ECLI:NL:RBROT:2024:5944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/4971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting door eiser met betrekking tot hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Folkers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. H. Woltman. Eiser ontving sinds 13 april 2007 een Wajong-uitkering. Het UWV heeft op 30 januari 2023 de uitkering van eiser herzien over de periode van 5 januari 2021 tot en met 20 juli 2021, en een bedrag van € 8.397,82 teruggevorderd, omdat eiser geen melding had gemaakt van zijn werkzaamheden en inkomsten uit een hennepkwekerij die op 20 juli 2021 in zijn woning was aangetroffen. Eiser heeft tegen het besluit van het UWV bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden heeft vergaard en dat de bewijslast bij het UWV ligt. De rechtbank oordeelt dat de veronderstelling dat eiser (mede)eigenaar van de hennepkwekerij was, gerechtvaardigd is, gezien de aangetroffen hennepkwekerij in zijn woning. Eiser heeft geen overtuigende en verifieerbare gegevens overgelegd die aantonen dat hij geen inkomsten uit de kwekerij heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, zoals bedoeld in artikel 3:74 van de Wajong, en dat het UWV bevoegd was om de uitkering te herzien en terug te vorderen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[naam 1], eiser,
(gemachtigde: mr. F. Folkers),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. H. Woltman.)

Inleiding

Met het besluit van 30 januari 2023 (het primaire besluit 1) heeft het UWV de uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) van eiser over de periode van 5 januari 2021 tot en met 20 juli 2021 opnieuw vastgesteld (herzien) en de over die periode onverschuldigd betaalde uitkering van
€ 8.397,82 (bruto) van eiser teruggevorderd.
Met het besluit van 30 januari 2023 (het primaire besluit 2) heeft het UWV besloten geen boete aan eiser op te leggen.
Met het besluit van 1 februari 2023 (het primaire besluit 3) heeft het UWV het bedrag van
€ 8.397,82 van eiser ingevorderd.
Met het besluit van 15 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn begeleider [naam 2], de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontvangt sinds 13 april 2007 een Wajong-uitkering.
2.1.
De politie heeft op grond van het Convenant Hennepteelt Rotterdam/Rijnmond aan het UWV gemeld dat op 20 juli 2021 in de woning van eiser een hennepkwekerij is aangetroffen. Naar aanleiding van deze melding heeft de afdeling handhaving van het UWV nader onderzocht of eiser werkzaamheden heeft verrichten in en/of inkomsten heeft genoten uit de hennepkwekerij, en zo ja, of eiser hiervan bij het UWV melding heeft gemaakt en of hij op de hoogte was van de informatieplicht. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 26 april 2022, waarin ook wordt verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van politie eenheid Rotterdam en het proces-verbaal van verhoor van eiser, beide van 20 juli 2021. Het UWV heeft vervolgens op basis van de verkregen onderzoeksresultaten vastgesteld dat eiser werkzaamheden binnen de hennepkwekrij heeft verricht en daaruit inkomsten heeft genoten. Het UWV heeft vervolgens de primaire besluiten genomen. Met het bestreden besluit heeft het UWV deze besluiten gehandhaafd.
2.2.
Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser, als huurder en bewoner van de woning, verondersteld wordt (mede)eigenaar te zijn van de op dat adres aangetroffen hennepkwekerij. Op grond van de informatie van Stedin en de bevindingen zoals neergelegd in het proces-verbaal van de politie is de kweekperiode vastgesteld op 5 januari 2021 tot en met 20 juli 2021. Omdat eiser geen melding heeft gemaakt van de werkzaamheden in en inkomsten uit de hennepkwekerij, heeft hij volgens het UWV de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Om die reden is het recht op Wajong-uitkering over de periode van 5 januari 2021 tot en met 20 juli 2021 herzien en de onverschuldigd betaalde uitkering tot een bedrag van € 8.397,82 bruto van eiser teruggevorderd. Volgens het UWV is er geen dringende reden aanwezig om van herziening of terugvordering af te zien.

Standpunt eiser

3. Eiser voert in beroep aan dat het UWV niet op deugdelijke gronden tot het bestreden besluit is gekomen, omdat er geen bewijs is dat hij werkzaamheden heeft verricht in of inkomsten heeft gehad uit de hennepkwekerij. Wat is aangetroffen in zijn woning heeft hij daar niet aangebracht. Ook de door het UWV aangehouden periode van 5 januari 2021 tot en met 20 juli 2021 klopt volgens eiser niet, omdat hij geen eerdere oogsten heeft gehad. Ten aanzien van de berekening van het wederrechtelijk voordeel merkt eiser verder op dat geen 90 planten in de woning zijn aangetroffen. Hij verwijst daarvoor naar het strafdossier. Het bestreden besluit is volgens eiser dan ook in strijd met het motiverings-, zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel, dan wel in strijd met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur genomen. Het UWV had na afweging van alle belangen niet het bestreden besluit mogen nemen.

Wettelijk kader

4. Het hier van toepassing zijnde wettelijke kader is als bijlage bij deze uitspraak opgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) [1] volgt dat een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering een belastend besluit is waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Daarbij rust op het UWV de bewijslast ten aanzien van de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot herziening en terugvordering van de uitkering over de genoemde periode over te gaan.
5.2.
Eveneens volgt uit vaste rechtspraak van de Raad [2] dat het feit dat in de woning van eiser een hennepkwekerij is aangetroffen de veronderstelling rechtvaardigt dat eiser (mede)eigenaar van de kwekerij is geweest, daarin werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst daarvan ook hem ten goede is gekomen. Het is vervolgens aan eiser om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. [3] Als eiser deze gegevens niet heeft verstrekt, is het UWV volgens vaste rechtspraak bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. [4] De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van eiser vallen geheel binnen zijn risicosfeer.
5.3.
Verder volgt uit vaste rechtspraak dat de bestuursrechter in de vaststelling van en het oordeel over het hem voorgelegde geschil in het algemeen niet gebonden is aan wat in een strafrechtelijk geding door de desbetreffende rechter is geoordeeld, nu in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is. [5] In een bestuursrechtelijke procedure worden minder strenge eisen gesteld aan het bewijs dan in een strafrechtelijke procedure. [6]
6.1.
Niet in geschil is dat in de woning van eiser een hennepkwekerij is aangetroffen. Eiser heeft in het verhoor van politie van 21 juli 2021 (met bijstand van een advocaat) en in het gesprek met het UWV van 20 april 2022 hierover verklaard, dat:
  • hij de hennepkwekerij zelf heeft gebouwd,
  • hij verantwoordelijk is voor het illegaal afnemen van stroom voor de hennepkwekerij,
  • hijzelf de hennepplanten regelmatig water gaf,
  • hij deze hennepkwekerij twee maanden in zijn woning had, en
  • in de woning 90 hennepplanten stonden.
Deze omstandigheden rechtvaardigen de veronderstelling dat eiser (mede)eigenaar van de kwekerij is geweest, daarin werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst daarvan hem ten goede is gekomen. De enkele betwisting van eiser in beroep dat hij geen werkzaamheden in de hennepkwekerij heeft verricht en daaruit geen inkomsten heeft gehad, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft geen overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd dan wel dat hij in het geheel geen inkomsten uit deze kwekerij heeft ontvangen.
6.2.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, was het UWV bevoegd de inkomsten van eiser uit de hennepkwekerij op basis van het rapport wederechtelijk verkregen voordeel schattenderwijs vast te stellen. De stelling van eiser dat de kweekperiode van 5 januari 2021 tot en met 20 juli 2021 die het UWV heeft aangehouden niet kan kloppen omdat er geen sprake was van eerdere oogsten, volgt de rechtbank niet. Het UWV is bij het vaststellen van de periode uitgegaan van de informatie van Stedin en de bevindingen van de politie. De fraudespecialist van Stedin heeft vastgesteld dat er sprake was van diefstal van stroom. Daarbij heeft hij vastgesteld dat de koolstoffilters erg vuil waren. Op grond hiervan bestond het vermoeden dat er eerder geoogst was. Stedin heeft vervolgens een vordering bij eiser ingesteld van geleden schade en afgenomen elektriciteit over de periode van 12 januari 2021 tot en met 20 juli 2021. Dit is een periode van 27 weken. Omdat de aangetroffen hennepplanten werden geschat op zeven weken oud, is het begin van de werkzaamheden vastgesteld op 5 januari 2021. Dat uit het arrest van het gerechtshof Den Haag blijkt dat een kortere periode, namelijk van 19 mei 2021 tot en met 20 juli 2021, voor de hennepteelt bewezen is verklaard, betekent niet dat het UWV van een korter periode had moeten uitgaan. Zoals hiervoor is overwogen, is de bestuursrechter niet gebonden aan beslissingen van de strafrechter. Bovendien was slechts de periode van 19 mei 2021 tot en met 20 juli 2021 aan eiser ten laste gelegd, zodat het hof ook slechts over die periode kon oordelen. Uitgaande van een hennepoogst van 10 weken, is het UWV ervan uitgegaan dat er in de periode van 5 januari 2021 tot en met 20 juli 2021 twee oogsten zijn geweest. Voor de berekening van de inkomsten is het UWV vervolgens uitgegaan van 90 hennepplanten per oogst. Dat uit de kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat er 60 hennepplanten in de woning zijn aangetroffen, betekent niet dat het UWV niet van 90 planten heeft mogen uitgaan. Zoals hiervoor onder 6.1. overwogen, heeft eiser tweemaal verklaard dat hij 90 planten in zijn woning had. Bovendien is het aannemelijk dat een deel van de planten bij de brand in de woning verloren is gegaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de berekening van het UWV van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij onjuist te vinden.
6.3.
Door van de werkzaamheden in en inkomsten uit de hennepkwekerij geen melding te maken, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 3:74, eerste lid, van de Wajong geschonden. Nu eiser door de exploitatie van de hennepkwekerij en de daaruit voortvloeiende inkomsten een te hoog bedrag aan Wajong-uitkering heeft ontvangen in de periode van 1 januari 2021 tot en met 20 juli 2021, was het UWV gehouden het recht op deze uitkering over die periode te herzien en de onverschuldigd betaalde uitkering van eiser terug te vorderen. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het UWV van herziening of terugvordering had moeten af zien.
7. Het beroep van eiser dat het bestreden besluiten is genomen in strijd met het motiverings-, zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel, dan wel in strijd met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft dit betoog in het geheel niet onderbouwd. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank van een onrechtmatig genomen besluit niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE: Toepasselijk wettelijk kader

Op grond van artikel 3:18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong herziet of trekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV) een beschikking tot toekenning van een Wajong-uitkering in, als het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 3:74 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
Op grond van artikel 3:74, eerste lid, eerste volzin, van de Wajong is de jonggehandicapte verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd. Op grond van het zesde lid van dit artikel kan het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:416.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4127.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2139.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:578.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2496.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 2 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:4 en 21 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2665.