ECLI:NL:RBROT:2023:5696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
1 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/708
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Mededingingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van leveringsvergunningen door de Autoriteit Consument & Markt en de vraag naar belanghebbendheid van eiser

In deze zaak heeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de leveringsvergunningen van Welkom Energie B.V. voor gas en elektriciteit aan kleinverbruikers ingetrokken, met ingang van 1 november 2021. Eiser, die stelt schade te lijden door deze intrekking, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de ACM dat zijn bezwaren niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is bij de primaire besluiten, omdat zijn belang niet voldoende afwijkt van dat van andere ex-afnemers van Welkom Energie. De rechtbank erkent dat de motivering van het bestreden besluit gebrekkig is, maar concludeert dat dit eiser niet benadeelt, aangezien de ACM terecht heeft vastgesteld dat eiser geen persoonlijk belang heeft. De rechtbank wijst erop dat de gevolgen van de intrekking voor alle afnemers gelden en dat eiser in een civiele procedure kan opkomen tegen de nieuwe overeenkomst met Eneco. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en is onbevoegd om te oordelen over de verzoeken om schadevergoeding en nadeelcompensatie. Wel wordt de ACM veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/708

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[Naam], uit [Plaats], eiser

en

Autoriteit Consument & Markt (ACM), verweerster.

(mr. F. Talagani en mr. W.L.C. Kuks)

Inleiding

1. Met twee afzonderlijke besluiten van 26 oktober 2021 (de primaire besluiten) heeft de ACM de leveringsvergunningen van Welkom Energie B.V. (Welkom Energie) voor de levering van respectievelijk gas en elektriciteit aan kleinverbruikers met ingang van 1 november 2021 ingetrokken.
2. Met het besluit van 21 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de ACM eisers bezwaren tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. De ACM heeft een verweerschrift ingediend, waarna eiser aanvullende gronden van beroep heeft ingediend. Voorts heeft eiser, naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank om een nadere reactie, een verzoek om schadevergoeding gedaan. Subsidiair heeft eiser de rechtbank om nadeelcompensatie verzocht.
5. De zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2023. Aanwezig waren eiser en de gemachtigden van de ACM.

Overwegingen

6. Uit artikel 47 van de Gaswet en artikel 95f van de Elekriciteitswet 1995 volgt dat de Minister van Economische zaken en Klimaat vergunningen voor levering van gas en elektriciteit die kortgezegd kleinverbruikers zijn (afnemers), kan intrekken indien de houder van een vergunning niet langer op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg kan dragen voor de levering van gas aan iedere afnemer die heeft verzocht om die levering. De Minister heeft deze bevoegdheden gemandateerd aan de ACM.
7. Uit artikel 3, vijfde lid, onderdeel b, van het Besluit leveringszekerheid Gaswet en artikel 2, vijfde lid, onderdeel b, van het Besluit leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 volgt dat wanneer een leveringsvergunning wordt ingetrokken de vergunninghouder dan wel de bewindvoerder en vergunninghouder tezamen, onderscheidenlijk de curator, tot en met tien werkdagen na het tijdstip van die intrekkingsbeslissing het bestand aan kleinverbruikers die gedurende de in de aanhef bedoelde periode een verbintenis met de vergunninghouder hebben zo spoedig mogelijk overdraagt aan één of meer andere vergunninghouders, die de levering van gas aan de betrokken kleinverbruikers voortzetten. Eiser noemt hiervoor genoemde periode van tien werkdagen de vensterperiode.
8. Volgens eiser heeft de ACM onrechtmatig gehandeld vanwege het tijdstip van de primaire besluiten. Eiser heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Omdat het faillissement van Welkom Energie dreigde heeft zij op 20 september 2021 in overleg met de (beoogd) curator een verkoopproces van haar klantenbestand (en daarmee de volledige omzet) opgetuigd. Bij de verkoop van dat klantenbestand was de ACM uit hoofde van concentratiecontrole betrokken. Na effectuering van de voorgenomen concentratie zou het gehele klantenbestand (en daarmee ook de omzet) van Welkom Energie voor 100% worden overgenomen door Eneco. Door het intrekken van de leveringsvergunningen voor de overname is de leveringsovereenkomst van eiser vervallen en kan er geen gevolg worden gegeven aan de voorgenomen concentratie, namelijk de overname van het gehele klantenbestand en de daarbij behorende omzet. In dit geval is het klantenbestand echter al verkocht (op 14 en 15 oktober 2021) voordat de ACM de primaire besluiten nam en dus voordat de zogenoemde vensterperiode in werking trad. De ACM heeft die verkoop van het klantenbestand ook voor deze datum goedgekeurd door middel van het concentratiebesluit van 25 oktober 2021. Door in strijd met het Besluit leveringszekerheid Gaswet en het Besluit leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 eerst het klantenbestand te verkopen, en de goedkeuring van die verkoop door de ACM op 25 oktober 2021, en daarna pas de primaire besluiten te nemen, is niet de juiste volgorde van de procedure leveringszekerheid gevolgd en door deze handelswijze heeft eiser schade geleden. De schade bestaat uit het verschil tussen de verbruikskosten die zouden voortvloeien uit zijn oude energiecontract bij Welkom Energie en de verbruikskosten die zijn gemaakt op basis van het nieuwe ongunstige energiecontract bij Eneco. Dit kostenverschil heeft eiser berekend op € 2.221,43. Eiser heeft de rechtbank verzocht hem dit schadebedrag toe te kennen. Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank hem dit bedrag toe te kennen als nadeelcompensatie.
9. De ACM heeft de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat de ACM meent dat eiser geen belanghebbende is. Volgens vaste rechtspraak moet worden voldaan aan meerdere cumulatieve criteria om als belanghebbende te worden aangemerkt. Er moet sprake zijn van een eigen, persoonlijk, objectief bepaalbaar, actueel en rechtstreeks belang. Volgens de ACM heeft eiser geen persoonlijk belang, omdat zijn belang zich niet in voldoende mate onderscheidt van de belangen van andere ex-afnemers van elektriciteit en gas van Welkom Energie. Het vereiste van een persoonlijk belang is in de rechtspraak zo ingevuld, dat het bij het besluit betrokken belang zodanig moet zijn dat de betrokkene zich daarmee in rechtens relevante mate onderscheidt van (al dan niet tot een – grote – groep behorende) andere betrokkenen (bijv. ECLI:NL:RBROT:2003:AF5745 en de daarin genoemde rechtspraak). Van een dergelijk onderscheidend belang is in dit geval volgens de ACM geen sprake. De intrekkingsbesluiten hebben immers gevolgen voor alle afnemers van elektriciteit en gas bij Welkom Energie. Niet gebleken is van omstandigheden waarmee eiser zich in voldoende mate onderscheidt van de belangen van deze andere afnemers van elektriciteit en gas van Welkom Energie.
10. In haar verweerschrift heeft de ACM aangevoerd dat eiser zich niet alleen in onvoldoende mate onderscheidt van de belangen van andere afnemers (vgl. ECLI:NL:CBB:2012:BX6531; ECLI:NL:CBB:2014:50; ECLI:NL:CBB:2017:139 en ECLI:NL:CBB:2016:145), maar ook dat eiser geen rechtstreeks belang heeft. Het belang van eiser bij het behoud van de contractuele voorwaarden uit zijn leveringsovereenkomst met Welkom Energie wordt namelijk niet (direct) door de intrekkingsbesluiten van de ACM geraakt. Ten slotte heeft de ACM in haar verweerschrift aangevoerd dat procesbelang ontbreekt. Eiser kan door zijn bezwaarschrift niet bewerkstelligen dat zijn oude contractuele voorwaarden door Welkom Energie worden voortgezet en hij conform die voorwaarden (en tarieven) beleverd blijft. Dit geldt ook indien de ACM de intrekkingsbesluiten zou intrekken conform eisers verzoek. Welkom Energie is inmiddels immers failliet verklaard en niet meer in staat om oude leveringsovereenkomsten te hervatten. Er zal onder de huidige marktomstandigheden ook geen mogelijkheid zijn voor de curator om de lopende leveringsovereenkomsten gestand te doen.
11. De rechtbank is met de ACM van oordeel dat eiser geen belanghebbende is bij de primaire besluiten. De motivering in het bestreden besluit is wel gebrekkig, omdat eiser heeft gesteld dat hij ten gevolge van de intrekkingsbesluiten schade lijdt omdat hij daardoor tegen ongunstiger voorwaarden een nieuw energiecontract heeft moeten afsluiten bij Eneco. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee een persoonlijk belang gesteld. De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het College) 26 april 2021 waarin het College oordeelde dat de polishouders van een fuserend pensioenfonds een persoonlijk belang hebben bij het besluit tot instemming met de voorgenomen overgang van de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen, omdat deze overgang – naar zij stellen – nadelige financiële gevolgen voor hen heeft (ECLI:NL:CBB:2021:1063, punt 6.3). De rechtbank is van oordeel dat eiser door dit motiveringsgebrek niet is benadeeld, omdat de ACM wel terecht tot de slotsom is gekomen dat eiser geen belanghebbende is. Daarom zal de rechtbank het gebrek passeren met artikel 6:22 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ACM in haar verweerschrift terecht aangevoerd dat het belang van eiser bij het behoud van de contractuele voorwaarden uit zijn leveringsovereenkomst met Welkom Energie namelijk niet direct door de intrekkingsbesluiten van de ACM wordt geraakt. Het vervallen van de leveringsovereenkomst met Welkom Energie is, zoals eiser zelf ook heeft opgemerkt, het gevolg van de algemene voorwaarden die tussen eiser en Welkom Energie zijn overeengekomen en is dus niet het rechtstreekse gevolg van de intrekkingsbesluiten. Dat de ACM uit hoofde van de Wet handhaving consumentenbescherming toezicht kan houden op algemene voorwaarden van energiebedrijven, betekent niet dat de ACM geacht moet worden de inhoud van de algemene voorwaarden voor haar rekening te hebben genomen.
Zoals eiser zelf heeft aangevoerd, kan hij in een civiele (incasso)procedure opkomen tegen de nieuwe overeenkomst onder nieuwe ongunstiger voorwaarden
(vgl. ECLI:NL:RBAMS:2022:6000, ECLI:NL:RBAMS:2022:6001 en ECLI:NL:RBAMS:2022:6650).
12. Gelet hierop heeft de ACM het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Om die reden is niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 8:91 in verbinding met artikel 8:88 van de Awb; er is immers niet inhoudelijk geoordeeld over de (on)rechtmatigheid van het intrekkingsbesluit. Dit betekent dat de bestuursrechter onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade (vgl. ECLI:NL:CRVB:2021:2757 en ECLI:NL:RBROT:2023:1590). Anders dan eiser veronderstelt, kan niet een verzoek om nadeelcompensatie worden gedaan bij de bestuursrechter. Ook ten aanzien van dit verzoek zal de bestuursrechter zich onbevoegd verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek van eiser door te sturen aan de ACM om dit af te doen als een aanvraag om nadeelcompensatie. Reeds omdat eiser geen belanghebbende is bij de primaire besluiten kan hij geen nadeelcompensatie claimen, zodat doorzending van het verzoek niet zinvol is.
13. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zal de rechtbank bepalen dat de ACM het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
14. Om dezelfde reden ziet de rechtbank aanleiding de ACM met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. De rechtbank bepaalt die op € 14,88 aan opgegeven reiskosten. De door eiser gestelde verletkosten ter hoogte van 814,38 komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze zijn, hoewel eiser daarop in de bijlage bij het proceskostenformulier is gewezen, niet onderbouwd en bovendien ziet het gros van de gestelde verletkosten op kosten die op grond van het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking komen. Zo valt het tijdsbestek dat eiser heeft besteed aan het voorbereiden van de zaken niet onder de rubriek verletkosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de verzoeken om schadevergoeding en nadeelcompensatie;
  • bepaalt dat de ACM aan eiser het betaalde griffierecht van € 184 vergoedt;
  • veroordeelt de ACM in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 14,88.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.