ECLI:NL:RBROT:2023:10609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
71-283937-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van uitreizigster terzake deelname aan terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die is veroordeeld voor deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en voor voorbereidingshandelingen van terroristische misdrijven. De verdachte, geboren in 1993, heeft samen met haar minderjarige kind naar Syrië gereisd, waar zij zich bij IS heeft gevoegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voeren van een gezamenlijk huishouden met een strijder in het voormalig IS-gebied voldoende is om lidmaatschap van een terroristische organisatie aan te nemen. De verdachte is ook veroordeeld voor het meenemen van haar kind naar het strijdgebied, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat zij zich bewust was van de levensgevaarlijke situatie in Syrië. De rechtbank heeft in strafverlagende zin meegewogen dat de verdachte geen actieve rol had in de strijd en dat zij een periode in het kamp Al Hawl heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en begeleiding na detentie. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte, ondanks haar beperkte rol binnen IS, een bijdrage heeft geleverd aan de terroristische organisatie door haar man te faciliteren en haar kind in een hulpeloze toestand te brengen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71-283937-22
Datum uitspraak: 9 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] [postcode01] [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] ,
raadsvrouw mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie op de terechtzitting van 11 juli 2023 is gewijzigd, waarna deze op de terechtzitting van 26 september 2023 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie wederom is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de toegewezen wijziging in de tenlastelegging van het onder feit 2, onder A, inhoudende “althans zich te laten beïnvloeden door dat radicaal extremistische gedachtengoed” onbegrijpelijk, althans innerlijk tegenstrijdig is.
De verdachte wordt hiermee geen strafrechtelijke relevante handeling verweten. Dit onderdeel van de dagvaarding dient dan ook nietig te worden verklaard.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. De verdachte heeft dan geen belang bij een beoordeling van dit verweer. De rechtbank zal het verweer dan ook onbesproken laten.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Tenlastelegging
Onder 1 wordt de verdachte deelname aan de Islamitische Staat (hierna: IS) verweten; onder 2 wordt de verdachte een aantal handelingen ter voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven verweten.
IS is, aldus nog steeds de tenlastelegging, een terroristische organisatie omdat deze misdrijven pleegt met een terroristisch oogmerk. De misdrijven zijn, kortgezegd, moord (artikel 289 jo. artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht; hierna: Sr), doodslag (artikel 288a Sr), brandstichting/teweegbrengen van ontploffingen met gemeen gevaar voor personen en/of goederen (artikel 157 jo. 176a Sr), samenspanning tot het plegen van die misdrijven (artikel 176a en 289a Sr) en het voorhanden hebben van vuurwapens (artikel 26 jo. 55 van de Wet Wapens en Munitie). Deze misdrijven zijn enigszins abstracte omschrijvingen van het plegen van aanslagen en oorlogsvoering. Met name zal bij het afvuren van zware wapens (tanks, artillerie, raketwerpers) niet onmiddellijk worden gedacht aan bijvoorbeeld het teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor personen en goederen in de zin van artikel 157 Sr, maar dat is het natuurlijk wel.
Artikel 83a Sr omschrijft het terroristische oogmerk als het oogmerk om (een deel van) de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Artikel 140a Sr omschrijft een terroristische organisatie als een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Gelet op het bovenstaande kan feit 1 in de tenlastelegging worden gelezen als deelnemen aan een organisatie die tot doel heeft het plegen van aanslagen en het voeren van een oorlog om de bevolking vrees aan te jagen en/of om de bestaande politieke structuren omver te werpen.
Dit wordt nader ondersteund door de omschrijving van het feit onder 2.
Kort gezegd wordt de verdachte daar verweten dat zij het oogmerk had om de terroristische misdrijven moord, doodslag en brandstichten/teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor personen en/of goederen voor te bereiden of te bevorderen. De voorbereiding of bevordering zou bestaan uit het uitlokken van zo’n misdrijf, uit het daarbij behulpzaam zijn, uit het gelegenheid daartoe bieden of uit het voorwerpen die daartoe bestemd zijn voorhanden hebben. De voorbereidings- of bevorderingshandelingen zouden dan in concreto bestaan uit het:
zich eigen maken van het extremistische gedachtengoed;
via
social mediauitdragen en propageren van dat gedachtengoed;
naar Syrië gaan en zich naar het strijdgebied begeven;
zich voegen in een door IS gecontroleerd vrouwenhuis en trouwen met een strijder van IS en met hem een gezamenlijke huishouding voeren;
deelnemen aan de gewapende strijd.
Onder feit 3 tenslotte wordt de verdachte verweten dat zij haar kind in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten door met hem af te reizen naar een oorlogsgebied en daar langdurig te verblijven.
5.2.
Bewijsbeslissing feit 1
5.2.1.
Standpunt van de verdediging
Niet ter discussie staat dat IS een terroristische organisatie is. De raadsvrouw heeft wel bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte aan IS heeft deelgenomen. Volgens vaste jurisprudentie, aldus de raadsvrouw, “moet voor deelname aan een terroristische organisatie voldaan worden aan twee vereisten: iemand moet
deel uitmaken vande organisatie en die persoon moet het criminele oogmerk terroristische misdrijven te plegen
met handelingen ondersteunen of bevorderen”. De raadsvrouw bepleit vervolgens vrijspraak enerzijds omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte is getrouwd met een strijder en anderzijds omdat, zelfs al zou dat bewezen kunnen worden, dat misschien bewijs oplevert dat zij deel heeft uitgemaakt van IS, maar dat is onvoldoende om deelneming aan IS, als bedoeld in artikel 140a Sr te bewijzen.
5.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
Over het recht
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in de artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk (HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161 en HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:771). Het onderscheid tussen “behoren tot” en “een aandeel hebben in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk” is vooral relevant voor het bewijs van strafbare deelname aan die organisaties die behalve een oogmerk om misdrijven te plegen ook een oogmerk hebben op legale activiteiten. Dat laatste zal bij een terroristische organisatie, hoewel zeker niet uitgesloten, niet snel het geval zijn. De regering merkt in de memorie van antwoord bij het wetsontwerp dat leidde tot artikel 140a Sr dan ook op, dat “de facto elke bijdrage aan een organisatie met een terroristisch oogmerk strafbaar (zal) zijn” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 463, nr. 10 p. 10).
Daar komt bij dat het terroristische oogmerk van IS, behalve op het vrees aanjagen van de burgerbevolking, vooral op het omverwerpen van de gevestigde politieke orde van (in elk geval) de landen in het strijdgebied is gericht. Zoals blijkt uit het
proces-verbaal organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven: de Islamitische Staat, is IS een jihadi-salafistische organisatie die oproept tot het op gewelddadige wijze omverwerpen van de bestaande (seculiere) regimes. Het voeren van jihad (oorlog) tegen de ongelovigen en de afvalligen (met name de regimes in de islamitische landen die niet uitsluitend de islamitische wetgeving uitvoeren) wordt beschouwd als een plicht die rust op iedere moslim (p. 6). De oprichting van het kalifaat op 29 juni 2014, waarbij IS claimt een Islamitische Staat te zijn in de door haar bezette gebieden in Syrië en Irak, en de oproep aan Islamieten over de hele wereld om naar het kalifaat te komen, is derhalve gericht op verwezenlijking van dat terroristische oogmerk. Dat betekent dat iedereen die naar het kalifaat trekt, dat wil zeggen: naar het strijdgebied in Syrië en Irak, en zich bij IS voegt, een bijdrage levert aan de vervulling van het terroristische oogmerk de gevestigde politieke orde omver te werpen en te vervangen door een eigen staat. En een staat heeft nu eenmaal onderdanen nodig. In zoverre valt, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, het zich voegen bij IS in het kalifaat samen met het verrichten van een handeling die strekt tot verwezenlijking van het terroristische oogmerk en daarmee met deelname aan IS in de zin van artikel 140a Sr.
Zich voegen bij IS kan door lid te worden, bijvoorbeeld door het afleggen van de eed van trouw, maar de wil om lid te worden is geen vereiste. Bewijs van deelneming aan IS kan worden afgeleid uit het in feitelijke zin deelnemen aan de organisatie (HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442; Mariënburcht). In eerdere uitspraken heeft de rechtbank meermalen overwogen dat het zich naar het strijdgebied begeven en zich voegen bij een strijder van IS en met hem een huwelijk aangaan, in feitelijke zin bewijs is van het zich voegen en daarmee deelnemen aan IS (rechtbank Rotterdam, 29 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023: 9570). Hier wijst de rechtbank er (nogmaals) expliciet op dat onder IS de eerste taak van de vrouw is de zorg voor man, kinderen en huishouden. De vrouw behoort haar echtgenoot, of het nu gaat om een mujahid die zich op het slagveld bevindt of een mujahid die niet in staat is te emigreren naar de Islamitische Staat, maar in zijn land jihad heeft gevoerd en als gevolg daarvan een gevangenisstraf uitzit, te ondersteunen (Rapportage van dr. J. Jolen van 13 april 2021, getiteld: “Vrouwen van de Islamitische Staat”, p. 32). Wel is vereist dat de deelnemer weet, in onvoorwaardelijke zin, dat IS een terroristische oogmerk heeft. Maar weer niet vereist is dat de deelnemer op de hoogte is van concrete door IS gepleegde misdrijven (HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64 en HR 8 februari 2011 ECLI:NL:HR:2011:BO9814).
Over de feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte is een Islamitisch huwelijk aangegaan met [naam01] . Hij is in december 2013 naar het strijdgebied in Syrië gereisd en is daar naar verluidt in januari 2015 om het leven gekomen. De verdachte zelf is rond 22 juli 2015 uit Nederland vertrokken en via de Belgische luchthaven Zaventem naar Bulgarije gegaan. Daar heeft zij zich bij twee Belgische vrouwen gevoegd die, naar zij op dat moment al wist, op weg waren naar Syrië, lees: het kalifaat.
Op 30 juli 2015 vindt een laatste contante geldopname plaats in Sofia in Bulgarije. Op 20 augustus 2015 stuurt [naam02] een bericht naar [naam03] . [naam02] bevindt zich op dat moment in Syrië. Hij bericht: de vrouw van [naam01] is hier. Daarmee heeft hij de verdachte bedoeld. De verdachte is derhalve tussen 30 juli en 20 augustus 2015 in het kalifaat aangekomen.
Zij heeft in Raqqa in een madafa (vrouwenhuis) van IS verbleven tot zij in november 2015 is getrouwd met [naam02] . Anders dan de verdediging heeft bepleit acht de rechtbank bewezen dat [naam02] een strijder is geweest bij IS en ook in november 2015 en daarna nog tot IS behoorde.
In de eerste plaatsheeft de verdachte verklaard dat zij in de madafa een lijst kreeg van mannen om uit te kiezen om mee te trouwen, maar hij moest wel een IS lid zijn.
In de tweede plaatsheeft de verdediging een tweetal video’s opgestuurd. Deze video’s behoren tot de processtukken en de voorzitter heeft op verzoek van de verdachte de video niet getoond maar de inhoud medegedeeld op de zitting. Volgens deze video’s was [naam02] lid van IS. Hij verklaart dat hij shariatraining kreeg, naar een trainingskamp werd gestuurd voor “wapentraining” en later naar Irak, naar de rechtbank begrijpt, naar de oorlog.
In de derde plaatsheeft [naam02] op 20 augustus 2015 een foto van zichzelf gestuurd naar de eerder genoemde [naam03] . Hij heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand en staat onder een vlag met de zegel van IS.
In de vierde plaatsheeft hij op 1 juli 2016 een bericht naar [naam03] gestuurd, dat hij overplaatsing wilde vragen naar Damascus. De rechtbank begrijpt dit zo dat hij die overplaatsing zou aanvragen bij zijn superieuren bij IS.
In de laatste plaatsis [naam02] (niet onherroepelijk) door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren voor voorbereiding van terroristische misdrijven onder andere door deelneming aan IS of aan een aan IS gelieerde strijdgroep in de periode 23 oktober 2013 tot en met 1 juli 2016 (rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6922).
Deze gegevens in onderlinge samenhang beschouwd bewijzen dat [naam02] in de periode van in elk geval augustus 2015 tot en met in elk geval juli 2016 als strijder deel heeft uitgemaakt van IS. Dat hij, zoals hij in de video heeft verklaard, bang was, niet wilde vechten en door IS in de gevangenis werd gezet, maakt dat niet anders. Ook een bange soldaat blijft een soldaat.
De rechtbank is van oordeel dat de deelname van de verdachte aan IS is begonnen met het verblijf in de madafa. Hoewel de verklaring van de verdachte niet helemaal duidelijk is, staat wel vast dat zij al voordat zij in Syrië was aangekomen heeft ingestemd met een huwelijk met [naam02] . Het verblijf in de madafa op zich behoeft nog niet te betekenen dat de verdachte zich bij IS had aangesloten, maar nu zij zich voordat zij in Syrië aankwam al had voorgenomen met [naam02] te trouwen, zij verbleef in de madafa met de intentie om te trouwen en vanuit de madafa ook met [naam02] is gehuwd, maakte zij tijdens het verblijf in de madafa al deel uit van IS.
5.2.3.
Partiële vrijspraak
Anders dan de officier van justitie heeft gerequireerd acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van IS in de periode voordat zij in Syrië was. Weliswaar heeft zij in maart 2015 meer berichten op Facebook geplaatst waarin zij [naam01] , die als gezegd in januari 2015 in Syrië om het leven was gekomen, heeft geprezen, maar er is geen bewijs dat de verdachte in die periode tot IS heeft behoord, nog daargelaten de vraag of de berichten als een ondersteuningshandeling van IS kunnen worden gezien. Deze berichten duiden meer op rouwverwerking door de verdachte van het verlies van haar eerste echtgenoot, dan op het verheerlijken van de IS-ideologie.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde deelname voor zover dit ziet op de periode na maart 2019, nadat zij het laatste IS bolwerk Baghouz, en daarmee het IS gebied, heeft moeten verlaten en in kamp Al-Hawl terecht is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
5.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 1 maart 2019 heeft deelgenomen heeft aan de terroristische organisatie IS.
5.3.
Bewijsbeslissing feit 2
5.3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen bewijs is dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om moord, doodslag of brandstichting voor te bereiden en vrijspraak voor feit 2 bepleit. Zij is in paniek naar Syrië gegaan omdat zij bang was dat jeugdzorg haar kind zou afnemen. Zij heeft zich bovendien het radicale gedachtegoed van IS niet eigen gemaakt, geen IS gerelateerd gedachtegoed verspreid op Facebook, en, zoals hierboven al aan de orde kwam, [naam02] was geen lid van IS, aldus de verdediging. Maar zelfs al zou hij lid van IS zijn geweest, dan nog heeft het huwelijk dat de verdachte met hem aanging, hem niet gefaciliteerd bij het strijden. “Hoe het zorgen voor haar kinderen (
[naam02]) gelegenheid zou hebben geboden deel te nemen aan de gewapende strijd ontgaat de verdediging volstrekt: is nu echt de theorie dat als (de verdachte) er niet was geweest ( [naam02] ) te druk zou zijn geweest met de kinderen om te gaan strijden?”, aldus de raadsvrouw. Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde delicten moord, doodslag en brandstichten/teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor personen en/of goederen te weinig concreet zijn om te kunnen vaststellen dat het oogmerk van de verdachte daarop gericht is geweest.
5.3.2.
Het oordeel van de rechtbank
Oogmerk
Als gezegd gaat het bij de voorbereidings- en bevorderingshandelingen in de tenlastelegging om het bevorderen van aanslagen en oorlogshandelingen. Deze zijn naar het oordeel van de rechtbank aldus voldoende concreet omschreven om te kunnen vaststellen dat het oogmerk van de verdachte daarop is gericht geweest (Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416). Dit oogmerk is een bijzondere vorm van opzet en kan worden omschreven als bedoeling. Bewijs van dit oogmerk kan worden gebaseerd op verklaringen van de verdachte of anderen of op gedragingen en omstandigheden die naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer overeenkomend met dat oogmerk dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat het haar oogmerk is geweest om aanslagen of oorlogshandelingen te bevorderen (vergelijk HR 23 november 2021, ECLI:NL:2021:1747 wat betreft het voorwaardelijk opzet).
De verdachte heeft geweten dat mannen in Syrië strijden voor IS. Zij wist dat haar eerste echtgenoot een strijder was van IS en in het oorlogsgeweld om het leven was gekomen. Zij heeft hem in maart 2015 op Facebook nog geprezen als martelaar. Onderweg naar Syrië heeft zij zich voorgenomen met [naam02] te huwen. Zij heeft verklaard dat haar later bleek dat het in Syrië niet zo mooi was als haar werd voorgespiegeld, maar toen zij ging, geloofde zij erin. Zij heeft later vanuit Syrië foto’s naar haar moeder gestuurd van haar zoontje terwijl hij poseert voor een vlag met het zegel van IS. De verdachte heeft daarover verklaard, dat zij dat in die tijd wel mooi vond; die vlag was eigenlijk een stempel van de profeet en IS heeft die stempel gebruikt als hun vlag (p. 288).
De rechtbank acht op grond van deze feiten en omstandigheden bewezen dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om [naam02] te ondersteunen, onder meer, bij zijn oorlogshandelingen voor IS.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat de verdachte in paniek was toen zij naar Syrië ging. Zij had een borg betaald voor de twee Belgische vrouwen die een auto hadden gehuurd en die, zonder dat zij dat wist, naar Bulgarije waren gegaan om naar Syrië te gaan en zich bij IS te voegen. Zij was bang dat haar kind uit huis zou worden geplaatst, als jeugdzorg daar achter zou komen.
In de bewezenverklaring van het oogmerk ligt de verwerping van het verweer reeds besloten. De rechtbank voegt daaraan voor de volledigheid toe dat de angst voor jeugdzorg misschien een rol heeft gespeeld bij haar beslissing, maar uit verschillende omstandigheden blijkt dat de verdachte doordacht en niet erg in paniek te werk is gegaan. Zo heeft zij geld opgenomen en liet zij familie in de waan dat zij naar Duitsland met vakantie ging. En zo heeft de politie op 30 juli 2015 gerapporteerd dat de casemanager van de gemeentelijke Kredietbank van Den Haag meldde dat zij contact had met de verdachte via de mail. Zij zou in België zitten bij een vriendin. De verdachte had laten weten dat zij maandag (30 juli 2015 viel op een donderdag) weer in Den Haag zou zijn en een afspraak wilde maken met de casemanager. Ze wilde wat vertellen, ze zou een verrassing hebben (p. 104). De verdachte was op 30 juli 2015 echter in Sofia. Zij heeft op 5 april 2023 verklaard dat een vrouw in haar huis woonde en dat zij die vrouw heeft gevraagd om “te doen of ze mij was” en of zij haar casemanager “op een afstand wilde houden” (p. 278). Die vrouw is [naam04] . [naam04] heeft op 24 augustus 2015, toen de politie nog op zoek was naar de verdachte, desgevraagd verklaard dat de verdachte gewoon met vakantie was, een paar weken, met vriendinnen uit België (p. 127).
Het verweer treft derhalve geen doel.
Voorbereidings- en bevorderingshandelingen
In deze zaak is in het bijzonder van belang artikel 96, tweede lid, sub 2 (jo. artikel 176b tweede lid en 289a, tweede lid Sr). De voorbereidings- en bevorderingshandelingen worden in die bepaling omschreven als het zich of een ander gelegenheid, inlichtingen of middelen tot het plegen van het misdrijf
trachtente verschaffen. Onder trachten kan vanzelfsprekend ook het verschaffen zelf worden gerekend. Het
verschaffenvan gelegenheid, inlichtingen of middelen tot het plegen van een misdrijf is medeplichtigheid strafbaar gesteld in artikel 48, aanhef en sub 2 Sr. De voorbereidingshandeling van artikel 96, tweede lid, sub 2, Sr kan derhalve worden gelezen als een bijzondere strafbaarstelling van (poging tot) medeplichtigheid.
Het voeren van een gezamenlijke huishouding met [naam02] is, anders dan de verdediging heeft bepleit, weldegelijk te kwalificeren als een bevorderingshandeling voor het voeren van strijd door [naam02] . Aan de hierboven weergegeven opmerking van de raadsvrouw of echt wordt gedacht dat [naam02] zonder de steun van de verdachte te druk zou zijn met de kinderen om te vechten ligt kennelijk de opvatting ten grondslag dat de bevorderingshandeling een adequate causale bijdrage dient te leveren aan het grondfeit. Net als bij medeplichtigheid stelt dat een eis die geen steun vindt in het recht (HR 8 januari 1985, NJ 1985, 6). Wel zal de bevorderingshandeling objectief gezien effect moeten hebben. De Hullu merkt over de medeplichtigheid op dat de handeling “een aantoonbare bijdrage aan het begane misdrijf (of de poging of strafbare voorbereiding daarvan) moet hebben geleverd (…). Die effectiviteit kan verschillende vormen hebben. Zo kan het op de uitkijk staan een dief geruststellen zodat hij rustig zijn gang kan gaan. Dat het uitkijken overbodig is gebleken omdat er niemand aankwam, doet dan aan de effectiviteit niet af. Zelfs de toezegging om op de uitkijk te staan, kan zo gezien al medeplichtigheid opleveren (of het uitkijken nu doorging of niet)” (J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, VII.5.4). Zo is ook het klaar staan met de vluchtauto terwijl het misdrijf wordt gepleegd een bevorderingshandeling tijdens het misdrijf, ook al kan dat misdrijf echt wel zonder die vluchtauto worden gepleegd en vindt het daadwerkelijk vluchten met de auto veelal pas plaats na afloop.
Kortom, het oordeel is niet dat de gezamenlijke huishouding terroristische misdrijven bevordert omdat [naam02] anders te druk zou zijn met de kinderen om te vechten. Het oordeel is dat het voeren van een gezamenlijke huishouding een bevorderingshandeling is omdat daarvan geruststelling uitgaat naar de strijder. De wetenschap dat een vrouw of een gezin wacht, kan hem vertrouwen geven, kan hem motiveren om de strijd te voeren en om de strijd te overleven. De wetenschap dat een vrouw of een gezin wacht, kan hem de verzekering geven dat er een plek is waar hij rust kan vinden en kan herstellen van de strijd. Daarmee is de vereiste effectiviteit gegeven. Dat niet kan worden bewezen dat [naam02] in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk heeft gevochten doet daar niet aan af. Ook het trachten gelegenheid te bieden is strafbaar. En dat in de gezinnen, ook in het gezin van de verdachte, vaak spanning heerste en er sprake was van huiselijk geweld doet daar evenmin aan af. Het blijft een thuisfront.
De conclusie is dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte niet alleen het oogmerk heeft gehad te bevorderen dat [naam02] oorlogshandelingen kon verrichten, maar dat zij dat ook daadwerkelijk heeft begaan door met hem te huwen en een gezamenlijke huishouding te voeren.
5.4.
Bewijsbeslissing feit 3
5.4.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niet bestreden dat de verdachte in juli en augustus 2015 haar minderjarig kind [naam minderjarige01] , geboren op [geboortedatum02] 2012, heeft meegenomen naar het strijdgebied in Syrië waarbij hij aan levensgevaarlijk oorlogsgeweld en levensgevaarlijke ontberingen is blootgesteld en waar hij zich niet tegen kon beschermen. De verdediging heeft primair wel bepleit dat geen opzet kan worden bewezen. De verdachte zou niet bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat haar zoontje in een levensgevaarlijke situatie zou worden gebracht door hem naar Syrië te brengen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat zij haar zoontje in een levensgevaarlijke situatie heeft gelaten, nu zij het strijdgebied wel wilde, maar niet kon verlaten.
5.4.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer. Vast staat dat de verdachte heeft geweten dat het in Syrië levensgevaarlijk was. Zelfs al zou zij, zoals zij zelf heeft verklaard, op de vlucht zijn geslagen voor jeugdzorg, dan nog doet dat niet af aan het feit dat zij weloverwogen met haar toen tweejarig kind naar Syrië is gegaan in de wetenschap dat het daar levensgevaarlijk was. Dat die keuze, ook achteraf voor de verdachte zelf, niet navolgbaar is, maakt nog niet dat de verdachte toentertijd de gevaren die waren verbonden aan het verblijf in Syrië niet op de koop toe heeft genomen. En dat zij het strijdgebied niet kon verlaten, is inherent aan de keuze om daar naartoe te gaan.
5.4.3.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde deelname voor zover dit ziet op de periode na maart 2019, nadat zij Baghouz, het IS gebied, heeft moeten verlaten en in kamp Al-Hawl terecht is gekomen.
5.4.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte haar minderjarige kind in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 1 maart 2019 in hopeloze toestand heeft gebracht en gelaten.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 1
augustus2015 tot en met
1 maart 2019in één of meer plaatsen in Nederland en/of Syrië,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) enB. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) enC. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
2.
zij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 1 maart 2015 tot en met
1 maart 2019, in één of meerdere plaatsen in Nederland en/of Syrië
telkens met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
2. gelegenheid, tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, door,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals Islamitische Staat (IS) eigen te maken, en
C. de reis naar Syrië te maken teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie zoals IS gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd te verblijven in het strijdgebied in Syrië enD. zich te voegen in een door IS gecontroleerd vrouwenhuis (madafa) en zich (zodoende) beschikbaar te stellen voor het (islamitisch) huwen van een IS-strijder en (op Islamitische wijze) een huwelijk aan te gaan met een IS-strijder, althans een persoon die deelnam aan IS, te weten [naam02] en met hem een gezamenlijk huishouding te voeren ;
3.
Zij in de periode van 1
augustus2015 tot en met
1 maart 2019in Syrië,
opzettelijk haar minderjarige kind genaamd [naam minderjarige01] , geboren op [geboortedatum02] 2012, tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van [naam minderjarige01] krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht en in een hulpeloze toestand heeft gelaten, door, terwijl zij wist dat [naam minderjarige01] gedurende bovengenoemde periode (mede gelet op de minderjarigheid) zichzelf niet kon verweren en/of beschermen en/of in een veilige situatie kon brengen, met die [naam minderjarige01] naar Syrië te reizen en die [naam minderjarige01] mee te nemen naar en langdurig te laten verblijven in plaatsenen gebieden waar gewapende conflicten aan de gang waren en oorlogsgeweld heerste enin de nabijheid van die [naam minderjarige01] één vuurwapenvoorhanden te hebben en (daarbij) die [naam minderjarige01] (telkens) bloot te stellen aan en/of in een situatie te brengen van gevaren en/of de (rechtstreekse) gevolgen van gewapende conflicten en/of oorlogsgeweld (zoals bombardementen en/of beschietingen en/of dreiging van geweld door personen) endaarmee (telkens) het leven en/of de psychische en lichamelijke gezondheid en/of welzijn van die [naam minderjarige01] in gevaar te brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;

2. met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid te verschaffen tot het plegen van het misdrijf;

3. opzettelijk iemand tot wiens verzorging zij krachtens wet verplicht is, in hulpeloze toestand brengen en laten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is in juli 2015 samen met haar twee jaar oude zoontje afgereisd naar Syrië.
Na haar aankomst is zij getrouwd met een man die op dat moment strijder was bij IS. Zij verbleven in door IS gecontroleerde gebieden en de verdachte heeft haar echtgenoot gefaciliteerd. De verdachte heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied treft.
Verder heeft de verdachte haar minderjarige kind in een hulpeloze toestand gebracht en gelaten door met hem naar het strijdgebied in Syrië te reizen en daar te verblijven. In plaats van hem veiligheid en geborgenheid te bieden, heeft de verdachte hem meegenomen naar een gebied waar sprake was van een gewapend conflict. De rechtbank neemt de verdachte dit ook zeer kwalijk.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
8.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 oktober 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering ziet sterke aanwijzingen dat er sprake is van een belast verleden, dat onder andere gekenmerkt lijkt te worden door een zoektocht naar identiteit, een gevoeligheid voor
invloed door haar omgeving en aanpassingsgedrag. Daarnaast ontbrak een stabiel vangnet, waardoor de verdachte veelal op zichzelf aangewezen was. De periode na de uitreis van haar eerste echtgenoot, maar vooral na diens overlijden, lijkt een kantelpunt geweest. Zij lijkt in een korte tijd intensief te zijn geronseld en blootgesteld aan propaganda toen zij emotioneel instabiel was.
Uit het duidingsonderzoek blijkt dat de verdachte in belangrijke mate is beïnvloed door een langdurige blootstelling aan een extremistisch gedachtegoed door zowel haar twee partners als haar leefomgeving. Zonder het zelf te toetsen heeft zij informatie overgenomen van derden, ook binnen haar religieuze vorming.
De risico’s worden laag ingeschat op basis van het huidige functioneringsniveau en voor de komende twee jaar. Er is geen zicht op het functioneren van de verdachte binnen de Nederlandse samenleving, omdat zij hier ruim acht jaar geen deel meer van heeft uitgemaakt. De reclassering is van mening dat de risico’s pas adequaat ingeschat kunnen worden buiten detentie. De reclassering is van mening dat de verdachte monitoring en begeleiding nodig heeft wanneer zij buiten detentie opnieuw een sociaal netwerk gaat opbouwen. Ook dienen alle praktische zaken zoals wonen, werk, inkomen geregeld te worden. Een belemmerende factor ten aanzien van re-integratie is dat de verdachte op de sanctielijst terrorisme staat. Zij heeft een aanvraag voor de-listing gedaan.
De reclassering heeft voorwaarden voorgesteld en gevraagd om deze dadelijke uitvoerbaar te verklaren.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de activiteiten van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn. In het vonnis van deze rechtbank d.d. 18 februari 2022 (ECLI: NL:RBROT:2022:1141) is hiervoor een uitgangspunt geformuleerd van vijf jaar gevangenisstraf.
Hoewel de verdachte de keuze heeft gemaakt naar het IS gebied in Syrië te reizen en te trouwen met een man die lid was van een terroristische organisatie, wordt bij de strafoplegging in matigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte naar Syrië is gegaan puur uit radicale motieven en om zelf actief deel te nemen aan de strijd. Verder is er weliswaar sprake geweest van deelname aan een terroristische organisatie, maar haar rol daarbinnen is beperkt geweest en bestond uitsluitend uit het faciliteren van haar man door voor het gezin te zorgen.
In deze zin wijkt onderhavige zaak af van de eerder genoemde zaak en andere zaken waarbij uitreizigsters een actievere rol hadden die bijvoorbeeld bestond uit het ronselen van andere vrouwen om uit te reizen, het verspreiden van onlinepropaganda, het handelen in wapens en explosieven, en tot het laatst aan de strijd willen deelnemen.
Voorts neemt de rechtbank bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf - anders dan de officier van justitie - mee dat verdachte samen met haar drie kinderen gedurende meerdere jaren in het kamp Al Hawl heeft verbleven waar de leefomstandigheden erbarmelijk waren. Dit zijn straf verlagende omstandigheden.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, zoals door de raadsvrouw bepleit, doet echter geen recht aan de ernst van de feiten.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de voorwaarde betreffende het voeren van gesprekken over haar geloofsbeleving op te nemen. Dit geldt ook voor het door de reclassering geadviseerde contactverbod, omdat niet specifiek genoeg is omschreven om welke personen het zou gaan.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op het laag ingeschatte recidive risico ziet de rechtbank geen aanleiding de bijzondere voorwaarden onmiddellijk uitvoerbaar te verklaren.
De reclassering merkt in haar rapportage op dat de verdachte op de nationale sanctielijst terrorisme staat, waardoor een bevriezingsmaatregel voor haar van toepassing is en een reclasseringstoezicht daardoor onuitvoerbaar is. Dit geldt ook wanneer haar Nederlandse nationaliteit door de minister wordt ingetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat, ook al staat de verdachte op de sanctielijst, dit de reclassering niet ontslaat van de plicht om uitvoering te geven aan de opdracht van de rechtbank.
De rechtbank merkt voorts nog op dat de verdachte op dit moment nog steeds in grote onzekerheid leeft nu zij niet zeker is van haar verblijf in Nederland na het uitzitten van haar straf. Ter zitting is gebleken dat de kans bestaat dat haar Nederlanderschap zal worden ingetrokken, nu zij, in tegenstelling tot sommige andere uitreizigsters, een dubbele nationaliteit heeft. Dit heeft voor haar en ook voor haar kinderen grote nadelige gevolgen. De rechtbank acht dit voor verdachte en haar kinderen een onwenselijke situatie. De verdachte is geboren en opgegroeid in Nederland en is, nadat zij haar gevangenisstraf heeft uitgezeten, afgestraft. In dat opzicht ligt het in de rede dat de verdachte, die spijt heeft betuigd van haar uitreis en haar straf zal moeten ondergaan, daarna weer deel zou moeten kunnen uitmaken van de samenleving, met behulp van de bijzondere voorwaarden zoals door de Reclassering zijn geadviseerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 83, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 255, 288a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
15 (vijftien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij de reclassering
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland en blijft zich melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
2.
Behandelverplichting - Ambulante behandeling
de veroordeelde zal, als de reclassering het nodig vindt, meewerken aan diagnostiek en/of zich te laten behandelen door de forensische ggz of een soortgelijke ambulante instelling voor forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij zij zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling en/of behandelaar zullen worden gegeven.
3.
Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
de veroordeelde zal, als de reclassering het nodig acht, meewerken aan een begeleid woontraject in een nader te bepalen instelling, zulks ter beoordeling van de
reclassering, en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
- de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan en een actieve inspanning
verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte, een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Zij zal hierbij samenwerken met de gemeente waarin zij woont en/of met andere betrokken instanties;
- de veroordeelde meewerken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met haar, waaronder de gemeente en jeugdzorg, in het belang van het toezicht;
- de veroordeelde geeft inzicht in haar netwerk;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. A. Boer en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2015 tot en met 2 november 2022 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat,
welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
(artikel 140a Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 2 november 2022, in één of meerdere plaats(en) in Nederland en/of Syrië
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, door,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals Islamitische Staat (IS) eigen te maken, althans zich te laten beïnvloeden door dat radicaal extremistisch gedachtegoed en/of
B. (in Nederland en/of Syrië) zich via social media te uiten via tekst en/of afbeelding(en) en/of met (een) andere(n) te chatten/communiceren , in welke uiting(en) en/of communicatie (het radicaal extremistisch gedachtegoed van) de gewapende Jihadstrijd
door IS werd tentoongesteld, besproken en/of gepropagandeerd, en/of
C. de reis naar Syrië te maken teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie zoals IS gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd te verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of
D. zich te voegen in een door IS gecontroleerd vrouwenhuis (madafa) en/of zich (zodoende) beschikbaar te stellen voor het (islamitisch) huwen van een IS-strijder en/of (op Islamitische wijze) een huwelijk aan te gaan met een IS-strijder, althans een persoon die deelnam aan IS, te weten [naam02] en/of met hem een gezamenlijk huishouding te voeren en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië deel te nemen en/of bij te dragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS, althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk;
(art. 96 lid 2 jo 289 jo 288 jo 288a jo 83 en art. 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b jo 83 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 2 november 2022 in Nederland, Turkije en/of Syrië,
opzettelijk haar minderjarige kind genaamd [naam minderjarige01] , geboren op [geboortedatum02] 2012, tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van [naam minderjarige01] krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht en/of in een hulpeloze toestand heeft gelaten, door, terwijl zij wist dat [naam minderjarige01] gedurende bovengenoemde periode (mede gelet op de minderjarigheid) zichzelf niet kon verweren en/of beschermen en/of in een veilige situatie kon brengen, met die [naam minderjarige01] naar Syrië te reizen en/of die [naam minderjarige01] mee te nemen naar en/of langdurig te laten verblijven in één of meer plaats(en) en/of gebied(en) waar gewapende conflicten aan de gang waren en/of oorlogsgeweld heerste en/of (in de nabijheid van die [naam minderjarige01] één of meer vuurwapens voorhanden te hebben en/of (daarbij) die [naam minderjarige01] (telkens) bloot te stellen aan en/of in een situatie te brengen van gevaren en/of de (rechtstreekse) gevolgen van gewapende conflicten en/of oorlogsgeweld (zoals bombardementen en/of beschietingen en/of dreiging van geweld door personen) en/of (daarmee) (telkens) het leven en/of de psychische en lichamelijke gezondheid en/of welzijn van die [naam minderjarige01] in gevaar te brengen.
(artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht)