In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Folkers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. H. Woltman. Eiser ontving sinds 13 april 2007 een Wajong-uitkering. Het UWV heeft op 30 januari 2023 de uitkering van eiser herzien over de periode van 5 januari 2021 tot en met 20 juli 2021, en een bedrag van € 8.397,82 teruggevorderd, omdat eiser geen melding had gemaakt van zijn werkzaamheden en inkomsten uit een hennepkwekerij die op 20 juli 2021 in zijn woning was aangetroffen. Eiser heeft tegen het besluit van het UWV bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden heeft vergaard en dat de bewijslast bij het UWV ligt. De rechtbank oordeelt dat de veronderstelling dat eiser (mede)eigenaar van de hennepkwekerij was, gerechtvaardigd is, gezien de aangetroffen hennepkwekerij in zijn woning. Eiser heeft geen overtuigende en verifieerbare gegevens overgelegd die aantonen dat hij geen inkomsten uit de kwekerij heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, zoals bedoeld in artikel 3:74 van de Wajong, en dat het UWV bevoegd was om de uitkering te herzien en terug te vorderen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.