ECLI:NL:RBROT:2021:9234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/2582
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan houder van dieren wegens vangletsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres, een houder van kuikens, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres had een boete van € 1.500,- opgelegd gekregen vanwege een overtreding van de Wet dieren, die verband hield met het vangen van kuikens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete was opgelegd op basis van een rapport van bevindingen van de NVWA, waarin werd geconcludeerd dat er bij het vangen van de kuikens onnodig letsel was veroorzaakt. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat er geen overtreding was begaan en dat de rapportage van de NVWA tekortschiet in bewijsvoering.

Tijdens de zitting op 31 augustus 2021 heeft de rechtbank de verzoeken van eiseres om getuigen en rapporten op te roepen afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de bewijslast bij de verweerder ligt en dat de onschuldpresumptie van toepassing is. Echter, de rechtbank oordeelde dat de NVWA voldoende bewijs had geleverd dat de overtreding was begaan, onderbouwd door de bevindingen van de toezichthoudende dierenarts. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de stelling dat de steekproef willekeurig was en dat de Transportverordening niet van toepassing was op het vangen van pluimvee, verworpen.

De rechtbank concludeerde dat de NVWA op basis van de rapportage en de bevindingen van de toezichthouder terecht had geconcludeerd dat er sprake was van vangletsel en dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres verantwoordelijk was voor de wijze waarop de dieren werden gevangen, ongeacht het inschakelen van een professioneel bedrijf. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: [naam 1],
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2], toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om de toezichthouder, de directeur van de NVWA en een aantal deskundigen op te roepen. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Dat besluit is op de zitting van 31 augustus 2021 toegelicht.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen de rapporten van bevindingen van alle zaken waarop verweerder zich beroept, te overleggen. Ook dat verzoek heeft de rechtbank afgewezen en toegelicht op de zitting van 31 augustus 2021.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren”.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening). Verweerder verwijt eiseres dat bij het vangen de kippen onnodig pijn of lijden is berokkend. Onder punt 1.8 (aanhef en onder d) van genoemde bijlage I staat dat het is verboden de dieren bij kop, oren horens, poten staart of vacht op te tillen of voort te trekken of ze zodanig te behandelen dat hen onnodig pijn of lijden wordt berokkend.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen gedateerd
5 november 2018 van een controle op 22 oktober 2018 bij het slachthuis [naam slachthuis] in [plaatsnaam], dat is opgemaakt door een toezichthoudende dierenarts van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:
“ Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om ongeveer 12.15 uur in de panklaarafdeling. Volgens de slachtplanning en opgaven van het bedrijf werden op dat moment de kuikens van [naam eiseres] (stal 1) geslacht en waren deze in de panklaarafdeling aanwezig.
In het kader van de postmortemkeuring controleerde ik de kuikens op vangletsel aan het begin van de panklaar vooraan in het slachtproces. Op deze plek kon ik de kuikens in goed licht aan de borstzijde beoordelen. Ik zag daar dat er veel karkassen ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel hadden met diffuus verspreide donkerrood tot paarse bloeduitstortingen van meer dan 3 cm. Na afloop van de controle heb ik de kuikens gefilmd, waarbij ik ter verduidelijking stilstaande beelden van deze films heb toegevoegd als bijlage van kuikens met eenzelfde soort letsels.
Uit mijn ervaring als dierenarts weet ik dat deze verwondingen niet recent zijn ontstaan, maar dat deze verwondingen met gestold donkerrood bloed enkele uren oud zijn. Jongere verwondingen zijn namelijk helderder rood van kleur. Navraag bij de planning bleek dat het vangen van de kuikens in de stal op 22 oktober 2018 omstreeks 8:15 uur was begonnen en dat deze omstreeks 9:45 uur op het slachthuis aanwezig waren. Vanwege de donkerrode kleur zijn naar mijn deskundige mening als dierenarts deze verwondingen tijdens het vangen opgelopen en niet later in het slachtproces (kantelen en verdoven) ontstaan.
Navraag door de firma [naam slachthuis] bij [naam eiseres] heeft aangetoond dat de kuikens deze dag handmatig gevangen waren door de firma “[naam bedrijf]” te [vestigingsplaats bedrijf].
Ik heb de vangletseltellingen uitgevoerd, volgens werkinstructie WLZVL – 030 Bijlage 2 van de NVWA, in de panklaarafdeling op een plek waar ik de kuikens aan de borstzijde in goed licht kon zien. Dit deed ik voor beide tellingen 2 minuten waardoor ik bij elke telling 234 dieren telde. [naam slachthuis] slacht 7.000 kuikens per uur. De letsels die ik telde waren ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel met diffuus verspreide donkerrood tot paarse bloeduitstortingen van meer dan 3 cm.
Bij dit koppel telde ik om 12:18 uur 14 letsels en om 12:33 uur 13 letsels.
Het gemiddelde letsel na 2 tellingen was: 5,77%
Het percentage vangletsel is boven de door de NVWA vastgestelde bovengrens van vangletsel van 2%.
Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren veroorzaakt.”
Bij dit rapport zijn een VKI-formulier, een dagstaat, een afkeurbewijs en vijf foto’s als bijlagen opgenomen.
3. Eiseres voert aan dat niet is bewezen dat er een overtreding is begaan. Het rapport van bevindingen schiet volgens eiseres tekort. Het ontbreekt aan duidelijkheid, kwaliteit en vakbekwaamheid in de waarneming en beoordeling.
De toezichthouder van de NVWA heeft ten onrechte op een aantal belangrijke punten geen onderzoek gedaan naar de transportketen en de gang van zaken in de aanvoerhal op het slachthuis. In onvoldoende mate is komen vast te staan dat het geconstateerde letsel zodanig oud is dat het bij het vangen moet zijn ontstaan.
Verder voert eiseres aan dat de steekproef willekeurig is en dat de geconstateerde letsels niet enkel door het vangen zijn veroorzaakt. Zij verwijst in dit kader naar een aantal internetartikelen van Pluimveeweb.nl.
Ook verwijst zij naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van
22 januari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:392).
Eiseres stelt dat in het bewijs van afkeuring niets staat vermeld over letsel op de karkassen.
Daarnaast voert eiseres aan dat in de tijd en kleurvariatie geen referentiekader bestaat tussen 2 minuten en 12 uur. Er is geen aandacht besteed aan de bepaling van de ouderdom van de bloedingen op basis van kleur, zoals beschreven in de werkinstructie.
De Transportverordening is niet van toepassing op het vangen van pluimvee. Deze verordening treedt pas in werking op het moment dat het pluimvee de stal verlaat.
Verweerder heeft ten onrechte een boete opgelegd, nu eiseres nooit een waarschuwing heeft gekregen. Eiseres is pas na ruim zeven maanden op de hoogte gebracht van de vermeende overtreding. Er is op het bedrijf van eiseres nooit opnieuw letselschade vastgesteld. Het geconstateerde letsel is een incident of calamiteit geweest, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De stelling van eiseres dat de steekproef bij de telling van letsel willekeurig en niet representatief is, slaagt niet. Uit het rapport van bevindingen van 5 november 2018 volgt dat de vangletseltellingen zijn gedaan volgens de werkinstructie WLZVL-030 bijlage 2, de Toelichting vangletseltelling. Daarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit het rapport van bevindingen van 5 november 2018, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiseres kwam bij de controle op 22 oktober 2018 ruim boven de grenswaarde van 2 procent uit. Het CBb oordeelt in genoemde uitspraak dat de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist is.
3.3.1.
De controles op vangletsel in de slachterij vinden, zoals hierboven al vermeld, plaats zoals beschreven in de Toelichting vangletseltelling. Als de toezichthoudend dierenarts bij de ante-mortem- en/of post-mortemkeuring aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel door het vangen of laden, is er aanleiding voor het verrichten van een letseltelling bij de ontvederde dieren. Bij die letseltelling worden bloedingen op vleugel, poot of lichaam (alleen borstzijde) geteld die donkerrood van kleur zijn en die tevens drie centimeter of groter zijn. Er wordt maar één letsel per dier geteld. Dit staat ook zo beschreven op het Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis waarop de toezichthouder het aantal getelde letsels en berekende percentages noteert. In de Toelichting vangletseltelling is het beleid voor het tellen van vangletsel verder uitgewerkt en toegelicht. Daarin staat onder meer: “De grootte en kleur van de bloeding geeft informatie over de ouderdom van de bloeding. Een bloeding van één centimeter of kleiner, die helderrood van kleur is, is minder dan twee minuten oud. Dit betekent dat deze bloeding tijdens het slachtproces en nadat het dier bewusteloos of dood was is ontstaan. Dat noemen we “schade”, er is geen lijden. “Letsel” daarentegen ontstaat bij het dier vanaf vangen tot het dier bewusteloos is t.g.v. de bedwelming; er is sprake van lijden.” Ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood zijn. In de toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden.
3.3.2.
Uit het rapport van 5 november 2018 blijkt dat de toezichthouder de kuikens bij goed licht aan de borstzijde heeft beoordeeld en heeft geconstateerd dat er veel karkassen ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel hadden met diffuus verspreide donkerrood tot paarse bloeduitstortingen van meer dan 3 centimeter. Bij de eerste telling is bij 14 kuikens letsels geteld met donkerrood tot paarse bloeduitstortingen van meer dan 3 cm. Bij de tweede telling waren dat er 13. Het gemiddelde letsel na twee tellingen was: 5,77 %.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen.
De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb in de uitspraken van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470 /706). Daar komt bij dat de toezichthouders niet alleen naar de kleur maar ook naar de grootte van de bloeding en het type letsel kijken.
3.5.
De bandsnelheid bij de controle op 22 oktober 2018 was 7.000 kuikens per uur. Ook bij die bandsnelheid kan het letsel aan de karkassen voldoende worden beoordeeld door een deskundig dierenarts. Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel.
3.6.1.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2810) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Het CBb heeft in de genoemde uitspraak van 4 mei 2021 bevestigd dat voldoende aannemelijk is dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte van 3 cm of meer heeft, de bloeding is ontstaan tijdens het vangen van de kuikens en het laden in de containers. De methode die verweerder gebruikt om vangletsel vast te stellen, is volgens het CBb een deugdelijke methode. De rechtbank wijst er op dat ook in de uitspraak van 6 juli 2021 het CBb weer heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat de door verweerder gehanteerde methode van vangletseltelling niet deugdelijk zou zijn (zie overweging 17 van die uitspraak). Uit die laatste uitspraak blijkt ook nog eens uitdrukkelijk dat ook het CBB van oordeel is dat de Transportverordening ook van toepassing is op het vangen van kippen (zie overweging 6 van die uitspraak).
3.6.2.
In de onder 3.6.1 genoemde vergelijkbare zaken is door verweerder toegelicht dat letsel ontstaan bij transport voornamelijk andersoortig letsel is en een aanzienlijk groter deel van de kuikens treft dan bij vangletsel wordt geconstateerd. Daarnaast gaat de toezichthouder na of zich bij het transport calamiteiten hebben voorgedaan.
Het kantelen van de containers is na een verbetertraject in 2016/2017 zodanig verbeterd dat dat niet tot verwondingen als hier geconstateerd kan leiden; daarnaast is het type letsel dat bij het slachtproces kan ontstaan anders en is er een verschil in kleur ten opzichte van het vangletsel. In de onderhavige zaak heeft verweerder in het verweerschrift een vergelijkbare toelichting gegeven. Ook is in het verweerschrift uitgebreid toegelicht waarom het letsel niet tijdens het transport kan zijn ontstaan, waarbij verweerder heeft verwezen naar het rapport van januari 2019 van Wageningen University & Livestock Research (WUR-rapport)
3.7.
Wat hiervoor is overwogen vindt ook onderbouwing in het rapport van WUR van januari 2019, waarop verweerder het bestreden besluit mede heeft gebaseerd. Daarin staat dat de methode van verweerder, namelijk het scoren van grote bloedingen in de slachtlijn, een valide methode lijkt voor het vaststellen van vangletsel. Ook volgt uit dit rapport dat niet aannemelijk is dat het transport de oorzaak is voor het ontstaan van letsel. Voor zover uit dit rapport ook blijkt dat bepaald letsel eerst na het vangen is toegenomen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat verweerder dat soort letsel, waaronder vleugeldislocaties en verse (kleine) bloedingen, meetelt bij de vangletseltellingen.
4. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat de overtreding zijn begaan.
Dat eiseres een professioneel gecertificeerd bedrijf inhuurt voor het vangen van de kuikens betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. De toezichthouder heeft letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiseres. Eiseres is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld. Dat eiser een professioneel gecertificeerd bedrijf inhuurt voor het vangen van de kuikens betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. De toezichthouder heeft letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiser. Eiser is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld.
Verweerder heeft in het verweerschrift verwezen naar het van toepassing zijnde Interventiebeleid Diertransport. Daaruit en uit de bijlage daarbij volgt dat altijd een boete wordt opgelegd als het dierenwelzijn ernstig is gecompromitteerd. Dat is bij vangletsel altijd zo, volgens verweerder. De rechtbank kan verweerder hierin volgen.
Verweerder was bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete.
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven