ECLI:NL:CBB:2016:145

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
15/614
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring door ACM inzake Tariefbesluit Warmtewet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen het Tariefbesluit. Het Tariefbesluit, vastgesteld op 22 december 2014, bepaalt de maximumprijs die leveranciers in 2015 mogen rekenen voor de levering van warmte. De ACM verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, omdat deze geen belanghebbende zou zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellant, die zich benadeeld voelde, heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 maart 2016 heeft de appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat zijn woning een andere isolerende waarde heeft dan andere woningen, wat een lager vastrecht zou rechtvaardigen. De ACM daarentegen stelde dat het belang van de appellant niet voldoende onderscheidend was van dat van andere afnemers van warmte, en dat hij daarom geen recht had op rechtsbescherming.

Het College heeft overwogen dat de definitie van belanghebbende in de Awb vereist dat het belang van de appellant rechtstreeks bij het besluit betrokken is en voldoende onderscheidend is van de belangen van anderen. Het College concludeerde dat het Tariefbesluit geldt voor alle afnemers van warmte en dat het belang van de appellant niet voldoende uniek was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, en het College zag geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak benadrukt dat, hoewel de appellant geen rechtsbescherming via de bestuursrechter heeft, hij wel een vordering uit onrechtmatige daad kan indienen bij de burgerlijke rechter.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/614
18600

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

(gemachtigde: mr. S. C. Welschen)
en

Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster

(gemachtigden: mr. M. Vleggeert en mr. L.H.J. Dabekaussen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2014 (het Tariefbesluit) heeft ACM, voor zover van belang, op grond van artikel 5 van de Warmtewet de maximumprijs vastgesteld die een leverancier in 2015 mag berekenen voor levering van warmte. Het daartegen gerichte bezwaar van appellant heeft ACM bij besluit van 5 juli 2015 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen belanghebbende zou zijn.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
ACM heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2016. Appellant is bijgestaan door zijn gemachtigde en ACM is verschenen bij haar gemachtigden.

Overwegingen

1.1
ACM stelt zich op het standpunt dat appellant geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zijn belang zich niet in voldoende mate onderscheidt van de belangen van andere afnemers.
1.2
Appellant keert zich tegen deze opvatting van ACM met het betoog, zakelijk, dat de isolerende waarde van zijn woning verschilt van andere woningen, hetgeen een lager vastrecht rechtvaardigt Volgens appellant wordt hij uitgesloten van rechtsbescherming, terwijl het hier gaat om een fundamenteel recht, namelijk het woonrecht.
2.1
Het College overweegt als volgt. Op grond van artikel 5 van de Warmtewet stelt ACM per jaar het maximumtarief vast voor de levering van warmte. Artikel 4 van Bijlage 2 bij de Awb bepaalt onder meer dat tegen een op grond van artikel 5 van de Warmtewet, genomen besluit tot vaststelling van een maximumprijs, beroep kan worden ingesteld bij het College.
2.2
Tegen het Tariefbesluit staat, naar het bepaalde in artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 7:1, van de Awb, bezwaar open voor een belanghebbende. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb definieert de belanghebbende als "degenen wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken". Rechtsbescherming in het bestuursrecht staat open voor degene die een individueel belang heeft, dat wil zeggen een bij het besluit betrokken belang, dat voldoende onderscheidend is ten opzichte van de belangen van willekeurige derden.
2.3
De indiener van een bezwaarschrift is steeds belanghebbende bij beslissing op dat bezwaar, ook als dat besluit, zoals hier, inhoudt dat de indiener geen belanghebbende is bij het primaire besluit (ECLI:NL:RVS:2007:BA2254). Het beroep stelt het College daarmee voor de beantwoording van de vraag of ACM terecht heeft aangenomen dat appellant geen belanghebbende is bij het Tariefbesluit.
2.4
Deze vraag beantwoordt het College bevestigend, nu het Tariefbesluit geldt voor alle afnemers van warmte waarop de Warmtewet van toepassing is en het belang waarop appellant zich beroept, niet voldoende kan worden onderscheiden van de belangen van andere afnemers van warmte. Derhalve kan niet worden aangenomen dat appellant wordt geraakt in een individueel belang. In dit verband verwijst het College naar zijn uitspraken van 21 september 2011 (ECLI:NL:CBB:2001:AF4801), 22 december 2010 (ECLI:NL:CBB:2010:BP0458) en 13 februari 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:50).
2.5
Die rechtspraak sluit (inderdaad, zoals appellant ook aanvoert) soms iemand die door het Tariefbesluit individueel in zijn belang wordt getroffen, uit van rechtsbescherming door de bestuursrechter. Dat betekent echter niet dat appellant verstoken blijft van rechtsbescherming. Volgens het geldende recht staat voor hem namelijk een vordering uit onrechtmatige daad bij de burgerlijke rechter open.
3. Het beroep slaagt niet.
4. Het College ziet geen aanleiding tot een kostenveroordeling.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. E.R. Eggeraat en mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2016.
w.g. R.C. Stam w.g. P.M. Beishuizen