ECLI:NL:RBROT:2023:6933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
71/283795-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak deelname aan terroristische organisatie, maar veroordeling voor voorbereidingshandelingen terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en van voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de verdachte samen met haar echtgenoot naar IS-gebied is uitgereisd en daar een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, dit op zichzelf niet voldoende bewijs oplevert voor deelneming aan IS in de zin van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeert dat er geen objectieve overtuiging van de verdachte omtrent het gedachtengoed van IS kan worden vastgesteld en dat er geen bewijs is dat zij activiteiten heeft verricht die direct verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van IS. Daarom wordt de verdachte vrijgesproken van het eerste feit.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen van terroristische misdrijven. De verdachte heeft haar echtgenoot, die lid was van IS, gefaciliteerd door met hem naar Syrië te reizen en daar een huishouden te voeren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen, en heeft besloten om een gevangenisstraf van 18 maanden op te leggen, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/283795-22
Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1990,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] ,
raadsman mr. H.J.D. de Boer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde voor de periode 1 september 2014 tot en met 13 maart 2018 en het onder 2 ten laste gelegde voor de periode 1 juni 2014 tot met 13 maart 2018;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 17 juli 2023.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte met haar echtgenoot naar IS-gebied is uitgereisd nadat het Kalifaat was uitgeroepen, met als doel om daar te gaan wonen, terwijl de verdachte wist dat daar sprake was van een oorlog, dat IS aan het bewind was en dat zij zich door aldus te handelen zou inlaten met een terroristische organisatie. Zij is daarmee aan te merken als lid van IS. Zij heeft haar echtgenoot, die werkte voor IS, ondersteund door het huishouden te doen en voor hun kinderen te zorgen. Naar vaste jurisprudentie is die ondersteuning aan te merken als een deelnemingshandeling. De officier van justitie gaat hierbij uit van de periode van 1 september 2014 tot en met 13 maart 2018, het moment waarop de verdachte het IS-gebied in ieder geval heeft verlaten.
4.1.2.
Beoordeling
Onder feit 1 is kort gezegd ten laste gelegd het medeplegen van deelneming aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (hierna: IS). De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
a. Vaststaat dat de verdachte samen met haar echtgenoot na het uitroepen van het Kalifaat vanuit Turkije is uitgereisd naar Syrië en meerdere jaren in IS-strijdgebied heeft verbleven. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij voor de uitreis wist dat in Syrië een burgeroorlog gaande was.
b. Het dossier bevat voldoende aanknopingspunten dat de echtgenoot van de verdachte, [persoon01] , lid van IS is (geweest). De rechtbank verwijst in dit verband naar de verklaringen van de verdachte zelf, alsook van haar ouders en broer ( [broer01] ) over de werkzaamheden van de echtgenoot in IS-gebied en het feit dat de hij geld van IS zou hebben gekregen voor levensonderhoud van zijn gezin. Het is aannemelijk dat het gezin inkomsten moet hebben gehad – naast het geld dat zij vanuit Turkije hadden meegenomen –, aangezien zij enkele jaren in het strijdgebied hebben kunnen verblijven. In spraakberichten heeft [persoon01] gezegd dat ‘onze staat’ staat op instorten staat. Gelet op de situatie in en rond Deir-ez-Zor, waar de verdachte en haar echtgenoot ten tijde van de spraakberichten in Syrië woonden, kan niet anders dan dat hiermee op IS wordt gedoeld. De verdachte zelf zegt in een spraakbericht: “we zijn klein geworden” waarmee zij zich lijkt te vereenzelvigen met IS.
c. De Officier van Justitie heeft betoogd dat het enkele feit dat verdachte een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd met haar echtgenoot die als deelnemer van IS kan worden aangemerkt, meebrengt dat ook zij als deelnemer van de terroristische organisatie IS kan worden gezien. Daarbij wordt onder meer verwezen naar jurisprudentie van 13 april 2023 van deze rechtbank. De rechtbank deelt die opvatting niet nu uit (vaste en constante) jurisprudentie van deze rechtbank [1] volgt dat het enkele voeren van een gemeenschappelijke huishouding met een deelnemer aan IS, na daartoe te zijn uitgereisd naar en gevestigd in IS gebied, niet als betrokkenheid bij IS in de zin van deelname aan een terroristische organisatie kan gelden. Voor die vaststelling dienen, naast genoemde gemeenschappelijke huishouding (ook) andere aanwijzingen te bestaan. Daarbij valt te denken aan het afleggen van de eed van trouw aan de leiding van IS, dan wel (persoonlijk) wapenbezit, de (persoonlijke) ontvangst van financiële ondersteuning zijdens en/of het verrichten van wervingsactiviteiten ten behoeve van IS (als terroristische organisatie).
d. De basis voor dit oordeel is te vinden in onder meer het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:413) waaruit blijkt dat van deelname aan een organisatie als bedoeld in de artikelen 140 en 140a Sr enkel sprake kan zijn als betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De activiteiten en het gedrag van de verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank als burgerschap van IS worden opgevat – vergelijk de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8858, en het daarin genoemd rapport Gaub – maar leveren op zichzelf geen deelneming aan IS in de zin van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht op.
Op basis van onderhavig dossier kan niet worden vastgesteld wat rol van de verdachte is geweest. Er zijn geen stukken die getuigen van een objectiveerbare overtuiging van de verdachte omtrent het gedachtengoed van IS en evenmin is gebleken dat zij activiteiten heeft verricht die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de terroristische organisatie IS. Daardoor kan niet worden bewezen dat zij heeft deelgenomen aan deze organisatie.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte met haar echtgenoot is uitgereisd naar Syrië, maar dat zij daar alleen maar als burger in IS gebied heeft gewoond. Zij is haar echtgenoot gevolgd, omdat zij bij hem wilde zijn, dat was haar voornaamste drijfveer. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat haar echtgenoot een IS-strijder was. De verdachte heeft daarom ook geen gezamenlijke huishouding met een IS-er gevoerd. Ook ontbreekt enig aanknopingspunt voor deelname aan de gewapende Jihadstrijd of het eigen maken van het extremistisch gedachtegoed van IS. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf, zodat zij dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.2.2.
Juridisch kader
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding voldoende is, als het oogmerk van de verdachte op het begaan van de in dat artikel genoemde misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist (ECLI:NL:HR:2017:416).
4.2.3.
Beoordeling
Onder feit 2 is kort gezegd ten laste gelegd het medeplegen van voorbereiding en/of bevordering van terroristische misdrijven.
Aan de verdachte is in dat kader een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, doodslag en/of moord. Deze gedragingen zijn feitelijk omschreven onder A tot en met E.
Onderdelen A en E
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich voor haar vertrek het radicaal extremistisch gedachtegoed heeft eigen gemaakt (onderdeel A) en heeft deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS (onderdeel E). Dat de verdachte voor haar huwelijk meer waarde ging hechten aan het geloof en zich strikter aan de door haar veronderstelde (kleding)voorschriften hield is daarvoor onvoldoende. De verdachte wordt van die onderdelen vrijgesproken.
Onderdelen B, C en D
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt dat zij op initiatief van haar echtgenoot met hem is uitgereisd naar Syrië. Zij was op de hoogte van het feit dat in Syrië een burgeroorlog gaande was, omdat zij daar op de televisie iets over gehoord had. Ook had haar broer [broer01] haar gewaarschuwd om niet naar Syrië te gaan. De verdachte was niet onwetend over de situatie in Syrië, voordat zij vertrok. Gelet op deze omstandigheden kunnen de handelingen onder B wettig en overtuigend bewezen worden.
De rechtbank heeft onder 4.1.2. overwogen dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat voor de conclusie dat de echtgenoot van de verdachte lid van IS is (geweest). Uit het dossier blijkt dat de verdachte dit wist. De verdachte heeft door zich te begeven naar het strijdgebied, daar te verblijven (onderdeel C) en daar een gezamenlijke huishouden te voeren met haar echtgenoot (onderdeel D), hem de gelegenheid gegeven om als lid van IS deel te nemen aan de verwezenlijking van het oogmerk van deze organisatie: het plegen van terroristische misdrijven. De verdachte heeft haar partner daarin gefaciliteerd. Ook heeft de verdachte in het Kalifaat een ondersteunende rol voor genoemde terroristische organisatie gehad door zowel voor hun kinderen als voor het huishouden te zorgen. De handelingen onder de onderdelen C en D zijn daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Met het voorgaande is ook het oogmerk van verdachte gegeven: door (willens en wetens) met haar man vanuit Turkije naar Syrië uit te reizen, waar hij zich bij IS kon aansluiten, en hiertoe voorbereidingen te treffen, heeft de verdachte een ondersteunende rol gehad en heeft zij hem de gelegenheid gegeven deel te nemen aan IS, ter verwezenlijking van het oogmerk van IS, het plegen van terroristische misdrijven.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte nadat ze het IS-gebied is ontvlucht, enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde voor zover dit ziet op de periode vanaf 20 februari 2018, zijnde de datum waarop de verdachte vanuit het kamp Al-Roj een brief aan haar vader heeft gedateerd en vervolgens heeft gestuurd en zich om die reden naar het oordeel van de rechtbank niet meer op grondgebied bevond dat in handen was van IS.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is het onder feit 2 ten laste gelegde voor wat betreft de periode van 1 juni 2014 tot en met 13 maart 2018.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 juni 2014 tot en met 19 februari 2018 in één of meer plaatsen in Turkije en Syrië, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
1
2. gelegenheid, en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen,
door,
B. zich te laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en
C. de reis naar Syrië te maken teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door een terroristische Organisatie zoals IS(IS/IL) gecontroleerd gebied en gedurende enige tijd te verblijven in het (strijd)gebied in Syrië en
D. een gezamenlijke huishouding te voeren met een persoon die deelnam aan IS;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2. Medeplegen van met het oogmerk om moord en/of doodslag en/of opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, tot het plegen van het misdrijf zich/een ander gelegenheid en informatie trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is in 2014 na het uitroepen van het Kalifaat met haar man vanuit Turkije uitgereisd naar Syrië, om zich als gezin te vestigen in IS-gebied, waar haar man zich bij IS in de jihadstrijd kon aansluiten. De verdachte heeft zich hierdoor, samen met haar man, schuldig gemaakt aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen tot het door dan wel namens IS begaan van terroristische misdrijven in Syrië. Zij is in het strijdgebied gebleven tot het moment dat dit op IS werd heroverd.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven. Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven.
De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft totaal geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied heeft getroffen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het over de verdachte uitgebracht Pro Justitiarapport van psychiater [psychiater01] , GZ-psycholoog [psycholoog01] en forensisch milieuonderzoeker [naam01] , gedateerd 10 juli 2023.
De psychiater en psycholoog komen tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een posttraumatische stressstoornis met dissociatieve symptomen. Ten tijde van het onder feit 2 ten laste gelegde bevond zij zich in een kwetsbare periode vanwege een toename van haar psychische klachten. De verdachte is vanuit haar verleden naarstig op zoek naar positieve bevestiging van zichzelf en neigt daarbij naar het impulsief vluchten in relaties met mannen die ze nauwelijks kent. Ze is in deze relaties kwetsbaar, idealiseert de partner en de relatie en is erg beïnvloedbaar. In de korte tijd van twee maanden was ze getrouwd en emigreerde zij naar haar nieuwe partner in Turkije. Vanuit haar borderline persoonlijkheidsstoornis en de angst voor vermeende verlating heeft de verdachte de neiging een partner te claimen en niet los te willen laten. Zij werd door haar stoornissen in haar keuzevrijheid beperkt, maar niet dusdanig dat ze overspoeld werd. Er was geen sprake van een gestoorde realiteitstoetsing. Het advies is om de verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen, verminderd toe te rekenen.
De kans op gewelddadig extremistisch gedrag op de korte termijn wordt laag geschat. Op de lange termijn is bij de bestaande kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van de verdachte het risico verhoogd. Om de kans op recidive te verlagen is ambulante behandeling wenselijk. Een dergelijke behandeling kan plaatsvinden bij een forensische polikliniek in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 juli 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
Uit onderzoek – naar de rechtbank begrijpt: het NTA onderzoek dat heeft geleid tot het Duidingsrapport d.d. 26 juni 2023 – is gebleken dat de verdachte zich geen extremistisch gedachtegoed eigen heeft gemaakt en ook niet achter extremistische overtuigingen staat. Op dit moment toont zij een aversie tegen extremisme. Een punt van zorg is dat de verdachte beïnvloedbaar is en vatbaar is voor ideeën van anderen. Het opbouwen van nieuwe sociale netwerken dient daarom nauwgezet gevolgd en besproken te worden. De reclassering acht met het NIFP een ambulante behandeling wenselijk. De beschermende factoren zijn de mate van zelfinzicht en de hoge responsiviteit voor hulpverlening. De kans op recidive wordt laag geschat.
De reclassering adviseert bij een strafoplegging een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met als voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een inspanningsverplichting voor het verkrijgen en het behouden van woonruimte, een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee zij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Hoewel de verdachte zelf de keuze heeft gemaakt uit te reizen en te verblijven in het strijdgebied van IS, wordt bij de strafoplegging in sterk matigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte niet uit ideologische motieven naar Syrië is afgereisd om zelf actief deel te nemen aan de verwezenlijking van het doel van IS, maar dat zij haar man is gevolgd. Deze keuze kan haar niet volledig worden aangerekend. De rechtbank weegt daarnaast bij de bepaling van de hoogte van de straf in strafmatigende zin mee dat de verdachte na haar vlucht uit het strijdgebied gevangen is genomen. Zij heeft enige tijd in een gevangenis verbleven en daarna ruim vier jaren in het kamp Al Roj, samen met haar kinderen. De leefomstandigheden in het kamp Al Roj zijn – zo blijkt uit onderzoek – erbarmelijk. De ervaringen in het kamp zullen de verdachte er naar verwachting ook van weerhouden zich opnieuw naar een strijdgebied van een terroristische organisatie te begeven.
Omdat de deskundigen en de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten in het kader van de resocialisatie van de verdachte, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd en met een proeftijd van drie jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 83, 83a, 96, 157, 176a, 176b, 288a en 289a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor haar problematiek gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal zich inspannen voor het verkrijgen en het behouden van woonruimte, een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. J. van der Groen en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 juni2014 tot en
met 2 november 2022 in één of meer plaats(en) in Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische Organisatie, te weten
Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of
Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans (een) Organisatie(s)
die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie(s) tot oogmerk
had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te
weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of
dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk
(zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of
bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel
176a
en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie
van
de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet
wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met
het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of
gemakkelijk te
maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en
munitie)
(art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 juni 2014 tot en
met 2 november 2022 in één of meer plaats(en) in Turkije en/of Syrië,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of
157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van
Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of
levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor
een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te)
begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om
daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het
misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij,
verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
door,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende
Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische
organisaties zoals Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq
and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) eigen te
maken en/of
B. zich te laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië te maken teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar een, door een terroristische Organisatie zoals
IS(IS/IL) gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd te verblijven in
het (strijd)gebied in Syrië en/of
D. een gezamenlijke huishouding te voeren met een of meer person(en)
die (eveneens) deelnam(en) aan IS(IS/IL), althans (telkens) (een)
Organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en / of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië deel te nemen en/of bij te
dragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische
Organisatie IS(IS/IL), althans (een) Organisatie(s) die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat/voorstaan,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of
brandstichting en / of het teweegbrengen van ontploffingen worden
gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk;
(art. 96 lid 2 jo 289 jo 288 jo 288a jo 83 en art. 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b jo 83 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.- Rechtbank Rotterdam 8 oktober 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:8415;