In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het CAK over een eindafrekening van een bestuursrechtelijke premie. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening, maar het CAK verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het CAK het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren in plaats van inhoudelijk te beoordelen. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van de eiser gegrond was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de eiser een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens onrechtmatig handelen van het CAK. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter onbevoegd was om dit verzoek te behandelen, omdat het verzoek om schadevergoeding niet samenhing met het bestreden besluit, maar met de bestuursrechtelijke premie. De rechtbank heeft bepaald dat het CAK het door de eiser betaalde griffierecht van € 49,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier en de rechter waren verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.