ECLI:NL:CRVB:2018:2139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
15/1758 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant ontving sinds november 1992 een Wajong-uitkering, maar werd geconfronteerd met een herziening en terugvordering van deze uitkering door het Uwv, nadat in zijn woning een hennepkwekerij was aangetroffen. De politie Utrecht ontdekte op 12 maart 2012 een in werking zijnde hennepkwekerij met 42 hennepplanten, wat leidde tot een strafrechtelijke veroordeling van de appellant voor het telen van hennep. Het Uwv baseerde zijn besluiten op de bevindingen van de politie en het strafrechtelijke vonnis, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van de appellant werd vastgesteld op € 3.595,14.

De rechtbank Gelderland had de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, met uitzondering van de boete, die ten onrechte was opgelegd. De appellant stelde in hoger beroep dat de politie het volledige strafdossier in strijd met de wet had verstrekt aan het Uwv. De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij en dat het Uwv op goede gronden de Wajong-uitkering had herzien en teruggevorderd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, behalve voor de boete, die werd vastgesteld op nihil vanwege de lange duur van de procedure.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de appellant onder de Wajong en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht was overgegaan tot herziening en terugvordering van de uitkering, en dat de appellant niet had aangetoond dat hij geen inkomsten had genoten uit de hennepkwekerij. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot de handhaving van de inlichtingenplicht in het kader van sociale zekerheidswetgeving.

Uitspraak

15.1758 WWAJ, 15/1759 WWAJ, 15/1760 WWAJ, 15/1761 WWAJ

Datum uitspraak: 11 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 februari 2015, 13/5353, 13/5355, 13/5357, 13/5358 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.H. Bokhorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bokhorst. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft desgevraagd een nadere toelichting gegeven. Partijen hebben wederzijds op elkaars standpunten gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek op 29 juni is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving sinds november 1992 een uitkering, eerst op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet en laatstelijk op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en een aanvulling op deze uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.2.
Op 12 maart 2012 heeft de politie Utrecht in de toenmalige woning van appellant een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 42 hennepplanten. Daarvan is proces‑verbaal opgemaakt. De politie Utrecht heeft het Uwv hierover bij brief van
12 maart 2012 bericht (hennepbericht), conform afspraken hierover in het Regionaal Hennepconvenant Regio Utrecht van 21 juni 2010.
1.3.
Appellant is strafrechtelijk veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voor onder meer het in de periode van 22 augustus 2011 tot en met 12 maart 2012 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (telen en/of voor handen hebben van hennep). Het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de strafrechter vastgesteld op € 3.595,14, te weten de netto opbrengst van één oogst in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 12 maart 2012. Tegen dit vonnis aangewende rechtsmiddelen hebben niet geleid tot een ander oordeel. Het vonnis is daarmee onherroepelijk geworden.
1.4.
Het hennepbericht heeft het Uwv aanleiding gegeven voor een onderzoek, dat heeft geleid tot een onderzoeksrapport van 4 oktober 2012. In navolging van het vonnis van de politierechter heeft de opsporingsfunctionaris van het Uwv hierin geconcludeerd dat appellant in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 12 maart 2012 een netto inkomen kan worden toegekend van € 3.595,14.
1.5.
Bij besluit van 7 januari 2013 (besluit 1) heeft het Uwv in verband met de inkomsten uit de hennepkwekerij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45 tot 55% voor de periode 31 oktober 2011 tot en met 12 maart 2012 en een bedrag van € 2.754,24 aan onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering van appellant teruggevorderd.
1.6.
Bij besluiten van 7 januari 2013 en van 19 februari 2013 (besluiten 2 en 3) heeft het Uwv de toeslag op grond van de TW over de periode 31 oktober 2011 tot en met 12 maart 2012 herzien, vastgesteld op nihil en een bedrag van € 51,20 aan onverschuldigd betaalde toeslag van appellant teruggevorderd.
1.7.
Bij besluit van 19 februari 2013 (besluit 4) heeft het Uwv een boete opgelegd van 10% van € 2.805,44, te weten (afgerond op een veelvoud van € 10,-) een bedrag van € 290,-. Bij brief van 1 maart 2013 heeft het Uwv aan appellant in verband met de betaling van de boete een acceptgiro gestuurd en appellant verzocht dat bedrag binnen zes weken te betalen (besluit 5).
1.8.
Bij afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 17 juni 2013 (bestreden besluiten) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de besluiten 1 tot en met 5 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ten aanzien van de verrekening, de terugvordering en de wijze van betaling ongegrond verklaard. Het beroep tegen de bestreden besluiten ten aanzien van de boete heeft de rechtbank gegrond verklaard, omdat het Uwv ten onrechte ervan uit is gegaan dat geen bezwaar was gemaakt tegen het Boetebesluit. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat appellant eigenaar was van een hennepkwekerij en dat aangenomen mag worden dat hij daaruit inkomsten heeft genoten. Vaststaat dat hij die inkomsten niet heeft gemeld bij het Uwv. Op grond van artikel 3:40 van de Wajong (tekst tot 1 januari 2013) heeft het Uwv op goede gronden een bestuurlijke boete opgelegd in overeenstemming met het Boetebesluit van 10% van € 2.805,44 wegens het schenden van de inlichtingenplicht, afgerond op € 290,-. De rechtbank heeft de boete dan ook op dat bedrag bepaald.
3.1.
Appellant heeft zijn hoger beroep beperkt tot de grond dat de politie het volledige strafdossier in strijd met diverse wettelijke voorschriften met betrekking tot gegevensverstrekking aan het Uwv ter hand heeft gesteld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 3:74, eerste lid, van de Wajong is de jonggehandicapte verplicht aan het Uwv, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
4.1.2.
Op grond van artikel 3:40, eerste lid, van de Wajong legt het Uwv een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74 van de Wajong.
4.1.3.
Artikel 3:48 van de Wajong bevat een regeling voor het geval een jonggehandicapte inkomen geniet door arbeid te gaan verrichten en bepaalt onder meer dat die inkomsten worden verrekend met de uitkering en dat de uitkering in zoverre niet wordt betaald.
4.1.4.
Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd.
4.2.
Vaststaat dat appellant onherroepelijk is veroordeeld voor kort gezegd het telen, dan wel in elk geval opzettelijk in zijn woning aanwezig hebben gehad, van hennep in de periode van 22 augustus 2011 tot en met 12 maart 2012 en dat hem in verband daarmee wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 3.595,14 is ontnomen. Appellant heeft ook niet betwist dat in zijn woning een hennepkwekerij is aangetroffen. Door geen melding te maken van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in zijn woning, heeft appellant zijn inlichtingenplicht als omschreven in artikel 3:74, eerste lid, van de Wajong geschonden.
4.3.
Zoals volgt uit rechtspraak van de Raad rechtvaardigt het feit dat in de door appellant gehuurde woning een hennepkwekerij is aangetroffen de veronderstelling dat appellant (mede)eigenaar van die kwekerij is geweest en dat de opbrengst daarvan ook hem ten goede is gekomen. Het is dan aan appellant om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen (zie onder meer de uitspraken van 11 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2137 en van 17 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF3199). Als appellant deze gegevens niet heeft verstrekt, is het Uwv volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2083) bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van appellant vallen geheel binnen zijn risicosfeer.
4.4.
Uitgaande van de onder 4.2 vastgestelde feiten en de onder 4.3 gegeven maatstaf lag het vervolgens op de weg van appellant om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. Appellant heeft hiertoe evenwel geen stukken ingediend en ook overigens niet willen meewerken aan het onderzoek van het Uwv naar zijn betrokkenheid bij de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij. Of sprake is geweest van schending van enig wettelijk voorschrift ten aanzien van gegevensuitwisseling, doordat de politie het volledige (onderliggende) strafdossier aan het Uwv heeft overlegd, behoeft gelet op het voorgaande verder geen bespreking.
4.5.
Tegen deze achtergrond is het Uwv terecht overgegaan tot het herzien en terugvorderen van de door appellant ontvangen Wajong-uitkering en toeslag. Hierbij heeft het Uwv mogen uitgaan van de door de strafrechter bewezen geachte feiten en omstandigheden (zie 1.3). Nu achteraf de inkomsten van appellant uit deze hennepkwekerij niet meer kunnen worden bepaald, heeft het Uwv bij het schatten van deze inkomsten in redelijkheid mogen uitgaan van het door de strafrechter vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel door appellant van € 3.595,14, te weten de netto-opbrengst van één oogst. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 3 dan ook terecht ongegrond verklaard.
4.6.
Naast de terugvordering van de ten onrechte ontvangen Wajong‑uitkering is appellant ook gehouden het wederrechtelijk genoten voordeel uit de hennepkwekerij te vergoeden. Dat betekent dat op appellant een zware last is komen te rusten. Daarbij heeft de procedure, vanaf het moment dat het Uwv appellant op 30 januari 2013 in kennis heeft gesteld van het voornemen om een boete op te leggen tot het moment waarop de Raad uitspraak zal doen, meer dan vijf jaar geduurd. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is er aanleiding om de boete van € 290,- in dit geval op nihil te stellen.
4.7.
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.6 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven voor zover het de boete betreft. Voor het overige zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Er is aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De kosten worden bepaald op de kosten van rechtsbijstand van € 1.002,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de boete is bepaald op € 290,- en stelt deze op nihil;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevallen;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.002,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
De griffier is verhinderd te ondertekenen

LO