ECLI:NL:RBROT:2018:5872

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
10/960188-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelneming aan een terroristische organisatie met een oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven

Op 19 juli 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelneming aan een terroristische organisatie, namelijk de Islamitische Staat (IS). De verdachte, die niet in Nederland was ingeschreven en zich in Syrië bevond, is bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 augustus 2014 tot en met 5 juni 2017 heeft deelgenomen aan de organisatie IS, die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven. De rechtbank heeft in haar overwegingen het aanwezigheidsrecht van de verdachte besproken, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte zich opzettelijk aan de berechting heeft onttrokken door naar een strijdgebied af te reizen. De officier van justitie heeft voldoende inspanningen geleverd om de verdachte op de hoogte te stellen van de rechtszaak, onder andere via sociale media. De rechtbank oordeelde dat de afwezigheid van de verdachte gelijkgesteld kan worden aan een onttrekking aan de berechting, gezien de omstandigheden van de zaak en het maatschappelijk belang van een openbare berechting. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk heeft deelgenomen aan terroristische activiteiten, waaronder het volgen van trainingen en het werken voor een politieorganisatie van IS. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van terroristische misdrijven in haar beslissing meegewogen, wat heeft geleid tot de opgelegde gevangenisstraf van zes jaren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960188-15
Datum uitspraak: 19 juli 2018
Verstek
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of
verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2017, 20 februari 2018 en 5 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. L.B. Haneveld en J.F. de Boer (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde, te weten zowel deelneming aan een terroristische organisatie als training voor terrorisme;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
  • de gevangenneming van de verdachte.

4.Aanwezigheidsrecht

Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte gedurende de periode waarin de zittingen plaatsvonden zich in het strijdgebied in Syrië heeft bevonden. Hij is op geen van de terechtzittingen verschenen.
De rechtbank stelt voorop dat het aanwezigheidsrecht één van de meest fundamentele rechten van een verdachte is, dat valt binnen het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verankerde recht op een eerlijk proces. Uitgangspunt is dan ook dat zoveel mogelijk in het werk wordt gesteld om de verdachte ter terechtzitting aanwezig te laten zijn. Zeker indien de verdachte heeft aangegeven bij zijn berechting aanwezig te willen zijn of wanneer hij (in het buitenland) is gedetineerd, kunnen belangen van slachtoffers of het algemene belang van een berechting binnen redelijke termijn niet opwegen tegen het aanwezigheidsrecht, ook niet als de verdachte wel aanwezig is geweest bij een eerdere procedure (EHRM 14 februari 2017, appl. no. 30749/12, Hokkeling v. The Netherlands, r.o. 62).
Toch behoort berechting buiten aanwezigheid van de verdachte tot de mogelijkheden. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens valt, kort samengevat, af te leiden dat een berechting buiten de aanwezigheid van de verdachte niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM indien de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht dan wel zich onttrekt aan berechting. In dat laatste geval is in elk geval wel vereist dat de verdachte op de hoogte is van de tegen hem ingestelde strafvervolging en de autoriteiten zich in het bijzonder hebben ingespannen om de verdachte op de hoogte te brengen van de lopende procedure.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De verdachte heeft geen afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank kan niet met voldoende mate van zekerheid vast stellen dat de verdachte op de hoogte is van de tegen hem ingestelde strafzaak. Vervolgens rijst de vraag of zich een situatie voordoet die gelijk is aan een onttrekking aan berechting.
Indien, zoals naar Nederlands recht, berechting buiten aanwezigheid van de verdachte mogelijk is, zal in het uiterste geval moeten worden aanvaard dat een strafgeding buiten aanwezigheid van de verdachte wordt gevoerd, ook als niet vast staat dat de verdachte van het bestaan van het geding op de hoogte is. Die consequentie wordt in elk geval aanvaard als de verdachte, die mede door eigen toedoen onvindbaar is, voldoende mogelijkheden zijn geboden om bij zijn strafzaak aanwezig te zijn, omdat andere, zwaarwegende belangen de doorslag geven. Daarbij kan worden gedacht aan het belang dat de samenleving heeft bij openbare berechting binnen redelijke termijn en aan belangen van slachtoffers, familieleden van de verdachte of anderen.
De zaak tegen de verdachte is driemaal aangebracht. Op basis van de (processen-verbaal over de) pogingen tot uitreiking van de dagvaarding en oproepingen kan worden vastgesteld dat de verdachte beweerdelijk is afgereisd naar een strijdgebied, waaruit hij niet wilde terugkeren, dan wel terugkeer op zijn minst genomen moeilijk zou zijn. De rechtbank constateert verder dat de officier van justitie aan zijn inspanningsverplichting om contact te krijgen met de verdachte inhoud heeft gegeven
in de eerste plaatsdoor meermalen via het sociale medium Facebook, gericht op Mosul in Irak, advertenties te sturen met als inhoud dat Nederlandse strijders in het desbetreffende gebied strafrechtelijk worden vervolgd en aanduiding van de mogelijkheid om kennis te nemen van de precieze inhoud van de dagvaarding. Dit bericht is vele malen gedeeld en aangenomen mag worden dat dit in brede kring van betrokkenen, waartoe ook de verdachte beweerdelijk behoort, bekend is geworden. I
n de tweede plaatsdoor met behulp van bekende Facebook, Instagram, e-mail, telefoon en/of Skype gegevens te trachten met de verdachte in contact te komen. Een van de telefoonnummers was gekoppeld aan een actief Whatsapp-account. Naar dat nummer gestuurde app-berichten over de zitting in de strafzaak van 12 september 2017 zijn gelezen.
In de laatste plaatsdoor de dagvaarding en oproepingen via andere personen, in het bijzonder familieleden, aan de verdachte te laten sturen. Wat betreft de zitting van 5 juli 2018 heeft de politie contact gezocht met de zus van de verdachte, maar zij heeft geweigerd de oproeping in ontvangst te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie aldus in voldoende mate aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.
Er staan daarnaast zwaarwegende belangen op het spel. De officier van justitie verwijt de verdachte dat hij heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie in Syrië en/of Irak. Dit soort feiten vormt een ernstige verstoring van de rechtsorde; zij hangen direct samen met een van de grootste uitdagingen waarvoor Nederland en andere landen in Europa zich zien gesteld, namelijk de opvang van mensen uit die regio die vluchten voor oorlogsgeweld. Het is maatschappelijk gezien van groot belang dat in deze zaken zichtbaar recht wordt gedaan.
De rechtbank oordeelt op grond van het bovenstaande, dat de afwezigheid van de verdachte bij de behandeling van de strafzaak moet worden gelijkgesteld aan de zaken waarin de verdachte zich aan de berechting onttrekt, nu hij kennelijk welbewust naar een strijdgebied is afgereisd, daar voor de justitiële autoriteiten, hoewel die zich in het bijzonder hebben ingespannen om de dagvaarding en oproepingen uit te reiken, onbereikbaar is en de openbare berechting in deze zaak een zwaarwegend, maatschappelijk belang vormt. De conclusie is dat de rechtbank de zaak bij verstek kan behandelen.

5.Waardering van het bewijs

Algemeen
Voor strafbare deelneming aan een organisatie met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 140a Sr is vereist dat de verdachte weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Uit jurisprudentie volgt dat van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie sprake is indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten, en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Indien vast staat dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, staat daarmee ook vast dat hij een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het terroristische oogmerk (rechtbank Rotterdam, 23 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017: 2258). Dit geldt eens te meer nu een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, anders dan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven zonder meer, geen legitiem doel kan hebben en derhalve ook geen activiteiten die op zichzelf legitiem kunnen zijn. Daarom bestaat in dit soort gevallen geen noodzaak om te onderscheiden tussen verschillende vormen van deelneming. Dat betekent evenwel niet, dat het enkele verblijven en vestigen in het strijdgebied dat onder controle staat van een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven meebrengt dat de verdachte ook deelneemt aan die organisatie. Anders gezegd, burgerschap onder de macht van een terroristische organisatie brengt niet automatisch lidmaatschap van die organisatie mee (rechtbank Rotterdam, 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8858).
Het bovenstaande brengt mee, dat voor bewijs van strafbare deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk, dat wil zeggen aan de Islamitische Staat (IS) of haar voorgangers dan wel aan Jabhat al-Nusra (JaN) of de opvolgende organisaties, bewijs van aanwezigheid in de desbetreffende strijdgebieden niet volstaat. Er dient aanvullend bewijs te zijn in de vorm van bijvoorbeeld een afbeelding of een (telefoon)gesprek waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de verdachte deelneemt aan een dergelijke organisatie.
Bijzonder
De verdachte is Islamitische getrouwd met [naam echtgenoot verdachte] . Hij is tezamen met haar uitgereisd naar Syrië. [naam echtgenoot verdachte] heeft regelmatig contact via Whatsapp met haar moeder, [naam moeder] . Uit die berichten en uit verklaringen van [naam moeder] kan worden afgeleid dat de verdachte omstreeks 12 augustus 2014 is uitgereisd naar Syrië, waar hij heeft deelgenomen aan ISIS/IS. Hij heeft de eerste weken in een trainingskamp gezeten, waar hij zijn been heeft gebroken. Dit wordt ondersteund door foto’s van de verdachte met een automatisch wapen en met krukken. Dat de verdachte heeft deelgenomen aan gevechtstraining wordt verder ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige] . Zij heeft via Facebook contact met een man die in Syrië zit en daar een training volgt hoe om te gaan met wapens. Deze man heeft foto’s gestuurd. Dit zijn dezelfde foto’s die [naam moeder] heeft en tonen de verdachte met een automatisch vuurwapen en met krukken.
Uit contacten tussen [naam moeder] en haar dochter blijkt dat de verdachte in december 2014 naar Homs moest om wacht te lopen. De verdachte wilde dat niet, omdat het te gevaarlijk was. In april 2015 blijkt uit een appgesprek tussen [naam moeder] en haar dochter dat de verdachte in een gewondenteam zit en ook dat de verdachte voor een soort politie gaat werken. In mei 2015 blijkt uit de appgesprekken dat zowel de verdachte als [naam echtgenoot verdachte] over een Kalasjnikov beschikken. In juni 2015 bericht Krista dat de verdachte bij de politie werkt, dat hij surveilleert en invallen doet. Krista stuurt haar moeder een foto van zichzelf en de verdachte met op de achtergrond een vlag van IS. Dat de verdachte voor de politie werkt wordt ondersteund door een appgesprek dat de verdachte voert met een broer van [naam echtgenoot verdachte] . Op 30 april 2018 bericht [naam moeder] dat zij weer contact heeft met haar dochter en de verdachte en dat zij beiden nog in leven zijn. Uit de berichten valt af te leiden dat zij nog steeds in Syrië zijn.
Conclusie
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte door uit te reizen naar Syrië en zich daar als strijder aan te sluiten bij IS tot het samenwerkingsverband van die organisatie is gaan behoren en dat hij gedurende de ten laste gelegde periode een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte dit tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gedaan. De verdachte zal in zoverre dan ook worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde medeplegen.
Bewezenverklaring
Op basis van het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 12 augustus 2014 tot en met 05 juni 2017 te Syrië,
heeft deelgenomen aan een organisatie, namelijk Islamitische Staat
(IS), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
en
hij
in de periode van 12 augustus 2014 tot en met 05 juni 2017 te Syrië, opzettelijk
- kennis en/of vaardigheden heeft verworven
tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter
voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf,
immers heeft verdachte deelgenomen aan(gevechts)trainingen
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven
en
het opzettelijk kennis of vaardigheden tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf verwerven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In augustus 2014 is de verdachte met zijn gezin naar Syrië uitgereisd. De verdachte heeft zich aldaar met zijn gezin in of rond de stand Raqqa gevestigd, het bekende bolwerk van Islamitische Staat (IS). De verdachte wordt betaald door IS en hij en zijn gezin worden door IS min of meer voorzien in allerhande levensbehoeften. Nadat de verdachte een wapentraining heeft gevolgd, is hij in ieder geval werkzaam bij een soort van politieorganisatie van IS. Ook is de verdachte werkzaam dan wel paraat als strijder voor IS.
Jihadistische strijdgroepen in Syrië, zoals IS, maken zich op grootschalige en systematische wijze schuldig aan terroristische misdrijven. Op Nederland rust de internationale verplichting om terrorisme te bestrijden, ook als dat in een ander land plaatsvindt. Deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië, in welke vorm dan ook, is een terroristisch misdrijf. Terroristische misdrijven worden – ook internationaal – gezien als behorende tot de ernstigste misdrijven. Het oorlogsgeweld in het desbetreffende gebied, waaraan de verdachte heeft deelgenomen, heeft velen op de vlucht gejaagd en stelt Nederland en andere landen in Europa en uit die regio voor een uitdaging, waarvan de maatschappelijke impact niet kan worden onderschat. Het deelnemen aan een terroristische organisatie moet daarom streng worden bestraft.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Vanwege de grote dreiging die uitgaat van terroristische organisaties, wordt alleen al de deelneming daaraan bedreigd met een hoge gevangenisstraf. Bij de vaststelling van de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf laat de rechtbank meewegen dat het hier om een voltooid delict gaat en dat de verdachte blijkens de laatste berichten nog steeds in Syrië strijdt. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom slechts worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het onbekend is of, en zo ja, welk geweld tegen mensenlevens (of de dreiging daarmee) de verdachte tijdens zijn deelname aan de gewapende strijd daadwerkelijk heeft gepleegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen passend en geboden. Tevens zal de gevorderde gevangenneming van de verdachte worden bevolen. Dit bevel is afzonderlijk geminuteerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 55 en 140a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2018.
De jongste rechter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 12 augustus 2014 tot en met
05 juni 2017 te Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), namelijk Islamitische Staat
(IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of
Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham
en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida
gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk
had(den) het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
(artikel 140a Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 12 augustus 2014 tot en met
05 juni 2017 te Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft
bijgebracht;
tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter
voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging
met elkaar, althans alleen
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisatie
Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of
Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat
Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan
Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die
de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
B. zich begeven naar en/of verbleven in het strijdgebied in Syrië, in elk
geval één of meer land(en) deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de
gewapende strijd en/of
C. kennis vergaard over gevechtshandelingen en/of deelgenomen aan
(gevechts)trainingen en/of (daarmee/daarbij) voorbereidingen getroffen voor de
deelname aan de gewapende strijd in Syrië en/of Irak, in elk geval één of meer
land(en) deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de gewapende strijd
en/of
D. in Syrië en/of Irak vuurwapen(s), althans een of meer op
(een)(vuur)wapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), gedragen en/of gebruikt,
althans voorhanden gehad en/of
E. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewelddadige
Jihadstijd gevoerd door de (terroristische) organisatie Islamitische Staat
(IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of
Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham
en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida
gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan;
(artikel 134a Wetboek van Strafrecht)