15 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 11 februari 2019 en 4 april 2019 ongegrond verklaard. Het college heeft aan de afwijzing van de aanvraag voor de kosten van de jaarafrekening van Nuon ten grondslag gelegd dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. Aan de afwijzing van de aanvraag voor de kosten van de bril heeft het college ten grondslag gelegd dat de zorgverzekering de voorliggende voorziening is die passend en toereikend is. De zorgverzekering heeft € 150,- van de kosten van de bril vergoed en deze vergoeding is gelijk aan de maximale vergoeding op grond van de beleidsregels van het college zoals verwoord in het Handboek bijzondere bijstand Schagen 2017. Er zijn geen dringende redenen om van het beleid af te wijken en er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 16 van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende geoordeeld, waarbij voor eiser appellante moet worden gelezen en voor verweerder het college:
“3.4. Met betrekking tot de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de bril, overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de kosten van een bril behoren tot de kosten van medische zorg, waarvoor de Zvw in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd, dat de wetgever een bewuste keuze heeft gemaakt om deze kosten niet op grond van de Zvw vanuit de basiszorgverzekering te vergoeden en dat er voor verweerder in beginsel geen ruimte bestaat om bijzondere bijstand voor de voor eigen rekening blijvende kosten van een bril te verstrekken. Het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW staat hieraan in de weg. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van
31 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB: 2018:2326). Dat de aanvullende verzekering van eiseres de kosten slechts deels vergoedt, betekent dus niet dat verweerder eiseres voor de overige kosten tegemoet dient te komen. De omstandigheid dat verweerder eerder wel bijzondere bijstand aan eiseres heeft toegekend voor de kosten van een bril maakt niet dat zij daar in het onderhavige geval ook recht op heeft. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht is destijds aansluiting gezocht bij het GemeentePakket. Omdat eiseres in 2015 een lagere vergoeding voor de aanschaf van een bril kreeg, heeft verweerder een gedeelte van de kosten vanuit de bijzondere bijstand aangevuld tot een bedrag van € 150,-. Eiseres heeft in het onderhavige geval echter een vergoeding van
€ 150,- ontvangen en dat is precies het bedrag dat ook vergoed zou worden op basis van het GemeentePakket.
3.5.
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRvB is sprake van dringende redenen in de zin van artikel 16 van de PW wanneer vaststaat dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een dergelijke acute noodsituatie is volgens de CRvB aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB: 2019:2396).
Eiseres heeft gesteld dat zij een nieuwe bril niet kan betalen en dat zij deze nodig heeft om te kunnen autorijden en haar te beschermen tegen fel licht. Deze stelling is in het licht van bovenstaande rechtspraak onvoldoende om een acute noodsituatie aan te nemen. Dit nog los van het feit dat eiseres ook niet heeft onderbouwd dat zij daadwerkelijk een nieuwe bril in deze prijsklasse nodig heeft en dat zij zonder deze nieuwe bril niet kan functioneren. De informatie van de huisarts van 30 juni 2019 is daarvoor onvoldoende. Hierin staat enkel vermeld dat eiseres hoopt haar oogklachten verder te verbeteren met de aanschaf van een nieuwe bril.
3.6.
Verweerder heeft buitenwettelijk begunstigend beleid op grond waarvan kan worden afgeweken van de bijstandsregels. Er moet dan sprake zijn van bijzondere omstandigheden in de vorm van een opeenstapeling van kosten die slechts gedeeltelijk vergoed worden en daardoor in het bijzondere geval niet betaald kunnen worden van het inkomen. De rechtbank toetst alleen of verweerder dit beleid op consistente wijze heeft toegepast. In het geval van eiseres is niet gebleken van een opeenstapeling van kosten die slechts gedeeltelijk werden vergoed. (...) De rechtbank is van oordeel dat verweerder het buitenwettelijk begunstigend beleid consistent heeft toegepast.
3.7.
Omdat het bestreden besluit ten aanzien van het begunstigend beleid pas in beroep is voorzien van een toereikende onderbouwing, is het bestreden besluit op dit punt in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aannemelijk is dat eiseres niet is benadeeld doordat een juiste onderbouwing eerst in beroep is gegeven, omdat ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, een besluit met een gelijke uitkomst zou zijn genomen. Onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden gepasseerd. Het bestreden besluit wordt op dit punt om die reden in stand gelaten, met verbetering van gronden.
3.8.
Met betrekking tot de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de jaarafrekening van het Nuon kan de rechtbank verweerder volgen dat deze kosten behoren tot de algemene middelen van het bestaan. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het energieverbruik van eiseres laag is, dat zij een minimumbedrag aan voorschotnota’s heeft betaald en dat niet gebleken is dat eiseres de daaropvolgende naheffing niet kon voldoen. Dit zijn niet uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Verder is niet gebleken dat het energieverbruik van eiseres ten opzichte van het vorige jaar gelijk is gebleven en dat de nabetaling verband houdt met een fiscale wijziging.”
3. In hoger beroep heeft appellante, evenals in bezwaar en beroep, aangevoerd dat de aanvragen ten onrechte zijn afgewezen. Daartoe heeft appellante gesteld dat zij de kosten van de jaarafrekening van Nuon niet vanuit haar bijstandsuitkering kan voldoen. Uit de brief van haar huisarts van 30 juni 2019 blijkt verder dat de bril medisch noodzakelijk is. Zij heeft diverse aandoeningen waarvoor zij veel kosten moet maken. Het college heeft in 2015 wel bijzondere bijstand verleend voor de aanschaf van een bril, zodat zij daar nu ook recht op heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Daarbij gaat de Raad ervan uit dat de rechtbank in overweging 3.8 ‘Met betrekking tot de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de jaarafrekening van het Nuon kan de rechtbank verweerder volgen dat deze kosten behoren tot de algemene middelen van het bestaan’ heeft bedoeld te overwegen ‘Met betrekking tot de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de jaarafrekening van het Nuon kan de rechtbank verweerder volgen dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan’.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en E.C.R. Schut en M. van Paridon als leden, in tegenwoordigheid van T. Ali als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2022.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) T. Ali