ECLI:NL:GHDHA:2023:2570

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
22-001647-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven door vrouwelijke Syriëganger

Op 20 december 2023 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een vrouwelijke verdachte die beschuldigd werd van deelneming aan terroristische organisaties, te weten Jabhat al-Nusra en IS, en van voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De verdachte, geboren in 1994, reisde op 29 september 2013 samen met haar echtgenoot naar Syrië, waar zij zich aansloot bij jihadistische groeperingen. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die een gevangenisstraf van acht jaren had geëist. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 september 2013 tot 29 augustus 2017 heeft deelgenomen aan terroristische organisaties en voorbereidingshandelingen heeft verricht. De verdachte heeft zich actief ingezet voor de jihadistische ideologie en heeft anderen aangespoord om naar Syrië te reizen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor de proeftijd. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van een krachtige reactie op terroristische misdrijven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001647-22
Parketnummer: 71-148283-21
Datum uitspraak: 20 december 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 juni 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in P.I. Zwolle Zuid 2 te Zwolle.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep. Daarnaast is de maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgelegd.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - tenlastegelegd dat:
1.
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 29 september 2013 tot en met 05 juni 2021 in één of meer plaats(en) in Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een (terroristische) organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (JaN) (later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida (verder AQ) gelieerde organisatie(s), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 1S7 Wetboek van Strafrecht),(te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
2.
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 05 juni 2021 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of België en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, telkens met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft,(te)begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (verder JaN) (later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida (verder AQ) gelieerde organisatie(s), althans (een) aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep(en), althans (een)organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. met [medeverdachte] de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie (zoals JaN en IS(IS/IL), althans een hieraan gelieerde strijdgroep) gecontroleerd gebied en/of
D. zich samen met [medeverdachte] gevoegd bij een of meer mededader(s) en/of JaN en IS(IS/IL) strijder(s), althans (telkens) perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
(gedurende enige tijd) in het (strijd)gebied in Syrië verbleven en/of is zij, verdachte (op Islamitische wijze) een huwelijk aangegaan met [medeverdachte] en/of
een gezamenlijk huishouden gevoerd met [medeverdachte] die als JaN en IS(IS/IL) strijder (eveneens) deelnam aan een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië deelgenomen aan ideologische en/of (gevechts)trainingen en/of trainingskampen en/of opleidingen bij (een) Jihadistische strijdgroep(en) en deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de (terroristische) organisatie JaN en IS, althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F. zich (middels internet/social mediakana(al(en)/mediaplatform(s)) geuit en/of met (een) ander(en) perso(o)n(en) gechat/gecommuniceerd en/of berichten en/of afbeeldingen geplaatst en/of gedeeld, met betrekking tot en/of inhoudende (onder meer) (gewelddadig) jihadistisch getinte en/of (pro)IS-gerelateerde content;
G. in Syrië (vuur)wapens gebruikt en/of gedragen en/of voorhanden gehad en/of
H. zich gevoegd /aangesloten bij en/of deelgenomen aan de Khatiba Nusaybah (een vrouwenstrijdgroep/-baltaljon binnen IS) en/of (daarbij) een of meer andere perso(o)n(en) fysieke training en/of onderricht gegeven, althans een of meer handelingen verricht voor en/of ten behoeve van die Khatiba Nusaybah;
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk;
welke gedragingen en/of voorwerp(en) en/of informatie al dan niet in combinatie met elkaar, kennelijk bestemd waren tot het in vereniging en/of alleen begaan van dat/die misdrijf/misdrijven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde onderdeel E zal worden vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde (periode beperkt tot 1 september 2017) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Mocht het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan vordert de advocaat-generaal daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden overeenkomstig het reclasseringsadvies van 10 november 2023, behoudens de hierna te noemen uitzondering, en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarde van het contactverbod vordert de advocaat-generaal deze op te leggen zonder de in het reclasseringsadvies geadviseerde mogelijkheid dat de verdachte met toestemming van de reclassering in contact mag treden met (een van) de bij het contactverbod genoemde personen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Inleiding
De verdachte is op 29 september 2013 met haar (latere) echtgenoot [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte]) uitgereisd naar Syrië. Zij hebben in de jaren erna in Syrië op verschillende plekken verbleven.
[medeverdachte] heeft zich in Syrië aangesloten bij achtereenvolgens Jahbat al Nusra en IS(IL) [1] . De verdachte en [medeverdachte] zijn in augustus 2017 gevangengenomen door de SDF. [medeverdachte] is overgebracht naar een gevangenis in Irak en verblijft daar nog steeds. De verdachte heeft geruime tijd verbleven in Koerdische kampen en is in juni 2021 in Nederland aangekomen.
Het hof beoordeelt hierna de vragen of de verdachte heeft deelgenomen aan – kort gezegd - een (of meer) terroristische organisatie(s) en of zij voorbereidingshandelingen tot het plegen van terroristische misdrijven heeft gepleegd.
Feit 1
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd – kort gezegd – dat zij, alleen dan wel in vereniging met een ander of anderen, heeft deelgenomen aan een of meer terroristische organisatie(s), te weten Jabhat al-Nusra en/of IS.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de door haar overgelegde pleitaantekeningen, bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
De raadsvrouw heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat dat de verdachte heeft deelgenomen aan de onder 1 tenlastegelegde terroristische organisaties door voor hen een ondersteunende functie te vervullen. Het gedrag van de verdachte tussen 2014 en 2017 levert dan ook geen deelneming aan een terroristische organisatie op, maar hoogstens burgerschap. Voorts verzoekt de verdediging de verdachte vrij te spreken van deelneming tussen 2017 en 2021 omdat de verdachte in die tijd in detentiekampen verbleef.
Juridisch kader
Deelneming aan – kort gezegd - een terroristische organisatie is strafbaar gesteld in artikel 140a Sr. Alvorens te beoordelen of daarvan in dit geval sprake is, zal hierna kort worden ingegaan op enkele relevante juridische kaders.
Terroristische organisatie
Volgens artikel 140a, eerste lid, Sr moet het gaan om een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Het oogmerk van de organisatie - een samenwerkingsverband in al dan niet wisselende samenstelling - moet derhalve zijn gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Sr, mits begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk.
Onder terroristisch oogmerk wordt ingevolge artikel 83a Sr verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140a Sr dus niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van terroristische misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van die misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van terroristische misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Deelneming
Van deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Een dergelijk aandeel kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar hoeven te zijn, maar wel strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat betrokkene in zijn algemeenheid — in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd.
Jabhat al-Nusra en IS
Het is een feit van algemene bekendheid dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië vreedzaam in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad.
In de loop van 2012 wordt duidelijk dat jihadistische strijdgroepen, met zowel lokale als buitenlandse strijders in hun gelederen, in toenemende mate betrokken zijn geraakt bij de opstand in Syrië.
Het gerechtshof Den Haag heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat Jabhat al-Nusra en IS het oogmerk hadden om de fundamentele politieke structuur van Syrië te vernietigen en de bevolking ernstige vrees aan te jagen en dat deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van Jabhat al-Nusra en IS met zich meebrengt het plegen van terroristische misdrijven. [2]
Strijdgroepen als Jabhat al-Nusra en IS bereikten in de tenlastegelegde periode hun doelen, waaronder het vervangen van de bestaande politieke structuur door een structuur gebaseerd op de sharia, mede door dood en verderf te zaaien onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelde. Zij kunnen aldus worden aangemerkt als organisaties die tot oogmerk hebben het plegen van terroristische misdrijven, als bedoeld in artikel 140a Sr.
Beoordeling
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van de wettige bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is zich in 2013 gaan verdiepen in de Islam, onder meer via internet. Tevens sprak zij met anderen in haar omgeving in Gouda. De verdachte leerde de begrippen Jihadisme, Kalifaat en Islamitische staat kennen en nam kennis van de strijd in Syrië en van het feit dat in die periode regelmatig personen uit Nederland naar Syrië uitreisden. De verdachte is de jihadistische ideologie gaan aanhangen en – zo blijkt uit de in die periode verstuurde berichten via Twitter - actief gaan uitdragen. De verdachte is, gelet op haar uitlatingen tegenover de wijkagent, een voorstander geworden van de gewapende strijd in Syrië en zag het als een plicht voor iedere moslim om te strijden voor een kalifaat, een Islamitische staat. Eind augustus 2013 leerde de verdachte via Facebook [medeverdachte] kennen, die ook bezig was met het geloof. Zij kenden beiden mensen die naar Syrië waren vertrokken en besloten dat ook te doen.
De verdachte is, zoals vermeld, op 29 september 2013 samen met [medeverdachte] via Turkije uitgereisd naar Syrië.
In Turkije gingen zij van Antalya naar Antakya waar zij door een smokkelaar werden opgehaald die hen in Syrië naar Kafr Hamra bracht, een dorp in de provincie Aleppo. Eenmaal daar aangekomen, heeft [medeverdachte] zich aangesloten bij Jabhat al-Nusra.
In november 2013 zijn de verdachte en [medeverdachte] naar islamitisch recht getrouwd. Vanaf dat moment voerden zij daar gezamenlijk een huishouden. Diezelfde maand heeft de verdachte via een chatbericht aan haar in Nederland achtergebleven nicht en vriendinnen onder meer bericht dat hijrah (het verlaten van familie en land ten behoeve van de jihad) verplicht is, dat zij dat heeft gedaan, dat zij nu in Syrië is en gelukkig getrouwd met een broeder, dat zij en haar man nu leven onder de sharia, dat er jihad qital (gewapende strijd) is, dat de broeders strijden op het slagveld en dat de jihad er zal zijn tot het einde der tijden. In dit bericht zegt de verdachte dat zij haar vriendinnen hetzelfde gunt als zichzelf, te weten het paradijs, en maant zij hen dat ze niet alleen moeten lezen maar ook moeten praktiseren en gehoorzamen.
In december 2013 zijn de verdachte en [medeverdachte] verhuisd naar Taftanaz, een stad in de provincie Idlib, waar zij tot april 2014 hebben verbleven. Vanwege een conflict tussen [medeverdachte] en Jabhat al-Nusra verhuisden de verdachte en [medeverdachte] in april 2014 naar Al Bab, waar IS de feitelijke macht had. Zij kregen daar van IS een huis toegewezen. Op 26 mei 2014 is [medeverdachte] lid geworden van IS. Uit een registratieformulier van IS volgt dat hij zich toen als strijder heeft aangemeld en dat hij eerder had meegedaan aan de jihad bij Jabhat al-Nusra. [medeverdachte] was in dienst bij de Shorta (de politie) van IS en ontving een salaris van 100 dollar per maand. De verdachte en [medeverdachte] hadden een vuurwapen in huis, dat op verscheidene plaatsen (niet in een kluis) in huis lag en eigendom was van [medeverdachte], die het gebruikte voor zijn werk voor IS.
Volgens opgave van de verdachte verhuisde het gezin in 2016 naar Aktarin vanwege de onrust en vele bombardementen in Al Bab. Vervolgens zijn ze naar Manbij gegaan en in juni 2016 werd [medeverdachte] door IS overgeplaatst naar Tabqa, gelegen in de provincie Raqqa. Op 22 juni 2016 werd [naam zoon], de oudste zoon van de verdachte en [medeverdachte], geboren. Ook in Tabqa zat [medeverdachte] bij de Shorta.
Op 16 juli 2016 ontving de verdachte een WhatsApp bericht van Oum Ayoub Asariah met de inhoud: “Zuster, je bent geweer bij ons vergeten.”
In de winter van 2016 ging [medeverdachte] in dienst bij de Hisba, de religieuze politie van IS.
Op 30 november 2016 heeft de verdachte via een spraakbericht aan haar zus onder meer bericht dat ze ervoor heeft gekozen de Jihad bij te staan, dat ze niet ongelukkig is omdat ze weet waarom ze is gekomen, dat het verplicht is, dat ze al zo vaak tegen haar zus heeft gezegd om hiernaartoe (het hof begrijpt: naar Syrië) te komen, dat de verdachte en haar man bereid waren om geld en een smokkelweg te regelen, maar dat haar zus haar telkens heeft genegeerd en dat het in het nadeel van haar zus is als ze daar (het hof begrijpt: in Nederland) blijft. Diezelfde dag heeft de verdachte via een spraakbericht aan haar tante onder meer bericht dat ‘je voelt we helpen de ummah (de moslimgemeenschap)’ en dat zij hoopt dat haar familie zal komen.
Op 14 januari 2017 heeft de verdachte in een groepsapp aan haar familie onder meer bericht dat zij en haar man onderdeel zijn van Dawla Islamia (het hof begrijpt: IS) en dat ze zich nog nooit zo gelukkig heeft gevoeld.
In maart 2017 vestigde het gezin zich in Raqqa. In Raqqa zette [medeverdachte] zijn werkzaamheden bij de Hisba voort.
Medio 2017 verslechterde de situatie in Raqqa voor IS. De stad werd omsingeld door de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) en op 25 april 2017 ging de SDF Tabqa binnen. Op 10 mei 2017 meldde de SDF de volledige herovering van Tabqa en de Tabqa dam op IS. De verdachte en [medeverdachte] hebben op 29 augustus 2017 Raqqa verlaten en zich overgegeven aan Koerdische troepen van de SDF, waarop zij door deze zijn gevangengenomen.
Tussenconclusie ten aanzien van [medeverdachte]
[medeverdachte] heeft in Syrië in de tenlastegelegde periode deelgenomen aan de terroristische organisaties Jabhat al-Nusra en daarna IS. Hij was bij deze organisaties aangesloten en heeft gedragingen verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van deze organisaties. Bij IS was [medeverdachte] werkzaam bij de politie, en later bij de religieuze politie. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is het hof van oordeel dat [medeverdachte] ook gedragingen heeft verricht ten behoeve van de jihad voor Jabhat al-Nusra; dit leidt het hof af uit het hiervoor genoemde registratieformulier van IS, waaruit volgt dat hij al eerder had meegedaan aan de jihad, en wel bij Jabhat al-Nusra.
Deelneming door de verdachte
Het hof is van oordeel dat ook de verdachte heeft deelgenomen aan deze organisaties, en zal hierna uiteenzetten waarom.
Uit de bewijsmiddelen valt op te maken dat de verdachte, terwijl zij kennis had van de jihadistische ideologie en voorstander was van de gewapende jihadstrijd, met die overtuiging samen met [medeverdachte] is afgereisd naar Syrië en zich aldaar samen met hem onder het gezag – en de daaraan verbonden regels van de sharia - heeft gesteld van de terroristische organisaties Jabhat al-Nusra en (vervolgens) IS. De verdachte en [medeverdachte] zijn daar gehuwd en hebben daar een gezamenlijk huishouden gevoerd, terwijl [medeverdachte] actief heeft deelgenomen aan beide organisaties en met zijn verdiensten daaruit de kostwinner was. De verdachte heeft door haar handelen, ingegeven door haar bewuste keuze om – in haar eigen woorden - ‘de jihad bij te staan’, de invloedssfeer van deze organisaties telkens getalsmatig versterkt. Daarnaast heeft de verdachte samen met [medeverdachte] een vuurwapen voorhanden gehad. Dat ook de verdachte over dat wapen kon beschikken valt af te leiden uit het feit dat zij op enig moment erop werd gewezen dat zij het wapen bij iemand had laten liggen. Ten slotte blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte de jihadistische ideologie van deze organisaties actief heeft uitgedragen en dat zij meermalen anderen heeft aangespoord ook naar Syrië te gaan. De verdachte heeft aldus gedragingen verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van deze organisaties. Dit terwijl uit de bewijsmiddelen valt op te maken dat de verdachte van het terroristische oogmerk van deze organisaties in zijn algemeenheid op de hoogte was. Illustratief hiervoor zijn haar hiervoor weergegeven uitlatingen over de gewapende strijd tegenover de wijkagent, het chatbericht aan nicht en vriendinnen hierover en ook heeft zij ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij tijdens haar verblijf in Syrië op de hoogte was van de onthoofdingen die plaatsvonden. Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aan deze terroristische organisaties heeft deelgenomen als bedoeld in artikel 140a Sr.
Medeplegen
Het hof is voorts van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat bij het voorgaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte], die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden verklaard.
Conclusie feit 1
Het hof is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verdachte in de periode van 29 september 2013 tot
29 augustus 2017 tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft deelgenomen aan twee organisaties die tot oogmerk hadden het plegen van terroristische misdrijven, te weten Jabhat al-Nusra en IS, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd.
Feit 2
Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat zij, alleen dan wel in vereniging met een ander of anderen, voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen heeft verricht om misdrijven te plegen als brandstichting, doodslag en/of moord met een terroristisch oogmerk.
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitaantekeningen aangevoerd dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van dit feit. Volgens de raadsvrouw ontbreekt voor het grootste deel van de onder A tot en met H tenlastegelegde gedragingen het bewijs. Voor zover de verdachte deze gedragingen wel heeft verricht, strekten deze volgens de raadsvrouw niet tot het opzettelijk met een (terroristisch) oogmerk voorbereiden of bevorderen van brandstichting, doodslag en moord.
Voorbereiden en bevorderen van terroristische misdrijven
De in artikel 96, tweede lid, Sr beschreven voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn strafbaar ongeacht het resultaat ervan. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen.
Voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf volstaat niet. Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, tweede lid, Sr strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan. De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen kunnen in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van een misdrijf worden afgeleid.
Beoordeling
Met de rechtbank en aansluitend op de overwegingen met betrekking tot feit 1 overweegt het hof als volgt.
Gelet op de hiervoor reeds weergegeven feitelijke vaststellingen in samenhang met de overige door het hof gehanteerde bewijsmiddelen acht het hof de onder A, B, C, D, F en G opgesomde gedragingen wettig en overtuigend bewezen, zoals aangegeven in de bewezenverklaring.
Naar het oordeel van het hof volgt bovendien uit de bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden.
Door aldus te handelen heeft de verdachte samen met [medeverdachte] zichzelf of anderen gelegenheid, middelen en inlichten verschaft tot het plegen van de in de tenlastelegging onder 2 genoemde terroristische misdrijven en – door het voorhanden hebben van een vuurwapen – een voorwerp voorhanden gehad waarvan zij wist dat deze bestemd was tot het plegen van een dergelijk misdrijf.
Uit de combinatie van de onder A, B, C, D, F en G bewezenverklaarde gedragingen in onderlinge samenhang beschouwd, kan tenslotte het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van deze misdrijven worden afgeleid.
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2013 tot 29 augustus 2017 tezamen en in vereniging met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de bevordering en voorbereiding van terroristische misdrijven.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
Deelvrijspraken
Periode vanaf 29 augustus 2017
Vrijwel overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en bepleit door de verdediging zal het hof de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde periode vanaf 29 augustus 2017 vrijspreken, daar de verdachte zich toen heeft overgegeven aan de Koerden (SDF).
Het onder 2 tenlastegelegde onderdeel E
Net als de rechtbank en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal zal het hof de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde onderdeel E vrijspreken, nu er geen concreet bewijs voorhanden is betreffende deelname van de verdachte aan – kort gezegd – gevechtstrainingen en trainingskampen bij Jihadistische strijdgroepen dan wel deelname aan de gewapende Jihadstrijd.
Het onder 2 tenlastegelegde onderdeel H
De verdachte wordt onder het onder 2 tenlastegelegde onderdeel H verweten – kort gezegd - dat zij zich heeft gevoegd/aangesloten bij en/of heeft deelgenomen aan de IS-vrouwenstrijdgroep Khatiba Nusaybah (hierna ook: het Nusaybah bataljon).
De verdachte heeft betrokkenheid bij dit bataljon steeds ontkend.
Het hof overweegt als volgt.
Het Amerikaanse Federal Bureau of Investigation (FBI) heeft in deze zaak verschillende keren informatie verstrekt aan het Nederlandse opsporingsteam. Dit betreft onder meer informatie over [medeverdachte] in de periode dat hij zich in gevangenschap bevond. In het eerste “informatiepakket” was te lezen dat [medeverdachte] op
26 oktober 2017 tegenover het Amerikaanse Department of Defence (DOD) heeft gesproken over het Nusaybah Bataljon en de rol van de verdachte hierbij. Het tweede “informatiepakket” bevatte een memorandum van de FBI d.d. 25 april 2022 met daarin de vermelding dat [medeverdachte] op 15 februari 2018 door de FBI in Bagdad is ondervraagd en welke informatie hij daarbij heeft verstrekt. Ook hier zou hij hebben gesproken over onder meer (de rol van de verdachte bij) het Nusaybah Bataljon. [medeverdachte] is in de strafzaak tegen de verdachte niet gehoord; het in hoger beroep op verzoek van de verdediging horen van de in Irak gedetineerde [medeverdachte] is niet gelukt.
De FBI special agent, die op 15 februari 2018 met
[medeverdachte] heeft gesproken, is op 14 november 2023 ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord.
Hierbij heeft de special agent onder meer verklaard over hetgeen [medeverdachte] tegen hem heeft gezegd over betrokkenheid van de verdachte bij Kathiba Nusaybah.
Het hof stelt vast dat de verklaring van deze getuige in zoverre een verklaring van horen zeggen (de-auditu) is. Voor een de-auditu verklaring geldt in beginsel dat deze betrekkelijke waarde heeft en met uiterste behoedzaamheid dient te worden beschouwd.
In dit geval vindt de verklaring van de getuige voor wat betreft betrokkenheid van de verdachte bij Kathiba Nusaybah geen steun in enig ander bewijs, dan de hiervoor weergegeven informatie van de FBI. Dit betreft echter niet meer dan een schriftelijke weergave van wat dezelfde FBI-agent en (kennelijk) een medewerker van de DOD
[medeverdachte] heeft horen zeggen. Nader door het Openbaar Ministerie uitgevoerd onderzoek naar deelname door de verdachte aan het Nusaybah bataljon – door onderzoek in de administratie van het bataljon en het horen van een getuige over het bataljon – heeft niets opgeleverd.
Bij deze stand van zaken ziet het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor deelname door de verdachte aan het Khatiba Nusaybah bataljon. Het hof zal de verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt.
De verdediging heeft – kort gezegd - aangevoerd dat het gebruik van de verklaring van [medeverdachte] voor het bewijs in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM, omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen en dit onvoldoende compensatie vindt in het horen van de FBI-agent ter terechtzitting. Ook het Openbaar Ministerie heeft het toetsingskader van het EHRM ten aanzien van niet-ondervraagde getuigen ten grondslag gelegd aan zijn (andersluidende) opvatting dat wèl voldoende compensatie is geboden.
Het door de partijen gebezigde toetsingskader geldt echter voor gevallen waarin de verdachte niet een (adequate en behoorlijke) gelegenheid heeft gehad tot het ondervragen van een getuige à charge, die een belastende verklaring heeft afgelegd. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. [medeverdachte] heeft in deze zaak geen verklaring afgelegd. Het gaat hier om de verklaring van de FBI-special agent, en die heeft (ter terechtzitting in hoger beroep) wel een verklaring afgelegd, waarbij de verdediging aanwezig was en vragen heeft kunnen stellen die ook beantwoord zijn.
Gelet hierop en uiteraard vanwege de hiervoor weergegeven vrijspraak overwegingen, zal het hof de door de partijen in dit verband naar voren gebrachte standpunten niet nader bespreken.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft voorwaardelijk verzocht [medeverdachte] als getuige te horen, indien het hof zijn verklaring(en) bruikbaar acht voor het bewijs.
Het hof bezigt de bedoelde uitlatingen van [medeverdachte] niet voor het bewijs, zodat het verzoek geen nadere bespreking behoeft.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij
op één of meerdere tijdstippenin de periode van 29 september 2013 tot
29 augustus 2017en met 05 juni 2021 in één of meer plaats(en)in Syrië,
tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan
een (terroristische
)organisatie
s, te weten Islamitische Staat (IS), dan wel
Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) ofIslamic State of Iraq and Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (JaN)
(later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida (verder AQ) gelieerde organisatie(s), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie
(s
)tot oogmerk
had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 1S7 Wetboek van Strafrecht),(te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
2.
zij
op één of meerdere tijdstippenin de periode van 1 januari 2013 tot
29 augustus 2017en met 05 juni 2021 in één of meer plaats(en)in Nederland en/of België en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en), althans alleen, telkensmet het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de
/het (meermalen)te plegen misdrij
(f)(ven
):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft,(te)begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
-
eenvoorwerp
envoorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat
zijditbestemd
wasrentot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader
(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel
Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) ofIslamic State of Iraq and Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (verder JaN)
(later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida (verder AQ) gelieerde organisatie(s), althans (een) aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep(en), althans (een)organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en
/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en
/of Irak en/of
C. met [medeverdachte] de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied
, althans naar een, door een terroristische organisatie (zoals JaN en IS(IS/IL), althans een hieraan gelieerde strijdgroep) gecontroleerd gebieden
/of
D.
zichsamen met [medeverdachte]
gevoegd bij een of meer mededader(s) en/of JaN en IS(IS/IL) strijder(s), althans (telkens) perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
(gedurende enige tijd)in het
(strijd
)gebied in Syrië verbleven en
/ofis zij, verdachte (op Islamitische wijze) een huwelijk aangegaan met [medeverdachte] en
/of
heeft zijeen gezamenlijk huishouden gevoerd met [medeverdachte] die
als JaN en IS(IS/IL) strijder (eveneens)deelnam aan een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en
/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië deelgenomen aan ideologische en/of (gevechts)trainingen en/of trainingskampen en/of opleidingen bij (een) Jihadistische strijdgroep(en) en deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de (terroristische) organisatie JaN en IS, althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F. zich (middels internet/social mediakana(al(en)/mediaplatform(s)) geuit en/of met (een) ander(en) perso(o)n(en) gechat/gecommuniceerd en/of berichten en/of afbeeldingen geplaatst en/of gedeeld, met betrekking tot en/of inhoudende (onder meer) (gewelddadig) jihadistisch getinte en/of (pro)IS-gerelateerde content
en;
G. in Syrië
een(vuur
)wapen
s gebruikt en/ofgedragen en/of voorhanden gehad
en/of
H. zich gevoegd /aangesloten bij en/of deelgenomen aan de Khatiba Nusaybah (een vrouwenstrijdgroep/-baltaljon binnen IS) en/of (daarbij) een of meer andere perso(o)n(en) fysieke training en/of onderricht gegeven, althans een of meer handelingen verricht voor en/of ten behoeve van die Khatiba Nusaybah;
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk;
welke gedragingen en/of voorwerp
(en)en/of informatie al dan niet in combinatie met elkaar, kennelijk bestemd waren tot het in vereniging en/of alleen begaan van
dat/die
misdrijf/misdrijven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich of anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf verschaffen en/of een voorwerp voorhanden hebben waarvan zij weet dat het bestemd is tot het plegen van het misdrijf.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte is op 29 september 2013 samen met [medeverdachte], met wie zij in november 2013 is getrouwd, naar Syrië gereisd. In de periode van 29 september 2013 tot 29 augustus 2017 heeft de verdachte samen met [medeverdachte] in Syrië deelgenomen aan achtereenvolgens Jabhat al-Nusra en IS, organisaties die in de bewezenverklaarde periode tot oogmerk hadden het plegen van terroristische misdrijven.
Jihadistische groeperingen als de onderhavige hebben zich structureel schuldig gemaakt aan bloedig, angstaanjagend geweld en grove mensenrechtenschendingen in Syrië. Zij hebben vele doden op hun geweten en zijn mede verantwoordelijk voor de verschrikkelijke vernietiging dan wel vernielingen van huizen, landbouw en infrastructuur. Hun terreurdaden hebben een ontwrichtende werking op de samenleving gehad, de sektarische strijd aangewakkerd en bijgedragen aan ondraaglijk lijden en angst van velen. Geterroriseerde inwoners zijn vanwege dit hiervoor beschreven geweld op de vlucht geslagen en hebben alles achter moeten laten.
Toen de verdachte naar Syrië reisde, was het kalifaat nog niet uitgeroepen, maar ook in die periode was er al veel bekend over de door IS en Jabhat al-Nusra gepleegde ernstige mensenrechtenschendingen en overige wandaden. De verdachte wist in het algemeen hiervan, maar is niettemin uitgereisd, hetgeen het hof de verdachte uiterst kwalijk neemt. Haar bewuste keuze hiervoor heeft niet alleen voor haar, maar ook voor haar in Syrië geboren kinderen onomkeerbare gevolgen gehad. Zij hebben de eerste jaren van hun leven moeten doorbrengen in oorlogsgebied.
Ook heeft de verdachte zich samen met [medeverdachte] in de bewezenverklaarde periode schuldig gemaakt aan voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen gericht op het plegen van onder meer moord en doodslag met een terroristisch oogmerk. Vanwege de inhoudelijke samenhang van dit feit met het hiervoor genoemde feit, legt dit feit voor wat betreft de op te leggen straf geen extra gewicht in de schaal.
Terroristische misdrijven als hier aan de orde dienen op krachtige wijze te worden tegengegaan. Vergelding en algemene preventie moeten bij de keuze van strafsoort en - duur van de op te leggen straf voorop staan.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet anders gereageerd worden dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
De hoogte van de straf
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de hoogte van straffen in zaken die enigszins vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak.
Als uitgangspunt voor deelneming aan een terroristische organisatie, ongeacht de bewezenverklaarde periode, geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
De op te leggen straf zal aanzienlijk lager zijn dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Dit komt met name door het gegeven dat het hof – anders dan het Openbaar Ministerie - niet bewezen acht dat de verdachte betrokken is geweest bij de IS-vrouwenstrijdgroep Khatiba Nusaybah.
In strafmatigende zin zal het hof meewegen dat niet is bewezen dat de verdachte zelf heeft deelgenomen aan de gewapende strijd. Ook neemt het hof als strafmatigende factor in aanmerking dat zij na haar gevangenneming in Syrië tijdelijk in een Koerdische gevangenis en bijna vier jaar in detentiekampen in Syrië heeft verbleven en aldus reeds aanzienlijke negatieve gevolgen van haar handelen heeft ondervonden.
Het hof houdt bij de bepaling van de op te leggen straf geen rekening met de mogelijkheid dat de Nederlandse nationaliteit van de verdachte wordt ingetrokken, nu hier nog geen voornemen toe ligt. Het hof ziet ook geen aanleiding in strafmatigende zin rekening te houden met door de verdediging genoemde gebeurtenissen die de verdachte gedurende haar voorlopige hechtenis in de PI Zwolle heeft meegemaakt, nu deze niet in verband staan met de bewezenverklaarde feiten.
Uittreksel Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d.
31 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Rapportages over de persoon van de verdachte
Het hof heeft kennis genomen van de zich in het dossier bevindende adviesrapporten van Reclassering Nederland van 25 april 2022 en 10 november 2023.
In het reclasseringsadvies van 25 april 2022 is onder meer het volgende vermeld.
De reclassering heeft zorgen over de leefgebieden ‘overtuiging, opvatting en ideologie’ en ‘sociale context en intentie’. Het risico op algemene en geweldsrecidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Deze uitkomst is hoofdzakelijk bepaald door het feit dat terugkeer naar het strijdgebied gezien de actuele situatie in Syrië en terreurgroep IS voor de verdachte geen optie is. Zij lijkt haar leven in Syrië te idealiseren en dit ideale beeld niet te willen loslaten. Ook lijkt zij selectief in haar verhaal over haar leven in de Koerdische kampen en vertelt zij opvallend weinig over haar contacten met andere vrouwen.
Daarnaast scoort de verdachte hoog op de items ‘toewijding aan ideologie die geweld rechtvaardigt’. Uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van gewelddadig salafistische concepten, standpunten en overtuigingen. Ook keurt zij de democratie af omdat het tegenstrijdig is met de sharia. Regeren met andere wetgeving staat voor de verdachte gelijk aan ongeloof. Dit komt overeen met gewelddadig salafistische opvattingen over democratie en de democratische rechtsorde. Tot slot scoort zij hoog op de items ‘zoeker, gebruiker of ontwikkelaar gewelddadig extremistische informatie, ‘persoonlijk contact met gewelddadig extremisten’ en ‘gevoeligheid voor beïnvloeding, sturing of indoctrinatie’. De reclassering adviseert bij oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen, waaronder een contactverbod.
Het reclasseringsadvies van 10 november 2023 houdt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, het volgende in.
De reclassering wijkt niet af van de eerdere inschatting van de risico’s daar de verdachte nog in detentie verblijft en er geen nieuwe ontwikkelingen bij de reclassering bekend zijn die tot een andere inschatting zou kunnen leiden.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia rapport, triple onderzoek, betreffende de verdachte, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, A.E. Grochowska, psychiater en
J. Volders, forensisch milieuonderzoeker d.d. 14 december 2021. De rapporteurs komen tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van ernstige sociale en emotionele achterstanden bij de verdachte in de periode voorafgaand aan haar vertrek naar Syrië. De verdachte worstelde weliswaar met identiteitsproblemen en maatschappelijke problemen, maar dat is passend bij die levensfase. Er waren geen ernstige beperkingen op het gebied van het organiseren van het eigen gedrag en inschatten van situaties. Evenmin is er psychiatrische problematiek, ontwikkelings- of persoonlijkheidsproblematiek vastgesteld bij de verdachte. De rapporteurs komen tot de conclusie dat het tenlastegelegde de verdachte kan worden toegerekend.
Jeugdstrafrecht - adolescentenstrafrecht
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek gedaan om bij een veroordeling het jeugdstrafrecht toe te passen. Het jeugdstrafrecht biedt meer maatwerk dan het volwassenstrafrecht. De verdachte was 19 jaar oud toen zij naar Syrië afreisde en 23 jaar oud toen zij zich aan de Koerden overgaf. Haar leeftijd valt hiermee precies binnen de reikwijdte van het adolescentenstrafrecht, aldus de raadsvrouw.
Het hof ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig was, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De reclassering adviseert in het advies van 25 april 2022 toepassing van het volwassenstrafrecht omdat de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte verder is uitgerijpt, zij moeder is van twee kinderen en al lange tijd gescheiden is van haar ouders. Dit betekent dat de verdachte niet meer zal kunnen profiteren van pedagogische beïnvloeding. Ook het Pro Justitia rapport van 14 december 2021 vermeldt dat er onvoldoende argumenten zijn om tot toepassing van het jeugdstrafrecht te adviseren.
Het hof zal dan ook het volwassenstrafrecht toepassen.
De op te leggen straf
Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten is het hof van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt zonder meer dat de verdachte een onvoorwaardelijke detentie ondergaat die langer is dan de tijd die zij tot op heden in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op het advies van de reclassering en op het grote belang van het voorkomen van recidive, zal het hof een aanmerkelijk deel van de op te leggen straf voorwaardelijk opleggen. Met het voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De proeftijd zal daarom op drie jaren worden vastgesteld.
Gelet op de inhoud van de adviesrapporten zal het hof aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals deze zijn geadviseerd in het reclasseringsadvies d.d. 10 november 2023, met uitzondering van het contactverbod. Mede gelet op de te verwachten praktische problemen bij het nakomen en het controleren daarvan, daarbij betrekkende dat een deel van de betreffende personen familieleden van de verdachte zijn en dat van een deel van de personen (genoemd in de lijst in het reclasseringsadvies) relevante persoonsgegevens ontbreken, is het hof de effectiviteit en daarmee de toegevoegde waarde van het geadviseerde contactverbod in dit geval onvoldoende gebleken.
De verdachte heeft verklaard dat zij bereid is om zich aan de op te leggen bijzondere voorwaarden te houden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het medeplegen van deelname aan terroristische organisaties en het medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van terroristische misdrijven.
Het hof slaat verder acht op het radicale gedachtengoed waarmee de verdachte zich heeft ingelaten alsmede op de omstandigheid dat uit het hiervoor genoemde reclasseringsadvies blijkt dat de verdachte hoog scoort op het item ‘toewijding aan ideologie die geweld rechtvaardigt’. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat uit het duidingsonderzoek is gebleken dat de verdachte zaken vanuit een gewelddadig salafistisch perspectief benadert. Zo verwerpt zij de democratie; regeren met andere wetten dan de wetten van Allah staat voor de verdachte gelijk aan ongeloof. Gelet ten slotte op het feit dat terroristische misdrijven een zeer groot risico op letselschade met zich meebrengen, is het hof – alles tezamen genomen - van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen.
Daarom zal het hof bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van dat artikel uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 96, 140a, 157, 176a, 176b, 288a, en 289a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar,
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken
of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde dient op een constructieve wijze mee te werken aan gesprekken en openheid van zaken te geven over de door de reclassering bepaalde gespreksonderwerpen.
Stelt als bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden op de internationale luchthavens Schiphol, Rotterdam-The Hague Airport, Eelde, Eindhoven en Maastricht, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De veroordeelde dient tevens op twee (2) kilometer afstand van de landsgrenzen te blijven en gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. De veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen verplicht aanwezig is op het verblijfadres dat aangewezen wordt door de gemeente Gouda, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. De veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verplicht is mee te werken aan de gedragsinterventie SOLO Inclusion, een individuele training gegeven door de reclassering, gericht op denkpatronen en -vaardigheden en het uittreden uit een extremistisch netwerk, als en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd haar medewerking dient te verlenen aan gesprekken met een door de reclassering aan te wijzen externe theologisch deskundige.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde haar medewerking verleent aan een traject gericht op het verkrijgen en het behouden van een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.J. van de Kar,
mr. D.M. Thierry en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffiers mr. M.J.J. van den Broek en mr. M.T. Huynh.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2023.

Voetnoten

1.Voor de leesbaarheid van het arrest zal het hof de tenlastegelegde organisaties Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) aanduiden met IS.
2.Zie o.a. Gerechtshof Den Haag 3 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1242; Gerechtshof Den Haag 25 mei 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1248; Gerechtshof Den Haag 6 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3879; Gerechtshof Den Haag 18 december 2020. ECLI:NL:GHDHA:2020:2492; Gerechtshof Den Haag 6 oktober 2017, ECLI:GHDHA:2017:2855; Gerechtshof Den Haag 26 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:102.