In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant ontving sinds november 1992 een Wajong-uitkering, maar werd geconfronteerd met een herziening en terugvordering van deze uitkering door het Uwv, nadat in zijn woning een hennepkwekerij was aangetroffen. De politie Utrecht ontdekte op 12 maart 2012 een in werking zijnde hennepkwekerij met 42 hennepplanten, wat leidde tot een strafrechtelijke veroordeling van de appellant voor het telen van hennep. Het Uwv baseerde zijn besluiten op de bevindingen van de politie en het strafrechtelijke vonnis, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van de appellant werd vastgesteld op € 3.595,14.
De rechtbank Gelderland had de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, met uitzondering van de boete, die ten onrechte was opgelegd. De appellant stelde in hoger beroep dat de politie het volledige strafdossier in strijd met de wet had verstrekt aan het Uwv. De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij en dat het Uwv op goede gronden de Wajong-uitkering had herzien en teruggevorderd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, behalve voor de boete, die werd vastgesteld op nihil vanwege de lange duur van de procedure.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de appellant onder de Wajong en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht was overgegaan tot herziening en terugvordering van de uitkering, en dat de appellant niet had aangetoond dat hij geen inkomsten had genoten uit de hennepkwekerij. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot de handhaving van de inlichtingenplicht in het kader van sociale zekerheidswetgeving.