ECLI:NL:CRVB:2016:1251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
14/4254 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand huurtoeslag en voorliggende voorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had bijzondere bijstand aangevraagd voor huurtoeslag. De Belastingdienst had eerder de huurtoeslag voor 2013 vastgesteld op € 2.392,-, maar later gewijzigd naar € 0,- omdat een medebewoner niet rechtmatig in Nederland verbleef. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk afgewezen, omdat de WWB een voorliggende voorziening bood die als passend werd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat volgens de WWB geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die toereikend en passend is. Appellante betoogde dat de Wet op de huurtoeslag (Wht) in haar geval geen passende voorziening was, maar de Raad oordeelde dat de Wht in beginsel als een toereikende voorziening moet worden beschouwd. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstand noodzakelijk maakte. De financiële situatie van appellante, hoewel zorgwekkend, voldeed niet aan de criteria voor het verlenen van bijzondere bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af.

Uitspraak

14/4254 WWB
Datum uitspraak: 29 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 juli 2014, 14/1833 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 15/1366 WWB en 15/2295 WWB, plaatsgevonden op 15 februari 2016. Namens appellante is verschenen mr. W.G. Fisher, kantoorgenoot van mr. Sprakel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Drazenovic. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Appellante en haar dochter hebben een verblijfsrecht, haar zoon niet.
1.2.
Bij voorschotbeschikking van 31 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor 2013 van appellante ongewijzigd vastgesteld op € 2.392,-. Bij voorschotbeschikking van 22 oktober 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor 2013 gewijzigd vastgesteld op € 0,-, omdat ten minste één van de medebewoners op het woonadres van appellante niet rechtmatig in Nederland verblijft.
1.3.
Op 28 oktober 2013 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor een woonkostentoeslag ter hoogte van de huurtoeslag. Op het aanvraagformulier heeft appellante, onder verwijzing naar de in 1.2 genoemde beschikkingen, vermeld dat zij vanaf oktober 2013 geen huurtoeslag meer ontvangt.
1.4.
Bij besluit van 4 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 januari 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de Wet op de huurtoeslag (Wht) een passende en toereikende voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB en dat daarnaast niet is gebleken van een acute noodsituatie die op geen enkele andere manier kan worden verholpen dan met het verlenen van bijzondere bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder e, van de WWB wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat de Wht in haar geval geen passende en toereikende voorliggende voorziening is. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492) moet de Wht met betrekking tot de woonkosten in beginsel worden beschouwd als een aan de bijstand voorliggende, toereikende en passende voorziening. Voor de situatie van appellante, waarin sprake is van een medebewoner die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, geldt dat in de voorliggende voorziening de bewuste keuze is gemaakt om geen huurtoeslag toe te kennen.
4.4.
Anders dan appellante stelt, gaat de vergelijking met de door haar genoemde uitspraak van 10 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2771, niet op. In die uitspraak is ten aanzien van de te hanteren ingangsdatum bij het toekennen van huurtoeslag overwogen dat daaraan, anders dan in de situatie van appellante, geen bewuste keuze van de wetgever ten grondslag ligt.
4.5.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in de hier bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) dient daarvoor vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.7.
Appellante heeft betoogd dat door het ontbreken van huurtoeslag een zorgwekkende financiële situatie is ontstaan. Appellante loopt maandelijks € 200,- mis en tevens moet worden afgelost op de teveel verkregen huurtoeslag. Dit vormt volgens appellante een aanslag op het privé- en familieleven en gaat in tegen het belang van het kind.
4.8.
Met wat appellante heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een acute noodzaak als bedoeld in 4.6. Daarbij is van belang, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat appellante ten tijde hier in geding bijstand ontving. Daarnaast ontving appellante een kindgebonden budget. Appellante heeft voorts niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand een normale ontwikkeling van het privé- en gezinsleven onmogelijk maakt. Verlening van bijzondere bijstand met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB is daarom niet aan de orde.
4.9.
Gelet op wat in 4.3 tot en met 4.8 is overwogen slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en E.C.R. Schut en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2016.
(getekend) W.H. Bel
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD