ECLI:NL:RBROT:2023:9570

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
71-282563-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan terroristische organisatie IS en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 september 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Afghanistan in 1993, die beschuldigd werd van deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) in de periode van augustus 2014 tot en met maart 2019. De verdachte was naar Syrië gereisd om bij haar man te zijn, die lid was van IS. Tijdens haar verblijf in IS-gebied heeft zij deelgenomen aan de organisatie en is zij in gebieden verbleven die door IS werden gecontroleerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen is dat zij voorbereidingshandelingen voor een terroristisch misdrijf heeft gepleegd, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan deelname aan IS. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij de straf is gematigd omdat de verdachte niet actief heeft deelgenomen aan de strijd en haar rol beperkt was tot het faciliteren van haar man en het zorgen voor hun kinderen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de erbarmelijke omstandigheden waarin de verdachte en haar kinderen in het detentiekamp Al Hol hebben geleefd. De verdachte is vrijgesproken van de tenlasteleggingen die betrekking hebben op voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71-282563-22
Datum uitspraak: 26 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Afghanistan) op [geboortedatum01] 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] ,
[postcode01] [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] ,
raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie ter zitting van 12 september 2023 is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort samengevat komt de verdenking neer op de volgende feiten.
Onder feit 1 wordt de verdachte de deelname aan een terroristische organisatie (IS) verweten.
Onder feit 2 wordt haar het plegen van voorbereidingshandelingen van een terroristisch misdrijf verweten door het plegen van - kort gezegd - de volgende feitelijke handelingen:
A: het zich eigen maken van het radicaal extremistisch gedachtegoed van IS.
B: het zich verdiepen in het afreizen naar en het verblijven in het strijdgebied.
C: afreizen naar het strijdgebied.
D: zich voegen bij en samenleven met (een) IS strijder(s).
E: deelnemen en/of bijdragen aan de gewapende jihadstrijd gevoerd door IS;
F: gebruiken en/of dragen en/of voorhanden hebben van een vuurwapen.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.D. Kardol heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, telkens in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 maart 2019 en met uitzondering van het medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe betoogd dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat dat de verdachte strijder is geweest van IS, of dat zij een andere ondersteunende functie heeft vervuld binnen deze organisatie. Het enkel voeren van een gezamenlijke huishouding met haar man van wie zij op een gegeven moment wist dat hij werkzaamheden verrichte voor IS, maar pas maanden nadat zij waren uitgereisd en nadat het kalifaat was uitgeroepen, is niet genoeg voor bewezenverklaring van deelneming. Mocht er al van deelneming sprake zijn geweest, dan eindigde dit na het overlijden van haar man in februari 2017. De verdachte heeft hem na zijn dood niet meer kunnen faciliteren in zijn deelname aan de strijd en zij heeft verklaard dat zij geen uitkering of goederen van IS heeft ontvangen (feit 1).
Evenmin heeft de verdachte voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen (feit 2) verricht teneinde een terroristisch misdrijf te plegen. Er is onvoldoende bewijs voor de onder A t/m F tenlastegelegde gedragingen. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat verdachte op enig moment in haar leven het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd aanhing. Van geïnformeerd afreizen naar Syrië is geen sprake, zij was van plan in Syrië haar man te ontmoeten. De verdachte heeft haar man niet gefaciliteerd bij zijn deelname aan IS. Haar man was geen strijder, maar slechts een grenswacht in dienst van IS. Het enige dat zij wilde was teruggaan naar Nederland, omdat haar man haar onderdrukte en mishandelde. Ook heeft de verdachte in Syrië nooit een wapen aangeraakt of de beschikking over een wapen gehad.
4.2.
Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden bewezen.
In de periode december 2013/januari 2014 heeft de verdachte [echtgenoot verdachte01] leren kennen. [echtgenoot verdachte01] was de broer van haar vriendin [naam01] . [echtgenoot verdachte01] is begin 2014 afgereisd naar Syrië.
Op 6 februari 2014 heeft [echtgenoot verdachte01] zich bij ISIS aangemeld als
fighter(strijder). Hij was belast met het prepareren van explosieven en het voorbereiden van zelfmoordaanslagen. Dit blijkt uit een aanmeldformulier van IS(IS) dat door lokale Syrische strijdgroepen in juli 2015 in een IS(IS) hoofdkwartier in Tal Abyad (Syrië) is gevonden.
Op 14 april 2014 is de verdachte via Skype met [echtgenoot verdachte01] getrouwd.
Op 18 april 2014 is de verdachte, na instructies daartoe te hebben gekregen van [echtgenoot verdachte01] , samen met [naam01] naar Düsseldorf gegaan, vanaf daar naar Istanbul en vervolgens naar Hatay in Turkije, op korte afstand van de Syrische grens. Vervolgens zijn zij opgehaald en naar Syrië gebracht en hebben zij de eerste tijd in Atmeh gewoond.
De vader van [echtgenoot verdachte01] heeft in juli 2014 verklaard dat zijn zoon bij ISIS is aangesloten en nog steeds getrouwd is met hetzelfde meisje genaamd [bijnaam verdachte01] , waarmee hij de verdachte bedoelt.
Volgens de verklaring van de verdachte werkte haar man als grenswacht bij IS. Zij kwam hierachter in augustus 2014, een aantal maanden nadat zij in Syrië was aangekomen.
Op 29 juni 2014 is het kalifaat uitgeroepen en ging ISIS verder als IS.
De verdachte en [echtgenoot verdachte01] hebben gewoond in IS-gebied in Jerablus, Tel Abyad en in Mosul in Irak.
Uit informatie uit het strijdgebied kan worden opgemaakt dat [echtgenoot verdachte01] “
suicide bomber” als taakstelling had en dat hij in de periode van 10 februari 2016 tot en met 3 september 2016 loon ontving van IS.
In oktober 2015 werd hun eerste zoon geboren. Eind februari 2017 is [echtgenoot verdachte01] om het leven gekomen. In oktober 2017 is de verdachte bevallen van hun tweede zoon.
De verdachte is ook na het overlijden van haar man in IS gebied blijven wonen.
De naam van de verdachte komt voor in de administratie van het Centrum voor (krijgs)gevangenen en martelaren van IS. Daaruit blijkt dat zij op meerdere momenten in de periode van 9 juli 2018 tot en met 26 februari 2019 in de provincie Baraka smartengeld heeft ontvangen van IS.
Daarnaast blijkt uit een ander document dat de verdachte als vrouw van een martelaar in de periode van 28 oktober 2018 tot en met 2 december 2018 meermalen melk en luiers heeft ontvangen. De locatie waar het document betrekking op heeft is Al-Sha'fa, een plaats in de Syrische provincie Deir al-Zor. Het is één van de laatste plaatsen die IS in handen had voordat het in maart 2019 werd ingenomen door de Syrian Democratie Forces.
De verdachte heeft tot de val van het kalifaat gewoond in het gebied dat onder controle was van IS. Vanaf april 2019 verbleef zij samen met haar kinderen in detentiekamp Al Hol in Syrië. Uiteindelijk is de verdachte met haar kinderen gerepatrieerd en op 2 februari 2022 aangekomen op het vliegveld in Eindhoven, waar zij is aangehouden.
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Het is voldoende dat een betrokkene in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat een betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden van de organisatie zijn, respectievelijk worden, gepleegd.
Beoordeling
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij zich voorafgaand aan haar uitreis had verdiept in het geloof en dat zij wist dat er een oorlog gaande was in Syrië. Toch heeft zij besloten uit te reizen naar Syrië om zich daar samen met haar man te vestigen.
De eerste stad waar zij samen verbleven, de grensstad Atmeh in Syrië, stond vanaf december 2013 - dus ook toen de verdachte daar aan kwam - onder controle van ISIL.
De verdachte heeft verklaard dat zij in augustus 2014 wist dat haar man werkzaamheden verrichtte voor, en daardoor lid was van, IS. Uit documenten blijkt dat haar man voor zijn werkzaamheden loon heeft ontvangen. Verdachte heeft verklaard daar niet van op de hoogte te zijn geweest, maar dat acht de rechtbank in een situatie van een gezamenlijk huishouden als van een gezin van de verdachte en haar echtgenoot, onaannemelijk.
De verdachte heeft zich vervolgens jarenlang, tot haar vlucht in maart 2019, opgehouden in en gereisd in en tussen door IS gecontroleerde gebieden in het Syrië en Irak (Mosul).
De raadsman heeft aangevoerd dat de man van de verdachte geen strijder was, maar slechts ondersteunende werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank is van oordeel dat dit door de inhoud van de documenten van de administratie van IS wordt weersproken. Hij heeft met zijn werkzaamheden een dermate wezenlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking en de instandhouding van het terroristische oogmerk van IS dat hij als strijder kan worden aangemerkt, nog daargelaten dat ook op een andere wijze dan als strijder een wezenlijke bijdrage aan IS kan worden geleverd.
De verdachte heeft samen met een strijder van een terroristische organisatie een huishouden gevoerd. Onder een huishouden vormen kan onder meer gerekend worden het samen kinderen hebben, voor de kinderen zorgen, maaltijden bereiden en schoonmaken. Daar komt bij dat haar man loon ontving van IS, dat ten goede kwam aan die gezamenlijke huishouding.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, op grond van voornoemde feitelijke omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, kan worden beschouwd als lid van en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisatie IS.
De verdachte heeft verklaard dat ze meermalen heeft gezegd dat ze weg wilde, terug naar Nederland, maar dat dit door [naam01] en [echtgenoot verdachte01] niet werd toegestaan en tegengewerkt.
De rechtbank overweegt dat het enkele uiten van de wens om naar huis te gaan nog niet leidt tot het oordeel dat niet wordt deelgenomen aan IS of dat deelname wordt beëindigd. Daarvoor is vereist dat ook uitvoering wordt gegeven aan het voornemen. Het is aannemelijk dat het – bijvoorbeeld na het overlijden van [echtgenoot verdachte01] – pogen te reizen naar gebied buiten de macht van IS grote risico’s en moeite zou hebben meegebracht. Dat ontneemt echter, na verdachtes keuze om af te reizen naar IS-gebied en daar een bestaan op te bouwen met haar echtgenoot, aan het voortdurende verblijf van de verdachte in het kalifaat niet het verwijtbare karakter.
Uit het dossier volgt bovendien dat de verdachte ook na het overlijden van [echtgenoot verdachte01] lid is gebleven van IS. Het voeren van een gezamenlijk huishouden met hem en hem op die wijze faciliteren in zijn deelname aan de strijd was dan wel geëindigd, maar de verdachte is wel in IS gebied blijven wonen, waaronder in een door IS gerund vrouwenhuis en zij heeft tot haar vertrek uit IS gebied in maart 2019 meerdere malen een uitkering en goederen ontvangen van IS. Dit volgt uit de administratie van IS, zoals die zich in het dossier bevindt. De rechtbank acht deze administratie betrouwbaar, met name omdat kan worden vastgesteld dat de periode en de plaats waar de uitkering wordt gedaan, overeenstemmen met de verblijfplaats van de verdachte op dat moment. De eerst ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte dat zij die uitkeringen niet heeft ontvangen, maar dat een andere vrouw deze op haar naam had gekregen, heeft zij niet nader kunnen onderbouwen en acht de rechtbank onaannemelijk.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde deelname voor zover dit ziet op de periode na maart 2019.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van augustus 2014 tot en met maart 2019 heeft deelgenomen heeft aan de terroristische organisatie IS.
4.3.
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
Standpunt van de officier van justitie
De verdachte heeft het IS-gedachtengoed omarmd en is naar Syrië en Irak gegaan om de gewapende jihadstrijd te ondersteunen. Zij leefde conform de regels van IS, ondersteunde IS daarmee, en ondersteunde haar echtgenoot die als strijder werkte voor IS door met hem een gezamenlijke huishouding te voeren. Door in het gebied te wonen en te werken voor IS hebben verdachte en haar echtgenoot een bijdrage geleverd aan IS en daarmee ook bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd. Verdachte heeft zich daarmee samen met haar echtgenoot schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor terroristische misdrijven. De onderdelen A, B, C, D en E van de tenlastelegging kunnen dan ook bewezen worden verklaard in de periode 1 januari 2014 tot en met 1 maart 2019 in Nederland, Syrië en Irak.
Juridisch kader
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist [1] .
Beoordeling
Aan de verdachte is, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, doodslag en/of moord. Deze gedragingen zijn feitelijk omschreven onder A tot en met F, namelijk:
A: het zich eigen maken van het radicaal extremistisch gedachtegoed van IS.
B: het zich verdiepen in het afreizen naar en het verblijven in het strijdgebied.
C: afreizen naar het strijdgebied.
D: zich voegen bij en samenleven met (een) IS strijder(s).
E: deelnemen en/of bijdragen aan de gewapende jihadstrijd gevoerd door IS;
F: gebruiken en/of dragen en/of voorhanden hebben van een vuurwapen.
Ten aanzien van de feitelijke gedraging onder F geldt dat daarvoor geen bewijs is, zoals ook door de officier van justitie is aangevoerd.
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen is de vraag of de verdachte de onder A t/m E genoemde gedragingen heeft gepleegd met het oogmerk op het plegen van een terroristisch misdrijf. Daarvan is pas sprake als de verdachte de bedoeling heeft gehad om terroristische misdrijven te plegen.
Er is slechts bewijs dat de verdachte in augustus 2014 heeft ontdekt dat [echtgenoot verdachte01] deel uit maakte van (op dat moment) IS. Er is (dus) geen bewijs dat de verdachte naar Syrië is gegaan met de bedoeling om zich bij een terroristische organisatie aan te sluiten.
Verder blijkt uit de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting en op basis van wat zich in het dossier bevindt met betrekking tot haar (toenmalige) vriendin [naam01] dat de verdachte onder de invloed is gekomen van twee dominante persoonlijkheden, namelijk [echtgenoot verdachte01] en [naam01] waarbij [naam01] wordt beschreven als dwingend. De verdachte was in de maanden voorafgaand aan haar vertrek kennelijk zoekende in het geloof en [naam01] heeft daarbij - naar het idee van de verdachte - haar strikte ideeën over het geloof opgedrongen en haar overgehaald om met haar broer te trouwen en met haar mee naar Syrië te gaan.
De rechtbank acht het nauwelijks voorstelbaar dat in de gesprekken tussen de verdachte en [naam01] en [echtgenoot verdachte01] de ideologie van IS niet aan de orde is gekomen en dat er, na het vertrek van [echtgenoot verdachte01] , niet is gesproken over wat hij in Syrië deed. Ook zijn er vermoedens van radicalisering bij de verdachte. Maar dat levert geen bewijs op dat de verdachte de bedoeling heeft gehad terroristische misdrijven voor te bereiden, niet de periode voorafgaand aan de uitreis en niet voor de periode waarin de verdachte in het kalifaat heeft verbleven.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op meerdere tijdstippen in de periode van
augustus2014 tot en met
maart 2019in meer plaatsen in Syrië en/of Irak,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1.
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op psychische overmacht. Op het moment dat de verdachte aankwam in Turkije zag zij ineens de nare kant van [naam01] en [echtgenoot verdachte01] en werd er dwang op haar uitgeoefend die zij niet kon weerstaan. Daarbij is van belang dat [naam01] als dominant en dwingend wordt beschreven en de verdachte als kwetsbaar en beïnvloedbaar voor radicalisering. De verdachte mocht niet terug naar haar familie, werd bedreigd, mishandeld en opgesloten en werd gedwongen bij haar man te blijven die slechte dingen met haar deed. Het werd haar verboden en onmogelijk gemaakt om terug te keren naar Nederland. Er werd jarenlang zodanige druk op de verdachte uitgeoefend dat zij daaraan geen weerstand kon of behoefde te bieden. De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
Een beroep op psychische overmacht kan alleen slagen wanneer sprake is geweest van een zodanige, van buiten komende drang, dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Onder omstandigheden kan het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op haar is uitgeoefend, in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omschreven feitelijke omstandigheden onvoldoende voor een geslaagd beroep op psychische overmacht.
De rechtbank acht het aannemelijk, zoals hiervoor ook is beschreven, dat door [naam01] en [echtgenoot verdachte01] een zekere druk op de verdachte is uitgeoefend. Ook zijn er verklaringen en aanwijzingen die de verklaring van de verdachte dat zij terug wilde naar Nederland ondersteunen en waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het in het strijdgebied blijven niet de eerste keuze van de verdachte was. Tegenover haar jarenlange verblijf daar met man en kinderen, waaronder de beschreven verschillende verplaatsingen binnen het gebied van IS, staan te weinig uitingen of blijken van pogingen van haar kant om uit het strijdgebied in Syrië en Irak te vertrekken. Integendeel, ze is nagenoeg tot het einde van het kalifaat gebleven en heeft gehoord bij de laatste overlevenden in het gebied.
Op grond van voornoemde feitelijke omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze kon maken dan te handelen zoals bewezenverklaard.
De rechtbank verwerpt het verweer.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is in april 2014 naar Syrië gegaan. Zij ging naar haar man met wie zij een paar dagen voor haar vertrek via Skype (islamitisch) was gehuwd, in elk geval een verbintenis was aangegaan. Ze heeft met hem twee kinderen gekregen. Tijdens haar verblijf in Syrië en Irak heeft de verdachte deelgenomen aan de terroristische organisatie IS en is zij verbleven in door deze organisaties gecontroleerde gebieden.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied treft.
De rechtbank merkt op dat de verdachten die in Nederland worden vervolgd, worden gestraft voor hun aandeel aan de terroristische organisatie en niet voor alle wandaden die door IS zijn gepleegd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 30 augustus 2023 van Reclassering Nederland. Het rapport houdt onder meer in dat de verdachte zich in het jaar voor het tenlastegelegde is gaan verdiepen in haar geloof. Van huis uit had zij hier weinig over meegekregen. Toen zij ging praktiseren en een hoofddoek ging dragen, leidde dit tot conflicten thuis en ervoer zij discriminatie.
Er zijn geen aanwijzingen voor psychische problemen of een verstandelijke beperking. Daarbij komt zij ook niet beïnvloedbaar over. De verdachte lijkt destijds door bovenstaande omstandigheden kwetsbaar geweest te zijn voor radicalisering, wat geleid heeft tot het tenlastegelegde.
Het risico op geweld dan wel extremistisch geweld wordt ingeschat als matig.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de activiteiten van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn. In het vonnis van deze rechtbank d.d. 18 februari 2022 ( ECLI: NL:RB:ROT:2022:1141) is hiervoor een uitgangspunt geformuleerd van vijf jaar gevangenisstraf.
Hoewel de verdachte de keuze heeft gemaakt haar man achterna te reizen die lid was van een terroristische organisatie, wordt bij de strafoplegging in matigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte naar Syrië is gegaan puur uit radicale motieven en om zelf actief deel te nemen aan de strijd. Verder is er weliswaar sprake geweest van deelname aan een terroristische organisatie, maar is haar rol daarbinnen beperkt geweest en bestond deze uitsluitend uit het faciliteren van haar man door voor het gezin te zorgen.
In deze zin wijkt onderhavige zaak in aanzienlijke mate af van de eerder genoemde zaak en andere zaken waarbij uitreizigsters een actievere rol hadden die bijvoorbeeld bestond uit het ronselen van andere vrouwen om uit te reizen, het verspreiden van onlinepropaganda en tot het laatst aan de strijd willen deelnemen.
Naast de beperkte rol neemt de rechtbank voorts bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf mee dat verdachte samen met haar kinderen gedurende meerdere jaren in het kamp Al Hol heeft verbleven waar de leefomstandigheden erbarmelijk waren.
Dit zijn straf verlagende omstandigheden.
Rekening houdend met al deze omstandigheden en het feit dat de verdachte wordt vrijgesproken van feit 2 komt de rechtbank tot een aanzienlijke lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 september 2023.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nadere omschrijving tenlastelegging.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 april 2014 tot en met 2 november 2022 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te
weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
(artikel 140a Wetboek van Strafrecht)
( art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 2 november 2022 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, door,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) eigen te maken en/of
B. zich te laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak te maken teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie zoals IS(IS/IL) gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd te verblijven in het (strijd)gebied in Syrië en/of Irak en/of
D. zich te voegen bij een of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) strijder(s) althans (telkens) perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of (telkens) (op Islamitische wijze) een huwelijk aan te gaan met deze IS(IS/IL) strijder(s) en/of een gezamenlijk
ehuishouding te voeren met een of meer person(en) die (eveneens) deelnam(en) aan IS(IS/IL), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië en/of Irak deel te nemen en/of bij te dragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS(IS/IL), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F. in Syrië en/of Irak (een of meer) (automatisch(e)) vuurwapen(s) te gebruiken en/of te dragen en/of voorhanden te hebben, in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk;
(art. 96 lid 2 jo 289 jo 288 jo 288a jo 83 en art. 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b jo 83
Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416