ECLI:NL:RBROT:2023:11219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
71-283944-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van uitreizigster terzake deelname aan terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1984, die terzake deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven is veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 17 november 2014 tot en met 1 februari 2019 heeft deelgenomen aan IS, waarbij zij haar echtgenoten heeft gefaciliteerd in hun jihadistische activiteiten. De verdachte is in november 2014 naar Syrië afgereisd, waar zij zich heeft aangesloten bij IS en meerdere huwelijken heeft gesloten met IS-strijders. De rechtbank heeft overwogen dat het voeren van een gezamenlijk huishouden met een strijder voldoende kan zijn om lidmaatschap van IS aan te nemen. De verdachte heeft ook voorbereidingshandelingen verricht, zoals het zich eigen maken van extremistisch gedachtengoed en het zorgen voor vrouwen en weduwen van IS-strijders in een madafa. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen, en heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan IS na februari 2019, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij in die periode nog betrokken was bij terroristische activiteiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71-283944-22
Datum uitspraak: 23 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1984,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam PI01] ,
raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie op de zitting van 9 november 2023 is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar met bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Tenlastelegging
Onder 1 wordt de verdachte deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (hierna: IS) verweten; onder 2 wordt de verdachte een aantal handelingen ter voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven verweten.
Volgens de tenlastelegging is IS een terroristische organisatie omdat die misdrijven pleegt met een terroristisch oogmerk. De misdrijven zijn, kortgezegd, moord (artikel 289 jo. artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht; hierna: Sr), doodslag (artikel 288a Sr), brandstichting/teweegbrengen van ontploffingen met gemeen gevaar voor personen en/of goederen (artikel 157 jo. 176a Sr), samenspanning tot het plegen van die misdrijven (artikel 176a en 289a Sr) en het voorhanden hebben van vuurwapens (artikel 26 jo. 55 van de Wet Wapens en Munitie). Deze misdrijven zijn enigszins abstracte omschrijvingen van het plegen van aanslagen en oorlogsvoering.
Artikel 83a Sr omschrijft het terroristische oogmerk als het oogmerk om (een deel van) de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Artikel 140a Sr omschrijft een terroristische organisatie als een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Gelet op het bovenstaande kan feit 1 in de tenlastelegging worden gelezen als deelnemen aan een organisatie die tot doel heeft het plegen van aanslagen en het voeren van een oorlog om de bevolking vrees aan te jagen en/of om de bestaande politieke structuren omver te werpen.
Dit wordt nader ondersteund door de omschrijving van het feit onder 2. Kort gezegd wordt de verdachte daar verweten dat zij het oogmerk had om de terroristische misdrijven moord, doodslag en brandstichten/teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor personen en/of goederen voor te bereiden of te bevorderen. De voorbereiding of bevordering zou bestaan uit het uitlokken van zo’n misdrijf, uit het daarbij behulpzaam zijn, uit het gelegenheid daartoe bieden of uit het voorhanden hebben van voorwerpen die daartoe bestemd zijn. De voorbereidings- of bevorderingshandelingen zouden dan concreet bestaan uit het:
zich eigen maken van het extremistische gedachtengoed;
naar Syrië gaan en zich naar het strijdgebied begeven;
zich voegen in een door IS gecontroleerd vrouwenhuis en trouwen met een strijder/strijders van IS en met hem/hen een gezamenlijke huishouding voeren;
in een madafa (vrouwenhuis) van IS voor vrouwen en weduwen van IS strijders zorgen;
deelnemen aan de gewapende strijd;
een vuurwapen voorhanden hebben.
4.2.
Bewijsbeslissing feit 1
4.2.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte aan IS heeft deelgenomen. Er zijn geen aanwijzingen dat de rol van de verdachte verder strekte dan uitsluitend burgerschap binnen IS gebied.
De verdachte is tijdens haar verblijf in Syrië drie maal getrouwd geweest, namelijk met [medeverdachte01] , [persoon01] en [persoon02] . Uitsluitend voor [medeverdachte01] kan uit het dossier volgen dat hij deelnam aan de gewapende strijd en dat hij dit ook deed in de tijd dat hij met de verdachte gedurende twee maanden een gezamenlijke huishouding voerde. Voor de twee andere echtgenoten geldt dat niet.
Het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze mannen is onvoldoende om te spreken van deelname aan IS, waarbij de raadsvrouw verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:6933).
4.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
Over het recht
Hiervoor verwijst de rechtbank naar haar overwegingen in het vonnis van 9 november 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10609, inhoudende:
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in de artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk (HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161 en HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:771). Het onderscheid tussen “behoren tot” en “een aandeel hebben in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk” is vooral relevant voor het bewijs van strafbare deelname aan die organisaties die behalve een oogmerk om misdrijven te plegen ook een oogmerk hebben op legale activiteiten. Dat laatste zal bij een terroristische organisatie, hoewel zeker niet uitgesloten, niet snel het geval zijn. De regering merkt in de memorie van antwoord bij het wetsontwerp dat leidde tot artikel 140a Sr dan ook op, dat “de facto elke bijdrage aan een organisatie met een terroristisch oogmerk strafbaar (zal) zijn” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 463, nr. 10 p. 10).
Daar komt bij dat het terroristische oogmerk van IS, behalve op het vrees aanjagen van de burgerbevolking, vooral op het omverwerpen van de gevestigde politieke orde van (in elk geval) de landen in het strijdgebied is gericht. Zoals blijkt uit het proces-verbaal “organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven: de Islamitische Staat”, is IS een jihadi-salafistische organisatie die oproept tot het op gewelddadige wijze omverwerpen van de bestaande (seculiere) regimes. Het voeren van jihad (oorlog) tegen de ongelovigen en de afvalligen (met name de regimes in de islamitische landen die niet uitsluitend de islamitische wetgeving uitvoeren) wordt beschouwd als een plicht die rust op iedere moslim (p. 6). De oprichting van het kalifaat op 29 juni 2014, waarbij IS claimt een Islamitische Staat te zijn in de door haar bezette gebieden in Syrië en Irak, en de oproep aan Islamieten over de hele wereld om naar het kalifaat te komen, is derhalve gericht op verwezenlijking van dat terroristische oogmerk. Dat betekent dat iedereen die naar het kalifaat trekt, dat wil zeggen: naar het door IS bezette gebied in Syrië en Irak, en zich bij IS voegt, een bijdrage levert aan de vervulling van het terroristische oogmerk de gevestigde politieke orde omver te werpen en te vervangen door een eigen staat. En een staat heeft nu eenmaal onderdanen nodig. In zoverre valt het zich voegen bij IS in het kalifaat samen met het verrichten van een handeling die strekt tot verwezenlijking van het terroristische oogmerk en daarmee met deelname aan IS in de zin van artikel 140a Sr.
De wil om lid te worden is geen vereiste. Bewijs van deelneming aan IS kan worden afgeleid uit het in feitelijke zin deelnemen aan de organisatie (vergelijk HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442; Mariënburcht). In haar vonnis van 3 augustus 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:6933) heeft de rechtbank overwogen dat het enkele voeren van een gezamenlijke huishouding met een deelnemer aan IS onvoldoende is om als deelnemer aan IS te worden aangemerkt. Daarvoor dienen (ook) andere aanwijzingen te bestaan. Daarbij valt te denken aan het afleggen van de eed van trouw aan de leiding van IS, dan wel (persoonlijk) wapenbezit, de (persoonlijke) ontvangst van financiële ondersteuning zijdens en/of het verrichten van wervingsactiviteiten ten behoeve van IS (als terroristische organisatie). Daarnaast kan het gaan om het voorkomen in de administratie van IS, het verblijven in een madafa en daarmee beschikbaar zijn voor een huwelijk met een IS lid, het opzettelijk aangaan van een huwelijk met een IS strijder of iemand die anderszins aan IS deelneemt die zich in Syrië bevindt en daarheen afreizen om met hem en gezamenlijke huishouding te vormen (o.a. rechtbank Rotterdam, 26 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9570). Hier wijst de rechtbank er (nogmaals) expliciet op dat onder IS de eerste taak van de vrouw is de zorg voor man, kinderen en huishouden. De vrouw behoort haar echtgenoot, of het nu gaat om een mujahid die zich op het slagveld bevindt of een mujahid die niet in staat is te emigreren naar de Islamitische Staat, maar in zijn land jihad heeft gevoerd en als gevolg daarvan een gevangenisstraf uitzit, te ondersteunen (Rapportage van dr. J. Jolen van 13 april 2021, getiteld: “Vrouwen van de Islamitische Staat”, p. 32). Wel is vereist dat de deelnemer weet, in onvoorwaardelijke zin, dat IS een terroristisch oogmerk heeft. Maar weer niet vereist is dat de deelnemer op de hoogte is van concrete door IS gepleegde misdrijven (HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64 en HR 8 februari 2011 ECLI:NL:HR:2011:BO9814).
Over de feiten
De verdachte heeft verklaard dat zij zich, achteraf bezien, nooit had moeten aansluiten bij IS. Dit impliceert dat de verdachte zich bij IS heeft aangesloten. Zij heeft deze uitspraak op de zitting genuanceerd, maar toch wijzen de volgende feiten en omstandigheden op deelname aan IS.
Op 29 juni 2014 werd door IS het kalifaat uitgeroepen. De verdachte is in november 2014 uit Nederland vertrokken en via Düsseldorf en Istanbul naar Syrië, lees: het kalifaat, afgereisd.
Ongeveer een half jaar voor haar uitreis heeft ze zich verdiept in het gedachtengoed dat door IS wordt gepropageerd.
In de maanden voor haar vertrek had de verdachte contact met [medeverdachte01] , die al in januari 2014 naar Syrië was afgereisd. Hij heeft haar gevraagd met hem te trouwen en ook naar Syrië te komen. De verdachte heeft verklaard dat ze, voordat ze vertrok, wist dat ze naar IS ging. Ze is naar Syrië vertrokken met het idee nooit meer terug te keren. Al voor haar aankomst in Syrië is zij een Islamitisch huwelijk aangegaan met [medeverdachte01] . Na haar aankomst heeft zij enige maanden samen met [medeverdachte01] een gezamenlijk huishouden gevoerd. [medeverdachte01] is naar verluidt in januari 2015 gesneuveld in Kobani. De verdachte wist dat [medeverdachte01] bij IS hoorde, deel nam aan de gewapende jihadstrijd en dat hij het martelaarschap wilde.
Na de dood van [medeverdachte01] heeft de verdachte in Raqqa in een madafa (vrouwenhuis) van IS verbleven tot zij in september 2015 trouwde met [medeverdachte02] .
Anders dan de verdediging heeft bepleit acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte02] behoorde tot IS. Hiervoor zijn de volgende omstandigheden van belang. De verdachte zat in een madafa, een vrouwenhuis van IS, toen zij in contact kwam met [medeverdachte02] . Op de facebookpagina van [medeverdachte02] staat een foto waarop [medeverdachte02] een muts draagt met het logo dat ook door IS wordt gevoerd. De familie [medeverdachte02] wordt in verband gebracht met de financiering van IS en het verzorgen van weduwen van IS strijders en andere vrouwen van wie de mannen strijden voor IS. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte02] en zijn moeder samen naar IS zijn gegaan. Ook plaatst [medeverdachte02] een foto van zichzelf en de verdachte, waarop zij elk met een automatisch vuurwapen staan op door hem aangeduide ‘schiet-dag’.
De verdachte bevalt in september 2016 van haar eerste kind.
Na de scheiding met [medeverdachte02] trouwt de verdachte begin 2017 met [medeverdachte03] , een huwelijk dat ongeveer vier maanden heeft geduurd. Zij zijn voor een IS rechtbank in het huwelijk getreden, [medeverdachte03] is een Nederlandse uitreiziger en IS strijder die in 2018 door de rechtbank Rotterdam (niet onherroepelijk) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar voor deelneming aan IS (ECLI:NL:RBROT:2018:5872).
Uit bovenstaande blijkt dat de echtgenoten van verdachte, [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] in de periode van november 2014 tot en met mei 2017 al dan niet als strijder, deel hebben uitgemaakt van IS.
De verdachte heeft verklaard dat zij, op het moment dat zij geen echtgenoot had, in een vrouwenhuis van IS verbleef. De verdachte heeft tot de val van het kalifaat gewoond in het gebied dat onder controle was van IS. Vanaf februari 2019 verbleef zij samen met haar kind in detentiekamp Al Hol en vanaf september 2020 in kamp Al Roj. Uiteindelijk is zij met haar kind gerepatrieerd en op 2 november 2022 aangekomen op het vliegveld in Eindhoven, waar zij is aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat de deelname van de verdachte aan IS is begonnen op het moment dat zij in november 2014 naar Syrië is afgereisd.
Partiële vrijspraak
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte in de periode dat zij vanaf februari 2019 in de kampen verbleef nog de ideologie van IS aanhing en uitdroeg omdat zij de tekfir, het ongelovig verklaren van drie vrouwen heeft uitgesproken, hetgeen in extremistische kringen een legitimatie is om die personen te doden.
De verdachte heeft ontkend dat zij dit heeft gedaan. Zij heeft verklaard dat zij haar excuses heeft aangeboden voor het feit dat zij de verhalen die toen over deze drie vrouwen de ronde gingen, heeft geloofd. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring die [naam01] daarover bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte toen zijn in de kampen verbleef nog steeds lid was van IS of zich bezig hield met voorbereiding van terroristische misdrijven.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde deelname voor zover dit
ziet op de periode vanaf februari 2019, nadat zij het laatste IS bolwerk Baghouz, en daarmee het IS gebied, heeft moeten verlaten en in kamp Al Hol terecht is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in
vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden
vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 17 november 2014 tot en met 1 februari 2019
heeft deelgenomen heeft aan de terroristische organisatie IS.
4.3.
Bewijsbeslissing feit 2
4.3.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden ontkend dat de verdachte voorafgaand aan haar uitreis informatie tot zich heeft genomen over IS, maar welke informatie dat was en dat zij het gedachtengoed eigen heeft gemaakt, volgt niet uit het dossier (onder A).
De verdachte is uitgereisd en heeft daarvoor informatie ontvangen van [medeverdachte01] . De rechtbank heeft eerder in haar uitspraak van 18 april 2023 geoordeeld dat voorbereiding van deelneming aan IS – zoals de reis naar het gebied – niet zonder meer voorbereiding van terroristische misdrijven als brandstichting, doodslag en moord meebrengt (onder B).
Alle drie de echtgenoten van de verdachte bevonden zich al geruime tijd in Syrië voordat zij met hen trouwde. [medeverdachte01] had zich al in een eerder stadium aangesloten bij IS en van [medeverdachte02] en [medeverdachte03] blijkt niet uit het dossier dat zij IS strijders zijn of dat zij tijdens het huwelijk met verdachte deelnamen aan de strijd. De verdediging is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van voorbereiding van een terroristisch misdrijf (onder C).
Het handelen van de verdachte in IS gebied ging niet verder dan het leven in het gebied en het zich houden aan de regels van het gezag. Het wonen in een madafa als alleenstaande vrouw is daar ook onderdeel van. De verdachte ontkent dat zij, samen met anderen, in een madafa weduwen en vrouwen van IS strijders heeft verzorgd (onder D).
Er is geen enkele aanwijzing dat de verdachte heeft deelgenomen aan de gewapende jihadstrijd (onder E).
Er is een foto waarop de verdachte staat met een vuurwapen in haar handen. De verdachte had geen feitelijke beschikkingsmacht over het wapen omdat het voor de foto in haar handen werd gedrukt (onder F).
De verdediging is van oordeel dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Hoewel enkele van de handelingen bewezen zouden kunnen worden verklaard, zijn deze onvoldoende voor bewezenverklaring van voorbereiding van een terroristisch misdrijf.
4.3.2.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. De in de tenlastelegging onder 2 genoemde misdrijven moord, doodslag en het teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor personen en goederen zijn abstracte omschrijving van het voeren van oorlog. In de kern en voor zover hier relevant komt het verwijt er op neer dat zij de oorlog heeft voorbereid of bevorderd door (trachten) gelegenheid te bieden om die oorlog te voeren.
Beoordeling
Aan de verdachte is, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, doodslag en/of moord. Deze gedragingen zijn feitelijk omschreven onder A tot en met F.
Onderdeel E
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zelf of met anderen heeft deelgenomen of heeft bijgedragen aan de gewapende jihadstrijd door de terroristische organisatie IS (onderdeel E). De verdachte wordt van dat onderdeel vrijgesproken.
Onderdelen A, B, C, D en F
De verdachte had al voor haar vertrek uit Nederland contacten met een IS strijder en heeft zich in Syrië bij hem gevoegd. Zij heeft de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich in het strijdgebied te begeven (onderdeel B) en zij heeft zich het gedachtengoed dat door IS wordt gepropageerd eigen gemaakt (onderdeel A).
De verdachte is naar het strijdgebied gegaan en heeft daar verbleven in door IS gecontroleerde vrouwenhuizen om te huwen met een strijder. Zij is ook in het huwelijk getreden met strijders van IS, te weten [medeverdachte01] en [medeverdachte03] . Zij heeft met hen een gezamenlijke huishouden gevoerd (onderdeel C). Zij heeft hun gelegenheid gegeven om als strijder deel te nemen aan IS ter verwezenlijking van het terroristische oogmerk van deze organisatie: het vestigen van het kalifaat en het daarmee omverwerpen van de gevestigde politieke structuren.
Daarnaast heeft de verdachte in een IS vrouwenhuis voor weduwen en vrouwen van IS strijders gezorgd (onderdeel D).
Ook heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad (onderdeel F), zoals blijkt uit de zich in het dossier bevindende foto. De verdachte heeft verklaard dat zij daarop staat met een vuurwapen in haar handen. De verdachte kon beschikken over een vuurwapen en niet ontkend kan worden dat in een strijdgebied vuurwapens worden gebruikt voor het voeren van oorlog.
De handelingen onder A, B, C, D en F kunnen derhalve bewezen worden.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
Uit het dossier volgt evenmin dat de verdachte toen zij in de kampen verbleef, enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde voor zover dit ziet op de periode vanaf februari 2019.
4.3.3.
Conclusie
Met de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte in die periode aan anderen gelegenheid verschaft tot het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië en derhalve tot het plegen van de omschreven terroristische misdrijven. Ook heeft zij daarvoor een voorwerp voorhanden gehad.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 17 november 2014 tot en met 01
februari 2019in één of meer plaatsen in Syrië,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
2
zij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van
1 mei 2014tot en met 01
februari 2019in één of meerdere plaatsen in Nederland en/of Syrië,
telkens
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
2. gelegenheid tot het plegen van het misdrijf anderen heeft getracht te verschaffen, en
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, door
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals Islamitische Staat (IS), eigen te maken en
B. de reis naar Syrië te maken teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door IS gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd te verblijven in dat gebied in Syrië en
C. zich op meerdere momenten te voegen in een of meer door IS gecontroleerde vrouwenhuizen (madafa) en zich (zodoende) beschikbaar te stellen voor het (islamitisch) huwen van een IS-strijder/deelnemer en meerdere keren (op islamitische wijze) een
huwelijk aan te gaan met een IS-strijder/deelnemer en met diegene een gezamenlijk huishouding te voeren en
D. (met een of meer anderen) in een IS-vrouwenhuis (madafa) (voor) weduwen van overleden mannelijke strijders en/of vrouwen waarvan de mannen aan het strijden zijn te (ver)zorgen en
F. (een of meer) (automatisch(e)) vuurwapen(s) voorhanden te hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;

2. met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid te verschaffen tot het plegen van het misdrijf en voorwerpen voorhanden te hebben waarvan zij weet dat dit bestemd is tot het plegen van het misdrijf.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS. De verdachte is in november 2014, na de oprichting van het kalifaat, afgereisd naar Syrië en nog voordat zij daar aankwam in Turkije online getrouwd met een man die op dat moment in Syrië strijder was bij IS. Nadat hij was omgekomen is de verdachte nog twee keer getrouwd met een deelnemer van IS. Zij heeft haar echtgenoten gefaciliteerd in de jihadstrijd en zij is ruim vier jaren in door IS gecontroleerde gebieden gebleven tot de val van het kalifaat.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied treft.
De rechtbank merkt op dat de verdachten die in Nederland worden vervolgd, worden gestraft voor hun aandeel aan de terroristische organisatie en niet voor alle wandaden die door IS zijn gepleegd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater [psychiater01] , GZ-psycholoog [psycholoog01] en [forensisch mileuonderzoeker01] , forensisch milieuonderzoeker, hebben een rapport (triple onderzoek) over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 april 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is een beneden gemiddeld intelligente vrouw, wiens algemene functioneren in belangrijke mate wordt gekleurd door ernstige persoonlijkheidsproblematiek, namelijk een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis. De kern hiervan wordt gevormd door een gebrek aan eigen identiteit, mede daardoor een sterke beïnvloedbaarheid en een gebrekkige grip op de realiteit, met name als de druk toeneemt. Onderliggend is er sprake van een vestoord verlopen hechting, die heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis. De voorgeschiedenis van betrokkene kenmerkt zich door periodes met onveiligheid, die mogelijk ook traumatiserend geweest zijn. Deze onveiligheid is als het ware uitgekristalliseerd in haar persoonlijkheid.
Thans kampt zij ook met een posttraumatische stressstoornis, als gevolg van zeer ingrijpende ervaringen in het oorlogsgebied waar zij meerdere jaren verbleef.
De persoonlijkheidsproblematiek was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte beïnvloed.
Bij de verdachte wordt geen grote aantrekkingskracht tot een ideologie gezien, wel tot een externe structuur en de wens om ergens bij te horen en geaccepteerd te worden. Dit laatste werd haar voorgespiegeld, voorafgaand aan haar uitreis naar Syrië. In het zich eigen maken van het radicaal extremistisch gedachtegoed (onder andere door de huiskamerbijeenkomsten), het voorbereiden van de reis naar Syrië en het daadwerkelijk uitreizen naar IS-gebied wordt dus een rol gezien van de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek (beperkte eigenheid, beïnvloedbaarheid, beperkt mentaliserend vermogen en beperkt oog voor bredere belangen). In zekere zin kan gesproken worden van een kantelpunt, waarbij de aantrekkingskracht van de “warmte en nabijheid” die betrokkene ervaarde in de contacten met geloofsgenoten en de beoogde echtgenoot de aantrekkingskracht van het verblijf in Nederland te boven ging.
De verdachte was zich desondanks bij de voorbereiding voor de uitreis tot op zekere hoogte bewust van de berichtgeving over gewelddadigheden, gepleegd door IS-strijders en heeft desondanks een keuze gemaakt om aldaar haar leven voort te zetten. Dit maakt dat onderzoekers adviseren de verdachte feit 2 enigszins verminderd toe te rekenen.
Ten aanzien van feit 1, deelname aan een terroristische organisatie tijdens het verblijf in
Syrië, missen onderzoekers zicht op de daadwerkelijke context van de verdachte destijds,
waaronder de sociale omstandigheden en de daadwerkelijke ruimte die zij had om
te komen tot autonoom handelen. De verdachte vertelt zelf dat zij zich enkel richtte op het
leven als vrome moslima, als echtgenote en later als moeder. Hoe de omstandigheden
waren en op welke wijze beroep op haar werd gedaan, welke activiteiten zij daadwerkelijk
heeft ondernomen en welke rol de geconstateerde psychopathologie hierin
speelde, is onderzoekers niet duidelijk geworden. Een advies omtrent het toerekenen van
feit 1 kan gezien al deze onduidelijkheden niet op een deugdelijk onderbouwde wijze worden gegeven.
Het risico op extremistisch geweld wordt als laag ingeschat.
De persoonlijkheidsstoornis en daarbij behorende beïnvloedbaarheid maken de verdachte gevoelig voor indoctrinatie en beïnvloeding. Toezicht en behandeling zou de persoonlijkheidsproblematiek en beïnvloedbaarheid kunnen verminderen. Een langdurige behandeling is geïndiceerd. Met toezicht en steun om haar heen is de verwachting dat de kans op recidive laag zal zijn.
Geadviseerd wordt de behandelingen op te nemen als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 oktober 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
Uit het duidingsonderzoek blijkt dat de verdachte in belangrijke mate is beïnvloed door een langdurige blootstelling aan een extremistisch gedachtegoed tijdens haar verblijf in Syrië. Zij lijkt echter, nu zij in detentie zit, geen praktische handelingen of consequenties te verbinden aan de extremistische narratieven van waaruit zij beredeneert. Ondanks dat er wel sprake is van geweldslegitimatie wordt er op dit moment geen geweldsbereidheid bij haar vastgesteld. De verdachte lijkt over weinig alternatieve kennis te beschikken, waardoor zij zich niet altijd geheel bewust lijkt van het feit dat zij vanuit een extremistisch denkkader redeneert. Daarbij is het overigens lastig om uit te gaan van de antwoorden die zij geeft tijdens de gesprekken, temeer omdat zij geneigd is ambivalent te zijn in het geven van haar antwoorden. De zorgen van de reclassering zitten met name in haar psychische- en persoonlijkheids-problematiek in combinatie met het netwerk waarin zij zich begeeft, waardoor ze kwetsbaar is en blijft voor beïnvloeding van en door anderen.
Geadviseerd wordt om bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Omdat de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee zij in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de activiteiten van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn.
Bij de strafoplegging wordt in matigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte naar Syrië is gegaan puur uit radicale motieven en om zelf actief deel te nemen aan de strijd. Verder is er weliswaar sprake geweest van deelname aan een terroristische organisatie, maar haar rol daarbinnen is beperkt geweest en bestond voornamelijk uit het faciliteren van haar echtgenoten en van weduwen en vrouwen die verbleven in een vrouwenhuis dat onder bewind stond van IS.
Voorts neemt de rechtbank bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf - anders dan de officier van justitie - mee dat verdachte samen met haar kind gedurende meerdere jaren in de kampen Al Hol en Al Roj heeft verbleven waar de leefomstandigheden erbarmelijk waren. Dit zijn straf verlagende omstandigheden, omdat verdachte daar de gevolgen van haar keuzes aan den lijve heeft ondervonden.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank ziet, met het oog op de in artikel 11 van de Grondwet gegarandeerde vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, geen aanleiding om de voorwaarde van het voeren van gesprekken over haar geloofsbeleving op te nemen. Ook het door de reclassering geadviseerde contactverbod voor zover het betreft de niet nader omschreven personen zal de rechtbank niet overnemen.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek en de beïnvloedbaarheid van de verdachte bestaat de kans dat de verdachte, als er geen behandeling of begeleiding plaatsvindt, wederom onder invloed komt te staan van radicale personen en opnieuw strafbare feiten zal plegen. Daarom moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 83, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 255, 288a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
meldplicht reclassering
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
contactverbod
2. de veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de navolgende personen, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt:
- [naam02] , geboren [geboortedatum02] 1968,
- [naam03] , geboren [geboortedatum03] 1991,
- [naam 16] , geboren [geboortedatum04] 1988,
- [naam01] , geboren [geboortedatum05] 1985,
- [naam04] , geboren [geboortedatum06] 1984,
- [naam05] , geboren [geboortedatum07] 1991,
- [naam06] , geboren [geboortedatum08] 1990,
- [naam07] , [geboortedatum09] 1988,
- [naam08] , geboren [geboortedatum10] 1995,
- [naam09] , geboren [geboortedatum11] 1993,
- [naam10] , geboren [geboortedatum12] 1985,
- [naam11] , geboren [geboortedatum13] 1998,
- [naam12] , geboren [geboortedatum14] 1988,
- [naam13] , geboren [geboortedatum15] 1988,
- [naam14] , geboren [geboortedatum16] 1993,
- [naam15] , geboren [geboortedatum17] 1991;
behandelverplichting
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor haar problematiek, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt (EMDR behandeling, schematherapie of MBT). De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. indien het in de detentiesetting niet mogelijk is gebleken een complexe EMDR behandeling uit te voeren, dan is een klinische opname geïndiceerd, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
De reclassering kan een indicatiestelling aanvragen voor een dergelijke klinische opname. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
5. indien de reclassering het nodig acht, wordt de veroordeelde verplicht om haar medewerking te verlenen aan een begeleid/beschermd woontraject in een nader te bepalen instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
andere voorwaarden het gedrag betreffende
6. de veroordeelde wordt verplicht haar medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Indien de reclassering dit nodig acht, zal zij hierbij samenwerken met de gemeente waarin zij woont en/of met andere instanties;
7. de veroordeelde wordt verplicht haar medewerking te verlenen aan opvoedbegeleiding ten behoeve van haar zoon, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
8. de veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met haar waaronder de gemeente en jeugdzorg, in het belang van het toezicht;
9. de veroordeelde geeft inzicht in haar netwerk;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder 1 t/m 9 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 17 november 2014 tot en met 01 november 2022 in één of meer plaats(en) in Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS),
welke organisatie tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
(artikel 140a Wetboek van Strafrecht)
2
zij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 01 november 2022 in één of meerdere plaats(en) in Nederland en/of Syrië,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
door
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals Islamitische Staat (IS), eigen te maken en/of
B. de reis naar Syrië te maken teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door IS gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd te verblijven in dat gebied in Syrië en/of
C. zich (op meerdere momenten) te voegen in een of meer door IS gecontroleerde vrouwenhuizen (madafa) en/of zich (zodoende) beschikbaar te stellen voor het (islamitisch) huwen van een IS-strijder/deelnemer en/of meerdere keren (op islamitische wijze) een
huwelijk aan te gaan met een IS-strijder/deelnemer en met diegene een gezamenlijk huishouding te voeren en/of
D. (met een of meer anderen) in een IS-vrouwenhuis (madafa) (voor) weduwen van overleden mannelijke strijders en/of vrouwen waarvan de mannen aan het strijden zijn te (ver)zorgen en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië deel te nemen en/of bij te dragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS en/of
F. (een of meer) (automatisch(e)) vuurwapen(s) te gebruiken en/of te dragen en/of voorhanden te hebben
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk.
(art. 96 lid 2 jo 289 jo 288 jo 288a jo 83 en art. 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo
176b jo 83 Wetboek van Strafrecht)