ECLI:NL:RBROT:2024:4086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
71-283911-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan IS en voorbereidingshandelingen van terroristische misdrijven met bewijsproblemen rond smartphone-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en het plegen van voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De verdachte, geboren in 1998, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een periode van meer dan vier jaar in Syrië had bevonden, waar zij zich had aangesloten bij IS en betrokken was bij verschillende activiteiten die verband hielden met de organisatie. De tenlastelegging omvatte onder andere deelname aan IS, het verspreiden van propaganda, en het voeren van een gezamenlijke huishouding met een IS-strijder. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 6 jaar en 4 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van 42 maanden, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. Belangrijke elementen in de zaak waren de betrouwbaarheid van bewijs verkregen van een smartphone die in Syrië was aangetroffen, en de vraag of het onderzoek aan deze smartphone zonder rechterlijke machtiging had plaatsgevonden, wat door de rechtbank als een onherstelbaar vormverzuim werd aangemerkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder het voeren van een gezamenlijke huishouding met een IS-strijder, omdat medische handelingen niet als deelnemingshandelingen konden worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt de complexiteit van bewijsvoering in zaken met betrekking tot terrorisme en de impact van persoonlijke omstandigheden op de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71-283911-22
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort samengevat komt de verdenking neer op de volgende verwijten.
Onder 1 wordt de deelname aan een terroristische organisatie (IS) verweten.
Onder 2 wordt het plegen van handelingen ter voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven verweten door het plegen van de volgende feitelijke handelingen:
het zich eigen maken van het radicaal extremistisch gedachtegoed van IS;
IS-propaganda verspreiden;
een gezamenlijke huishouding voeren met een of meer IS-strijders;
deelname aan wapentraining;
anderen wapentraining geven;
aanvragen/dragen van vuurwapens en bomgordels;
werken in de productie van explosieven en mortiergranaten;
aanvragen doen tot het mogen uitvoeren van een zelfmoordaanslag.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 4 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt van de verdediging
Artikel 10 Algemene bescherming van de medische taakvervulling van het Tweede Aanvullend Protocol van de Geneefse Conventie van 1949 levert een verdragsrechtelijk beletsel op voor het vervolgen van medisch personeel dat medische werkzaamheden verricht tijdens een niet-internationaal gewapend conflict. De verdachte heeft in Syrië een medische opleiding gevolgd en heeft geneeskundige werkzaamheden verricht in kraamklinieken en openbare ziekenhuizen. Dit betekent dat de verdachte niet vervolgd kan worden voor de periode waarin zij medische handelingen heeft verricht.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
Uit artikel 10 van het Tweede Aanvullend Protocol van de Geneefse Conventie van 1949 volgt dat een persoon niet vervolgd kan worden voor medische handelingen die hij/zij heeft verricht. Dit impliceert geen algemene vervolgingsuitsluitingsgrond voor een medisch persoon van deelnemings- of voorbereidingshandelingen, anders dan door medische handelingen. In de tenlastelegging, de grondslag voor het ontvankelijkheidsoordeel, wordt de verdachte tal van voorbereidingshandelingen verweten, zoals hierboven onder 2 weergegeven. Door de wijziging van de tenlastelegging maakt het verrichten van medische handelingen daar niet langer deel van uit. Zodoende is er evenmin grond voor een partiële niet-ontvankelijkverklaring.
Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijsoverwegingen, procedureel
5.1.1.
Gebruik van de chatberichten voor het bewijs
Belangrijke primaire bron van de bewijsmiddelen is, behalve de verklaringen van de verdachte zelf, een Samsung telefoon die in het strijdgebied in Syrië is gevonden en die in handen is gekomen van de Amerikaanse justitiële autoriteiten, meer in het bijzonder van de Federal Bureau of Investigation (hierna: FBI). Deze telefoon wordt in het dossier aangeduid met apparaat [naam telefoon] . De FBI heeft in maart 2020 een image (forensische kopie) van de [naam telefoon] verstrekt aan de Nederlandse justitiële autoriteiten. Die forensische kopie zelf bevindt zich niet bij de processtukken; zij is wel ter inzage aan de verdediging verstrekt. Bij de processtukken bevindt zich wel een Exel-bestand met chats, dat eveneens van de FBI afkomstig zou zijn en waarover later meer.
De raadsvrouw heeft een keur aan, met elkaar samenhangende, verweren gevoerd waarom de rechtbank de chats uit de [naam telefoon] niet zou kunnen gebruiken bij de bewezenverklaring. Deze verweren hebben betrekking op de betrouwbaarheid van de chats, op de bewijswaarde en op de (on)rechtmatige verkrijging van de chats.
5.1.2.
De betrouwbaarheid; de forensische kopie en de Excel-lijst
In het dossier, aldus de raadsvrouw, staan meer (belastende) chats dan op de forensische kopie van de telefoon. Zo blijkt uit onderzoek van de verdediging dat “ruim 138 van de 240 gesprekken opgenomen in het proces-verbaal ( [naam proces-verbaal] Tijdlijn Chats “ [naam telefoon] ”) (…) niet of niet in zijn geheel (zijn) terug te vinden in de forensische kopie”. Wel zit er een Excel-lijst bij de processtukken (waarop die ontbrekende chats wel te vinden zijn
/de rechtbank) maar onduidelijk is waar deze lijst vandaan komt. Het dossier biedt wat dat betreft tegenstrijdige informatie. Aan de ene kant wordt geverbaliseerd dat een Excel-bestand als bijlage bij de forensische kopie van de [naam telefoon] van de Amerikaanse autoriteiten is verkregen, aan de andere kant blijkt uit het memorandum dat door de FBI over de [naam telefoon] is opgesteld niet dat naast de forensische kopie van de [naam telefoon] ook een Excel-bestand is verstrekt. Ten slotte vermeldt het relaas proces-verbaal dat de “data 445a” op drie verschillende momenten is verkregen, zodat het niet kan kloppen dat de forensische kopie is verkregen met een Excel-bestand als bijlage. Daar komt bij dat de verdachte heeft ontkend dat zij alle chats heeft geschreven. Ook anderen maakten van de telefoon gebruik en de telefoon is gemanipuleerd, aldus de verdediging.
Dit alles heeft tot gevolg dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 A, D, E, F en G ten laste gelegde handelingen.
De officier van justitie heeft niet bestreden dat er een discrepantie is tussen verschillende processen-verbaal en een van de extracten van de forensische kopie. Hij wijst er op dat de forensische kopie wordt gelezen met behulp van een software programma van Cellebrite. Met dat programma kan ook een extract (uitdraai) van de (data op de) forensische kopie worden gemaakt in Excel-format of in
portable document format(pdf). Bij de processtukken bevinden zich twee extracten, een in pdf en een in Excel-format. De pdf is gemaakt door de Nederlandse politie op 12 maart 2024. Het Excel-bestand is verkregen van de Amerikaanse autoriteiten en gemaakt op 17 mei 2019. Dat er een (ogenschijnlijke) discrepantie is tussen het Excel-bestand en forensische kopie (en de pdf) kan volgens de officier van justitie komen door de versie van de software waarmee de forensische kopie wordt uitgelezen.
De Nederlandse politie heeft een andere versie gebruikt dan de FBI; deze eerstgenoemde versie heeft de verdediging ook gekregen. Deze versie maakt kennelijk minder chats zichtbaar dan de Amerikaanse versie van het softwareprogramma.
De officier van justitie heeft geen rechtstreeks antwoord gegeven op de vraag van de rechtbank of de Nederlandse politie heeft gecontroleerd of de chats in het Excel-bestand op de forensische kopie staan. Hij heeft er steeds op gewezen dat op grond van het internationaalrechtelijke vertrouwensbeginsel op het bewijsmateriaal dient te worden vertrouwd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In de [naam telefoon] zijn in elk geval selfies van de verdachte aangetroffen en chats die vanaf
20 maart 2015 zijn gevoerd met het programma Kik onder de gebruikersnaam [gebruikersnaam] van het account [accountnaam] . De verdachte heeft niet betwist dat zij onder de naam [gebruikersnaam] gebruik heeft gemaakt van het Kik account.
Volgens het proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal 1] (zaaksdossier 26Niceville, doorgenummerd, p. 907-908) heeft het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) schriftelijke informatie ontvangen van de Amerikaanse autoriteiten. Als bijlage bij deze informatie werd een Excel-bestand meegestuurd met de bestandsnaam [naam bestand 1] . Het Excel-bestand dat aan de processtukken is toegevoegd heeft een andere naam, te weten [naam bestand 2] . De rechtbank twijfelt er gelet op de inhoud van het Excel-bestand niet aan dat het Excel-bestand [naam bestand 2] het bestand is waarop het bovengenoemde proces-verbaal doelt. Immers, in andere processen-verbaal wordt verwezen naar het bestand [naam bestand 1] terwijl chats worden aangehaald die steeds zijn te vinden in het Excel bestand [naam bestand 2] . Aldus staat vast dat het Excel-bestand afkomstig is van de Amerikaanse justitiële autoriteiten en de chats behoren bij de [naam telefoon] . Daar komt bij dat op de eerste pagina van het proces-verbaal [nummer proces-verbaal 2] (zaaksdossier 26Niceville, p. 878) de IMSI, IMEI en ICCID van de [naam telefoon] worden genoemd. Deze komen overeen met de IMSI, IMEI en ICCID die op het tabblad device information van het Excel-bestand staan.
Waarom er een verschil bestaat tussen het Excel-bestand en het extractie rapport in pdf is overigens niet duidelijk geworden. Dat is op zijn zachtst gezegd ongelukkig. Maar er is, als gezegd, geen reden om eraan te twijfelen dat de berichten uit het Excel-bestand op het apparaat [naam telefoon] zien.
De discussie spitst zich verder toe op de betrouwbaarheid van bepaalde, belastende chats. Gelet op de verweren en de bevindingen van de verdediging dat er verschillen zijn tussen de verschillende extracten van de [naam telefoon] , zal de rechtbank alleen die chats gebruiken waarvoor steunbewijs is te vinden dat deze chats van de verdachte zelf afkomstig zijn. Dat steunbewijs is toegelicht in de bewijsbijlage en zoekt de rechtbank hetzij in de verklaring van de verdachte zelf of van anderen, hetzij in de inhoud of context van de chats en de gebruiker van de telefoon zoals die kan blijken uit bijvoorbeeld selfies, andere foto’s of schermafbeeldingen die rond hetzelfde tijdstip als de chats met de [naam telefoon] zijn gemaakt of daarop zijn opgeslagen. De rechtbank komt hierop onder 5.2.4 nog terug.
5.1.3.
Onrechtmatigheid onderzoek aan de [naam telefoon]
Het opsporingsonderzoek in de zaak tegen de verdachte is er op gericht geweest een min of meer compleet beeld te krijgen van het leven van de verdachte in de periode tussen oktober 2014 en maart 2019, toen zij verbleef in het door IS gecontroleerde gebied in Syrië.
Een belangrijke bron is, als gezegd, de [naam telefoon] geweest. Op deze telefoon hebben vele berichten en privé foto’s gestaan over het persoonlijke leven van de verdachte.
Terecht heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit onderzoek niet had mogen plaatsvinden zonder machtiging van de rechter-commissaris (HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584). Er is namelijk onderzoek gedaan aan alle in de (forensische kopie van de) gegevensdrager opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen, waarbij op voorhand was te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zou zijn (vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1079). Die machtiging is niet gevraagd. Dit is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, gebruikt de rechtbank het hieruit verkregen bewijsmateriaal wel bij de bewijsbeslissing.
De rechtbank is van oordeel dat de machtiging van de rechter-commissaris, indien op juiste wijze aangevraagd, zou zijn verkregen. De ongerechtvaardigde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer tast de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal niet aan. Omdat gelet op het belang van de bepaling en de ernst van het verzuim een enkele constatering niet volstaat, zal de rechtbank het nadeel van het verzuim verdisconteren in de straf.
5.2.
Bewijsoverwegingen, inhoudelijk
5.2.1.
Over het recht
IS is een organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) die het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. [1] Van ‘deelneming’ aan een dergelijke organisatie kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. [2]
De regering merkt in de memorie van antwoord bij het wetsontwerp dat leidde tot artikel 140a Sr op, dat “de facto elke bijdrage aan een organisatie met een terroristisch oogmerk strafbaar (zal) zijn”. [3]
In eerdere uitspraken heeft deze rechtbank overwogen dat het naar het strijdgebied gaan en zich daar voegen bij een strijder van IS en met hem een huwelijk aangaan, in feitelijke zin bewijs is van het deelnemen aan IS (o.a. rechtbank Rotterdam, 29 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9570). Daarbij dient de betrokkene te weten dat IS een terroristisch oogmerk heeft. Niet is vereist dat de betrokkene in enige vorm opzet heeft op de door IS beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat de betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd. [4]
De lijn van de rechtbank ten aanzien van deze manier van deelneming aan een terroristische organisatie vindt bevestiging in het arrest van het Hof Den Haag van 20 december 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2570), waarin het hof tot het oordeel kwam dat het voeren van een gezamenlijke huishouding met een IS-strijder onder in dat arrest genoemde omstandigheden kan worden aangemerkt als deelneming aan een terroristische organisatie in de zin van artikel 140a Sr. Omstandigheden die in dat arrest zijn genoemd, zijn het steunen van de jihadistische ideologie en het voorstander zijn van de gewapende jihadstrijd en met die overtuiging zijn afgereisd naar het strijdgebied; daar huwen met een IS-lid, terwijl die actief heeft deelgenomen aan IS en met zijn verdiensten daaruit de kostwinner was; het getalsmatig versterken van de invloedssfeer van IS; het actief uitdragen van de jihadistische ideologie en anderen aansporen om ook naar Syrië te gaan, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof oordeelde dat de verdachte hierdoor gedragingen had verricht die strekten tot, of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van de terroristische organisatie terwijl zij van het terroristische oogmerk van deze organisatie in zijn algemeenheid op de hoogte was.
Met deze overwegingen van het hof als achtergrond beoordeelt de rechtbank de feiten en omstandigheden in de situatie van de verdachte.
5.2.2.
Bewijs
De rechtbank acht op basis van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan IS (feit 1) en zich tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen om terroristische misdrijven te plegen (feit 2).
Die voorbereidingshandelingen zijn tegelijkertijd deelnemingshandelingen aan IS.
Immers, zij heeft zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de Islamitische Staat (IS) eigen gemaakt, in de betekenis dat zij zich een aanhanger van de organisatie heeft betoond.
Zij heeft tezamen en in vereniging met een ander, mogelijk haar broer Daha, propaganda voor IS gemaakt op social media platform Twitter met tenminste drie verschillende accounts. Zij is getrouwd geweest met [persoon A] , die een IS strijder is geweest, met wie zij een gezamenlijk huishouden heeft gevoerd en met wie zij (automatische) wapens voorhanden heeft gehad.
5.2.3.
Opzet op deelname aan IS
De verdachte heeft verklaard dat zij ten tijde van de uitreis zestien jaar was, moest gaan waar haar familie ging, gedwongen naar Syrië is vertrokken en erin is geluisd door haar zwagers en haar broers. Zij heeft per brief van 26 juni 2023 aangifte wegens mensenhandel tegen hen gedaan. Omdat zij niet vrijwillig is gegaan heeft zij, zo begrijpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw, geen opzet gehad op deelname aan IS.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de foto’s en chats die aan de verdachte kunnen worden toegeschreven en ook uit haar verklaring bij de politie blijkt dat zij een aanhanger van (het gedachtegoed van) IS was.
Tussen 19 en 21 september 2015 heeft zij gechat met [persoon B] . Laatst genoemde heeft op 19 september 2015 gevraagd of [gebruikersnaam] zich gaat inschrijven voor de medische faculteit:
will u subscribe for the kuliyah?(regel 5672 van het Excel-bestand).
Op 21 september 2015 heeft [gebruikersnaam] geantwoord dat zij niet aan de toelatingseisen voldoet; zij is zeventien en zij heeft niet met haar certificaten gereisd omdat zij niet wist wat ze de Turkse politie zou moeten vertellen als zij zouden worden aangehouden (zaaksdossier 26Niceville, p. 189 en Excel-bestand regel 5696). De verdachte heeft op zitting desgevraagd hierover niet willen verklaren.
Toch is de rechtbank van oordeel dat de chat van haar afkomstig is, in het algemeen omdat de verdachte dit account heeft gebruikt, en in het bijzonder omdat de verdachte medische opleidingen volgde en op 21 september 2015 zeventien jaar was. Deze chat bewijst dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de bestemming Syrië en voorbereid op reis is gegaan. Dat zij als zestienjarige mogelijk niet zelf kon beslissen om naar Syrië te gaan, doet niet af aan de deelname aan IS vanaf de eerste maanden dat zij in het door IS gecontroleerde gebied aan kwam.
Verder bevat het dossier geen enkele directe aanwijzing dat de verdachte tegen haar wil naar Syrië is meegenomen. De verdediging heeft dit verklaard door te zeggen dat haar telefoon werd gecontroleerd en dat het veel te gevaarlijk was uitlatingen te doen waaruit zou blijken dat zij niet in Syrië wilde zijn en dat zij zich niet aan IS wilde conformeren. Maar dat is niet te rijmen met de gegevens die wel op de telefoon zijn gevonden en waarover de verdediging ook zelf heeft opgemerkt dat de verdachte daarop is te zien: “met nagellak, veel make up op” en de verdediging wijst dan verder op “de vele filmpjes waarop zij Engelstalige liedjes aan het meezingen is. Gedrag waar je flink voor wordt gestraft door de Hisba” (de religieuze politie).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat controle van de telefoon niet de reden kan zijn van het ontbreken van negatieve berichten over haar verblijf in Syrië. Het ontbreken van die berichten is integendeel een aanwijzing dat zij zich weldegelijk heeft geconformeerd aan (het leven onder) IS.
5.2.4.
De bewijswaarde van de verschillende chats
De verdediging heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat de chats in de [naam telefoon] alleen door de verdachte zijn gestuurd. De [naam telefoon] kent om te beginnen vier gebruikersnamen (zaaksdossier 26 Niceville, p. 92, doorgenummerd). De verdediging heeft verder betoogd dat er in het zaaksdossier 26 Niceville selfies staan van anderen dan de verdachte die met de [naam telefoon] zijn gemaakt. Verder heeft de raadsvrouw verschillende niet in het zaaksdossier opgenomen chats genoemd waaruit blijkt dat anderen chatten onder de gebruikersnaam [gebruikersnaam] :
Hey, its [naam 1] I’m using [naam 2] s without her permission, waarbij de rechtbank opmerkt dat deze chats alleen in het door de verdediging betwiste Excel-bestand zijn te vinden (regel 9157-9159) en niet in de pdf-extractie.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij zal alleen die chats voor het bewijs gebruiken waarvoor op enigerlei wijze steunbewijs is, zoals hierboven toegelicht. Dat er meer gebruikersaccounts zijn of anderen selfies met het toestel hebben gemaakt, is nog geen aanwijzing dat anderen ook gebruik hebben gemaakt van het Kik-
account [accountnaam]van de verdachte, anders dan waarin een ander dan de verdachte zegt te chatten. Daar komt bij dat behalve van de chats waaruit dat expliciet blijkt, de verdediging geen concreet voorbeeld heeft genoemd van belastende chats die niet door de verdachte zou zijn geschreven. Met name de intieme foto’s en verboden filmpjes en plaatjes van boeken die hierboven al zijn genoemd laten zien dat de [naam telefoon] mogelijk wel door anderen is gebruikt maar dan hooguit incidenteel voor een selfie of een enkele chat.
5.2.5.
Vrijspraak
De rechtbank zal vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging “een gezamenlijke huishouding te voeren met een deelnemer van IS”. Dit onderdeel ziet op het huwelijk met [persoon C] . Aannemelijk is geworden dat [persoon C] als arts in IS-gebied heeft gewerkt.
De verdediging heeft overtuigend betoogd dat medische handelingen niet kunnen worden aangemerkt als deelnemings- of voorbereidingshandelingen van terroristische misdrijven. Degene die medische zorg en behandeling verricht, kan daarvoor niet worden gestraft, ook niet als op andere gronden kan worden bewezen dat de persoon die de zorg verricht, deelneemt aan IS of terroristische misdrijven heeft voorbereid. Er is geen bewijs dat [persoon C] andere deelnemingshandelingen dan medische handelingen heeft verricht. De processen-verbaal over artikelen in Australische kranten legt de rechtbank naast zich neer. Dat brengt mee dat het voeren van een gezamenlijke huishouding met die persoon geen bewijs oplevert van deelname aan een terroristische organisatie of van strafbare voorbereidingshandelingen.
De rechtbank spreekt ook vrij van de onderdelen D, E, G en H over, kortgezegd, de wapentraining, wapenproductie en verzoeken tot het verkrijgen van wapens en het mogen plegen van een zelfmoordaanslag. Zij acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de desbetreffende bewijsmiddelen betrekking hebben op de verdachte of dat de aanvragen door haar of met haar instemming zijn gedaan.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen met toelichtende overwegingen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 1 november 2014 tot 21 maart 2019 in Syrië ,
tezamen en in vereniging met één ander
heeft deelgenomen aan Islamitische Staat (IS), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, namelijk:
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
2.
zij in de periode van 1 november 2014 tot 21 maart 2019 in plaatsen in Syrië ,
meermalen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor
een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en te bevorderen,
2. gelegenheid, en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, door
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de terroristische Organisatie Islamitische Staat (IS) eigen te maken en
B. op social media berichten en afbeeldingen te plaatsen en te delen, inhoudende (pro)IS en/of gewelddadig jihadistisch getinte content/propaganda en met een ander te chatten/communiceren waarbij zij, verdachte, adviseerde over hoe te reizen naar het strijdgebied van IS en
C. een gezamenlijke huishouding te voeren met een IS-strijder en
F. (automatische) vuurwapens voorhanden te hebben
ente dragen
in welke gewapende jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
2.

medeplegen van met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen tot het plegen van het misdrijf en voorwerpen voorhanden hebben waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

7.1.
Standpunt verdediging
De verdachte komt een beroep op overmacht toe ten aanzien van:
- het voeren van een gemeenschappelijke huishouding met familieleden gelieerd aan IS en
echtgenoten gelieerd aan IS;
- het plaatsen van propaganda op social media in 2015 onder leiding van dezelfde broer die haar naar Syrië heeft gehaald;
- haar verblijf in woningen waar vuurwapens aanwezig waren, omdat dit het directe resultaat was van de situatie waar zij als minderjarige in is geplaatst.
De verdachte is tegen haar wil meegenomen naar IS gebied. Aldaar heeft zij zich moeten schikken naar wat er van haar verwacht werd. Een lot waar zij zich simpelweg niet aan kon onttrekken. Zij is door enkele mannelijke familieleden ter beschikking gesteld aan de Islamitische Staat o.a. door haar uit te huwelijken en zij is het slachtoffer van mensenhandel.
Op de verdachte werd een buitennormale druk uitgeoefend waaraan zij - mede gelet op haar jeugdige leeftijd, afhankelijkheidsrelatie en de dreiging met extreem geweld door IS en excommunicatie - geen weerstand aan kon en hoefde bieden. Mede gelet op artikel 26 van het Mensenhandelverdrag van de Raad van Europa, artikel 8 van de EU richtlijn en de Aanwijzing Mensenhandel van het Openbaar Ministerie dient de verdachte niet vervolgd dan wel gestraft te worden voor feiten die het rechtstreeks gevolg zijn van het feit dat ze slachtoffer is geweest van mensenhandel en zich niet heeft kunnen onttrekken aan haar situatie.
7.2.
Beoordeling
Bewezen is dat de verdachte opzettelijk deel heeft genomen aan IS. De stelling van de verdachte dat zij gedwongen is om naar Syrië te gaan vindt geen enkele steun in het dossier en is daarom niet aannemelijk geworden.
Op de selfies die in het dossier zijn opgenomen staat een jonge vrouw die plezier lijkt te hebben in het leven. Ook uit de chats blijkt dit. Deze selfies heeft zij uit eigen beweging gemaakt en hieruit kan worden afgeleid dat zij op haar plek was in Syrië. Dit geldt ook voor in elk geval haar eerste huwelijk. Al voordat het huwelijk was gesloten was zij samen met haar toekomstige man en zij ziet er op de foto’s gelukkig uit. Mogelijk is zij niet geheel uit vrije wil naar Syrië gegaan, maar eenmaal daar aangekomen heeft zij het leven daar omarmd. Uit niets blijkt dat zij daartoe gedwongen werd.
Gelet op voorgaande komt de verdachte geen beroep op overmacht toe.
Het verweer wordt verworpen.
7.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS en zich schuldig
gemaakt aan handelingen ter voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven.
De verdachte is eind oktober 2014 op zestienjarige leeftijd samen met haar zussen [persoon D] en [persoon E] naar Syrië gereisd. Zij hebben zich in Syrië gevoegd bij reeds eerder uitgereisde familieleden. Enige tijd later volgden ook de ouders van de verdachte.
In Syrië heeft de verdachte ruim vier jaar in meerdere plaatsen in het strijdgebied van IS gewoond. Eerst samen met (een deel van) haar familie en later samen met haar echtgenoot - een IS-strijder - met wie zij in 2016 is gehuwd. Zij heeft IS-gerelateerde propaganda geschreven en gedeeld via meerdere opvolgende accounts op social media en vuurwapens voorhanden gehad en gedragen. De verdachte heeft tot de definitieve val van het kalifaat in maart 2019 in door IS gecontroleerd gebied verbleven.
Organisaties als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. In de bewezenverklaarde periode zijn door IS in Syrië op grote schaal mensenrechten ernstig geschonden door standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangen en burgers. Veel van die misdrijven werden gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in de gebieden waar deze organisaties het voor het zeggen hadden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het door IS gecontroleerde gebied heeft getroffen. Hoewel zij niet persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door IS gepleegde misdrijven heeft zij door zich aan te sluiten bij deze organisatie die misdrijven wel ondersteund en mogelijk gemaakt.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Rapportages
Psycholoog [psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 21 september 2024 en een aanvullend rapport op 20 maart 2024. Deze rapporten houden het volgende in:
De verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en een paniekstoornis. Daarnaast was er op jeugdige leeftijd sprake van ontwikkelingsachterstanden. De psychische problematiek is ontstaan ten tijde van haar verblijf in Syrië en derhalve (vermoedelijk) in een latere tijdsperiode van het tenlastegelegde aanwezig.
Het verband tussen de ontwikkelingsachterstanden, de later ontstane pathologie en de feiten waarvan de verdachte wordt verdacht laat zich lastig beoordelen, ook gelet op haar proceshouding. De onderzoeker geeft daarom geen advies over de mate van toerekenbaarheid. De uitkomst van de gestructureerde risicotaxatie leidt in samenhang met het klinisch oordeel tot een lage kans op toekomstige vergelijkbare feiten als waarvan de verdachte thans wordt verdacht. Op basis van alle beschikbare informatie zijn er geen aanwijzingen voor antisociaal of gewelddadig gedrag. De verdachte is gelet op haar problematiek kwetsbaar en afhankelijk. Ze heeft een zeer beperkt steunnetwerk in Nederland en voor haar maatschappelijke inbedding zullen veel (praktische) zaken geregeld moeten worden. De verdachte lijkt niets liever dan een 'normaal' leven te willen leiden met haar kind(eren). Door haar kwetsbaarheid is zij beïnvloedbaar en kan daardoor relaties met de verkeerde personen aangaan. De verdachte lijkt vanuit zichzelf niet te kiezen voor een extremistische ideologie en haar in Nederland wonende familieleden lijken haar tot steun te kunnen zijn. Ondanks het feit dat er geen uitspraak is gedaan over een verband tussen de pathologie en de ten laste legde feiten ligt een behandeladvies niet in de rede, gezien het als laag beoordeelde risico op toekomstige vergelijkbare feiten als waarvan zij thans wordt verdacht, in combinatie met de overige onderzoeksgegevens. De verdachte zal na vrijlating vermoedelijk wel behandeling behoeven voor haar problematiek, maar een vrijwillig kader kan daarvoor volstaan. Er zijn geen indicaties die pleiten voor het advies tot toepassen van het minderjarigenstrafrecht.
Milieuonderzoeker [milieuonderzoeker] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 25 oktober 2023. De rechtbank heeft kennis genomen van dit rapport.
Het duidingsrapport van de NTA gedateerd 15 december 2023 houdt onder meer het volgende in:
De verdachte heeft jarenlang onder invloed gestaan van extremistische familieleden,
extremistische echtgenoten en extremistische vorming in ISIS-gebied. Gezien haar jeugdigheid had ze geen praktische en ideële instrumenten om zich te beschermen tegen deze invloeden. De verdachte verkeerde jarenlang in een omgeving waarin extremistisch
geweld en of de legitimering van dit geweld genormaliseerd was. De verdachte is volgzaam geweest in de acceptatie en de bekritisering van ISIS. In de gesprekken wordt duidelijk dat de verdachte op dit moment geen extremistische opvattingen omarmt en zich hier ook duidelijk van distantieert. Dit doet ze onder meer op basis van haar persoonlijke ervaringen in het kalifaat en de kampen. Er is bij de verdachte op dit moment geen ideologische overtuiging zichtbaar om al dan niet geweld toe te passen. Ze toont in algemene zin geen ideologische dan wel politieke interesse en/of affiniteit. De verdachte distantieert zich van de legitimering van geweld vanuit een extremistische denklijn in het algemeen en doet afstand van de legitimering van geweld en dwang van ISIS in het bijzonder.
Er is bij de verdachte op dit moment geen sprake van een blijk van steun aan extremistische groeperingen, waaronder ISIS en andere extremistische groeperingen.
Er is bij de verdachte mogelijk sprake van een eenzijdige religieuze vorming doordat ze in een belangrijke identiteitsvormende periode van haar leven onder invloed heeft gestaan van extremistische personen. Er is sprake van een spanningsveld bij de verdachte tussen gevoelens van loyaliteit ten aanzien van familieleden en een hang naar vrijheid en onafhankelijkheid. De afzonderlijke familieleden kunnen zowel een positieve als negatieve invloed hebben op haar verdere persoonlijke ontwikkeling na detentie.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 maart 2024. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft kennis genomen van dit rapport.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de activiteiten van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn.
De rechtbank weegt mee dat de verdachte een lange periode in IS-strijdgebied in Syrië is gebleven, getrouwd is geweest met een IS-strijder, IS-gerelateerde propaganda heeft gemaakt en gedeeld en vuurwapens voorhanden heeft gehad en gedragen. Bewezen is dat zij meer was dan alleen de vrouw van een strijder.
In strafmatigende zin wordt rekening gehouden met het verblijf van bijna vier jaar in slechte omstandigheden in het kamp Al Hol en de tijd die de verdachte in een gevangenis heeft doorgebracht. De verdachte is als gevolg van deze gebeurtenissen gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis. De ervaringen die de verdachte daar heeft opgedaan zullen het recidiverisico verminderen, zodat een deel van de doelen die met de straf worden beoogd al bereikt lijkt te zijn. Ook wordt rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van haar uitreis en in de eerste jaren van haar verblijf in door IS bezet gebied.
De rechtbank ziet aanleiding de aan de verdachte opgelegde straf te verminderen met zes maanden vanwege de onrechtmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.
Alles afwegend tegen de achtergrond van de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de hiervoor vermelde (persoonlijke) omstandigheden, acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden.
Anders dan het advies van de Reclassering, zal de rechtbank niet een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden opleggen nu dezelfde recidive-verlagende doelen behaald kunnen worden binnen eventuele voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke
invrijheidstelling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 83, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 288a, 289 en 289a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 mei 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 01 november 2014 tot 21 maart 2019 in Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan Islamitische Staat (IS), welke Organisatie tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, namelijk:
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2 en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
(artikel 140a Sr)
2.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot 21 maart 2019 in een of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor
een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, door
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de terroristische Organisatie Islamitische Staat (IS) eigen te maken en/of
B. op social media berichten en/of afbeeldingen te plaatsen en te delen, inhoudende (pro)IS en/of gewelddadig jihadistisch getinte content/propaganda en/of met een of meer ander(en) te chatten/communiceren waarbij zij, verdachte, adviseerde over hoe te reizen naar het strijdgebied van IS en/of
C. een gezamenlijke huishouding te voeren met een of meer IS-strijder(s) en/of deelnemer(s) van IS en/of
D. deel te nemen aan een of meer training(en) in het gebruik van (een) (automatische) vuurwapen(s) en/of
E. een of meer andere(n) te trainen in het gebruik van (een) vuurwapen(s) en/of
F. een of meer (automatische) vuurwapen(s) en/of (een) bomgordel(s) aan te vragen, voorhanden te hebben, te dragen en/of te gebruiken en/of
G. te werken in de productie van explosieven en mortiergranaten en/of
H. een of meer aanvra(a)g(en) te doen (aan de leiding van IS in Raqqa) om een zelfmoordaanslag te mogen uitvoeren,
in welke gewapende jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk.
(artikel 96 lid 2 jo. 83 en/of 157 en/of 176a en/of 288a en/of 289 en/of 289a Sr)

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHDHA:2023:2570 van 20 december 2023
2.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161 en HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:771
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 463, nr. 10, p. 10
4.vgl. HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64 en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814