4.2.Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden bewezen.
In de periode december 2013/januari 2014 heeft de verdachte [echtgenoot verdachte01] leren kennen. [echtgenoot verdachte01] was de broer van haar vriendin [naam01] . [echtgenoot verdachte01] is begin 2014 afgereisd naar Syrië.
Op 6 februari 2014 heeft [echtgenoot verdachte01] zich bij ISIS aangemeld als
fighter(strijder). Hij was belast met het prepareren van explosieven en het voorbereiden van zelfmoordaanslagen. Dit blijkt uit een aanmeldformulier van IS(IS) dat door lokale Syrische strijdgroepen in juli 2015 in een IS(IS) hoofdkwartier in Tal Abyad (Syrië) is gevonden.
Op 14 april 2014 is de verdachte via Skype met [echtgenoot verdachte01] getrouwd.
Op 18 april 2014 is de verdachte, na instructies daartoe te hebben gekregen van [echtgenoot verdachte01] , samen met [naam01] naar Düsseldorf gegaan, vanaf daar naar Istanbul en vervolgens naar Hatay in Turkije, op korte afstand van de Syrische grens. Vervolgens zijn zij opgehaald en naar Syrië gebracht en hebben zij de eerste tijd in Atmeh gewoond.
De vader van [echtgenoot verdachte01] heeft in juli 2014 verklaard dat zijn zoon bij ISIS is aangesloten en nog steeds getrouwd is met hetzelfde meisje genaamd [bijnaam verdachte01] , waarmee hij de verdachte bedoelt.
Volgens de verklaring van de verdachte werkte haar man als grenswacht bij IS. Zij kwam hierachter in augustus 2014, een aantal maanden nadat zij in Syrië was aangekomen.
Op 29 juni 2014 is het kalifaat uitgeroepen en ging ISIS verder als IS.
De verdachte en [echtgenoot verdachte01] hebben gewoond in IS-gebied in Jerablus, Tel Abyad en in Mosul in Irak.
Uit informatie uit het strijdgebied kan worden opgemaakt dat [echtgenoot verdachte01] “
suicide bomber” als taakstelling had en dat hij in de periode van 10 februari 2016 tot en met 3 september 2016 loon ontving van IS.
In oktober 2015 werd hun eerste zoon geboren. Eind februari 2017 is [echtgenoot verdachte01] om het leven gekomen. In oktober 2017 is de verdachte bevallen van hun tweede zoon.
De verdachte is ook na het overlijden van haar man in IS gebied blijven wonen.
De naam van de verdachte komt voor in de administratie van het Centrum voor (krijgs)gevangenen en martelaren van IS. Daaruit blijkt dat zij op meerdere momenten in de periode van 9 juli 2018 tot en met 26 februari 2019 in de provincie Baraka smartengeld heeft ontvangen van IS.
Daarnaast blijkt uit een ander document dat de verdachte als vrouw van een martelaar in de periode van 28 oktober 2018 tot en met 2 december 2018 meermalen melk en luiers heeft ontvangen. De locatie waar het document betrekking op heeft is Al-Sha'fa, een plaats in de Syrische provincie Deir al-Zor. Het is één van de laatste plaatsen die IS in handen had voordat het in maart 2019 werd ingenomen door de Syrian Democratie Forces.
De verdachte heeft tot de val van het kalifaat gewoond in het gebied dat onder controle was van IS. Vanaf april 2019 verbleef zij samen met haar kinderen in detentiekamp Al Hol in Syrië. Uiteindelijk is de verdachte met haar kinderen gerepatrieerd en op 2 februari 2022 aangekomen op het vliegveld in Eindhoven, waar zij is aangehouden.
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Het is voldoende dat een betrokkene in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat een betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden van de organisatie zijn, respectievelijk worden, gepleegd.
Beoordeling
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij zich voorafgaand aan haar uitreis had verdiept in het geloof en dat zij wist dat er een oorlog gaande was in Syrië. Toch heeft zij besloten uit te reizen naar Syrië om zich daar samen met haar man te vestigen.
De eerste stad waar zij samen verbleven, de grensstad Atmeh in Syrië, stond vanaf december 2013 - dus ook toen de verdachte daar aan kwam - onder controle van ISIL.
De verdachte heeft verklaard dat zij in augustus 2014 wist dat haar man werkzaamheden verrichtte voor, en daardoor lid was van, IS. Uit documenten blijkt dat haar man voor zijn werkzaamheden loon heeft ontvangen. Verdachte heeft verklaard daar niet van op de hoogte te zijn geweest, maar dat acht de rechtbank in een situatie van een gezamenlijk huishouden als van een gezin van de verdachte en haar echtgenoot, onaannemelijk.
De verdachte heeft zich vervolgens jarenlang, tot haar vlucht in maart 2019, opgehouden in en gereisd in en tussen door IS gecontroleerde gebieden in het Syrië en Irak (Mosul).
De raadsman heeft aangevoerd dat de man van de verdachte geen strijder was, maar slechts ondersteunende werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank is van oordeel dat dit door de inhoud van de documenten van de administratie van IS wordt weersproken. Hij heeft met zijn werkzaamheden een dermate wezenlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking en de instandhouding van het terroristische oogmerk van IS dat hij als strijder kan worden aangemerkt, nog daargelaten dat ook op een andere wijze dan als strijder een wezenlijke bijdrage aan IS kan worden geleverd.
De verdachte heeft samen met een strijder van een terroristische organisatie een huishouden gevoerd. Onder een huishouden vormen kan onder meer gerekend worden het samen kinderen hebben, voor de kinderen zorgen, maaltijden bereiden en schoonmaken. Daar komt bij dat haar man loon ontving van IS, dat ten goede kwam aan die gezamenlijke huishouding.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, op grond van voornoemde feitelijke omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, kan worden beschouwd als lid van en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisatie IS.
De verdachte heeft verklaard dat ze meermalen heeft gezegd dat ze weg wilde, terug naar Nederland, maar dat dit door [naam01] en [echtgenoot verdachte01] niet werd toegestaan en tegengewerkt.
De rechtbank overweegt dat het enkele uiten van de wens om naar huis te gaan nog niet leidt tot het oordeel dat niet wordt deelgenomen aan IS of dat deelname wordt beëindigd. Daarvoor is vereist dat ook uitvoering wordt gegeven aan het voornemen. Het is aannemelijk dat het – bijvoorbeeld na het overlijden van [echtgenoot verdachte01] – pogen te reizen naar gebied buiten de macht van IS grote risico’s en moeite zou hebben meegebracht. Dat ontneemt echter, na verdachtes keuze om af te reizen naar IS-gebied en daar een bestaan op te bouwen met haar echtgenoot, aan het voortdurende verblijf van de verdachte in het kalifaat niet het verwijtbare karakter.
Uit het dossier volgt bovendien dat de verdachte ook na het overlijden van [echtgenoot verdachte01] lid is gebleven van IS. Het voeren van een gezamenlijk huishouden met hem en hem op die wijze faciliteren in zijn deelname aan de strijd was dan wel geëindigd, maar de verdachte is wel in IS gebied blijven wonen, waaronder in een door IS gerund vrouwenhuis en zij heeft tot haar vertrek uit IS gebied in maart 2019 meerdere malen een uitkering en goederen ontvangen van IS. Dit volgt uit de administratie van IS, zoals die zich in het dossier bevindt. De rechtbank acht deze administratie betrouwbaar, met name omdat kan worden vastgesteld dat de periode en de plaats waar de uitkering wordt gedaan, overeenstemmen met de verblijfplaats van de verdachte op dat moment. De eerst ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte dat zij die uitkeringen niet heeft ontvangen, maar dat een andere vrouw deze op haar naam had gekregen, heeft zij niet nader kunnen onderbouwen en acht de rechtbank onaannemelijk.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde deelname voor zover dit ziet op de periode na maart 2019.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van augustus 2014 tot en met maart 2019 heeft deelgenomen heeft aan de terroristische organisatie IS.