ECLI:NL:RBROT:2021:9232

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/2444
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan houder van dieren wegens overtreding van de Wet dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiseres, een houder van dieren, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres had een boete van € 1.500,- opgelegd gekregen vanwege een overtreding van de Wet dieren. De boete was opgelegd na een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 23 juli 2019, waaruit bleek dat er bij het vangen van kuikens onnodig letsel was veroorzaakt. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 31 augustus 2021 heeft de rechtbank de verzoeken van eiseres om getuigen en rapporten op te roepen afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de bewijslast bij de Minister ligt en dat de eiseres het voordeel van de twijfel geniet, maar dat dit niet betekent dat de Minister niet op basis van bewijsvermoedens kan handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de NVWA de boete terecht heeft opgelegd, omdat de eiseres verantwoordelijk is voor de wijze waarop de dieren worden gevangen en er voldoende bewijs was van overtredingen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiseres niet heeft aangetoond dat de steekproef willekeurig was of dat de geconstateerde letsels niet door het vangen zijn veroorzaakt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2444

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: [naam 1],
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2], toezichthoudend dierenarts en senior inspecteur ontwikkeling en ondersteuning bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om de toezichthouder, de directeur van de NVWA en een aantal deskundigen op te roepen. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Dat besluit is op de zitting van 31 augustus 2021 toegelicht.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen de rapporten van bevindingen van alle zaken waarop verweerder zich beroept, te overleggen. Ook dat verzoek heeft de rechtbank afgewezen en toegelicht op de zitting van 31 augustus 2021.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren”.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening). Verweerder verwijt eiseres dat bij het vangen de kippen onnodig pijn of lijden is berokkend. Onder punt 1.8 (aanhef en onder d) van genoemde bijlage I staat dat het is verboden de dieren bij kop, oren horens, poten staart of vacht op te tillen of voort te trekken of ze zodanig te behandelen dat hen onnodig pijn of lijden wordt berokkend.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen gedateerd 24 juli 2019 van een controle op 23 juli 2019 bij [naam bedrijf] dat is opgemaakt door een toezichthoudende dierenarts van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:
“ Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in het NVWA kantoor bij [naam bedrijf] Ik werd gebeld door een slachthuis medewerker met de melding dat stal 2 van mester [naam eiseres] uit [plaatsnaam] (zie VKI) zou beginnen. Ik ben naar de aanvoerhal van het slachthuis gegaan om de AM keuring van de kuikens te doen.
Naast de kantelaar lag een document Aanvoerstaat levende kuikens 23 juli 2019 van [naam 3] (zie bijlage). Hierop heb ik af kunnen lezen dat het slachten van het koppel om 15.40 uur was begonnen.
Ik ben naar de panklaar afdeling gegaan om de PM keuring van dit koppel te doen. Op het keurbordes heb ik een verhoogd aantal letsels aan de karkassen kunnen zien aan de vleugels en borst. Ik zag ook veel kuikens met letsels aan beide vleugels (zie foto 11 in fotobijlage). Daarom heb ik besloten om een vangletsel telling te doen.
Ik zag om 15.56 uur, tijdens mijn eerste vangletseltelling van 2 minuten van stal 2 van mester [naam eiseres] achter keurbordes 1, 13 karkassen met vangletsel. De letsels bestonden uit een donker rode tot paarse bloeding over een lengte van minimaal 3 cm (zie foto 1 t/m 5 in fotobijlage). Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal.
Bij een bandsnelheid van 11.000 dieren per uur, met splitter, zag ik 183 kuikens voorbij komen en is er dus sprake van 7,10% vangletsel. [naam bedrijf] draait op 11.000 dieren per uur, als de snelheid aangepast moet worden, wordt het gecommuniceerd met de NVWA.
Om 16.06 uur heb ik een tweede telling van 2 minuten van stal 2 van mester [naam eiseres] achter keurbordes 1 gedaan. Ik heb 14 karkassen met letsels gezien, waarbij 1 letsel zich op de borst zich bevond en 13 letsels op de vleugels (zie foto 6 t/m 10 in fotobijlage). Bij de tweede telling is er dus sprake van 7,65% vangletsel.
In totaal zijn er van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd. Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 7,38% vangletsel, wat ruim boven de 2% interventiegrens die de NVWA hanteert is.
Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7.
Bij mij is niet bekend of de dieren handmatig zijn gevangen of met een vangmachine.
Op basis van mijn deskundigheid als dierenarts mag gesteld worden dat een bloeding ontstaat als gevolg van een beschadiging van een bloedvat (schade aan weke delen, zogenoemd: weefselschade). Hierdoor treedt bloed buiten het vat, wat, indien het een bloedvat is wat zich rechtstreeks onder de huid bevindt, zichtbaar is onder de huid. In de volksmond wordt dit aangeduid als een zogenoemde “blauwe plek”. Op basis van mijn deskundigheid als dierenarts mag gesteld worden dat weefselschade leidt tot pijn bij het dier.
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis geen calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan. Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en het plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
Tijdens het vangen en laden van het pluimvee op het bedrijf van herkomst ([naam eiseres]) werden de werkzaamheden niet op zodanige wijze uitgevoerd dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd, want ik stelde tijdens mijn inspectie op het slachthuis bij de postmortem-keuring vast dat de karkassen van deze koppel ernstig letsel vertoonden.”
Bij dit rapport zijn als bijlagen een VKI-formulier, een aanvoerstaat levende kuikens van
23 juli 2019 (van [naam bedrijf]) en elf foto’s van het door verweerder geconstateerde vangletsel opgenomen.
3. Eiseres voert aan dat niet is bewezen dat er een overtreding is begaan..
Het door de toezichthouder van de NVWA vastgestelde percentage aan vangletsel (7,38%) kan volgens eiseres niet kloppen. Als dit percentage al zou kloppen, dan komt dit volgens eiseres door ernstige tekortkomingen in de transportketen. De toezichthouder heeft ten onrechte op een aantal belangrijke punten geen onderzoek gedaan naar de transportketen.
Verder voert eiseres aan dat de steekproef willekeurig is en de geconstateerde letsels niet enkel door het vangen zijn veroorzaakt. Zij verwijst in dit kader naar een aantal internetartikelen van Pluimveeweb.nl.
Daarnaast voert eiseres aan dat in de tijd en kleurvariatie geen referentiekader bestaat tussen 2 minuten en 12 uur. Er is geen aandacht besteed aan de bepaling van de ouderdom van de bloedingen op basis van kleur, zoals beschreven in de werkinstructie. Zij wijst op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:392).
Op de zitting heeft eiseres nog het standpunt ingenomen dat de Transportverordening niet van toepassing is op het vangen van de kippen.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De stelling van eiseres dat de steekproef bij de telling van letsel willekeurig en niet representatief is, slaagt niet. Uit het rapport van bevindingen van 24 juni 2019 volgt dat de vangletseltellingen zijn gedaan volgens de instructie van de NVWA; K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7 (de Toelichting vangletseltelling). Daarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden gezien. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit het rapport van bevindingen van 24 juli 2019, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiseres kwam bij de controle op 23 juli 2019 ruim boven de grenswaarde van 2 procent uit. Het CBb oordeelt in voornoemde uitspraak dat de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist is.
3.3.1.
De controles op vangletsel in de slachterij vinden, zoals hierboven al vermeld, plaats zoals beschreven in de Toelichting vangletseltelling. Als de toezichthoudend dierenarts bij de ante-mortem- en/of post-mortemkeuring aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel door het vangen of laden, is er aanleiding voor het verrichten van een letseltelling bij de ontvederde dieren. Bij die letseltelling worden bloedingen op vleugel, poot of lichaam (alleen borstzijde) geteld die donkerrood van kleur zijn en die tevens drie centimeter of groter zijn. Er wordt maar één letsel per dier geteld. Dit staat ook zo beschreven op het Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis waarop de toezichthouder het aantal getelde letsels en berekende percentages noteert. In de Toelichting letseltelling is het beleid voor het tellen van vangletsel verder uitgewerkt en toegelicht. Daarin staat onder meer: “De grootte en kleur van de bloeding geeft informatie over de ouderdom van de bloeding. Een bloeding van één centimeter of kleiner, die helderrood van kleur is, is minder dan twee minuten oud. Dit betekent dat deze bloeding tijdens het slachtproces en nadat het dier bewusteloos of dood was is ontstaan. Dat noemen we “schade”, er is geen lijden. “Letsel” daarentegen ontstaat bij het dier vanaf vangen tot het dier bewusteloos is t.g.v. de bedwelming; er is sprake van lijden.” Ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood zijn. In de toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling.
3.3.2.
Uit het rapport van bevindingen van 24 juli 2019 blijkt dat de door de toezichthouder bij de eerste telling geconstateerde letsels bestonden uit een donkerrode tot paarse bloeding over een lengte van minimaal 3 cm. De bandsnelheid was 11.000 dieren per uur. Er was bij deze eerste telling sprake van 7,10% vangletsel. Bij de tweede telling was volgens het rapport van bevindingen sprake van 7,65 % vangletsel.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. De rechtbank vindt voor dat oordeel bevestiging in de uitspraken van het CBb van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470/706). Daar komt bij dat de toezichthouders niet alleen naar de kleur maar ook naar de grootte van de bloeding en het type letsel kijken.
3.5.
De bandsnelheid bij de controle op 23 juli 2019 was 11.000 kuikens per uur. Ook bij die bandsnelheid kan het letsel aan de karkassen voldoende worden beoordeeld door een deskundig dierenarts. Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel.
3.6.1.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2810) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Het CBb heeft in de genoemde uitspraak van 4 mei 2021 bevestigd dat voldoende aannemelijk is dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte van 3 cm of meer heeft, de bloeding is ontstaan tijdens het vangen van de kuikens en het laden in de containers. De methode die verweerder gebruikt om vangletsel vast te stellen, is volgens het CBb een deugdelijke methode. De rechtbank wijst er op dat ook in de uitspraak van 6 juli 2021 het CBb weer heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat de door verweerder gehanteerde methode van vangletseltelling niet deugdelijk zou zijn (zie overweging 17 van die uitspraak). Uit die laatste uitspraak blijkt ook nog eens uitdrukkelijk dat ook het CBB van oordeel is dat de Transportverordening ook van toepassing is op het vangen van kippen (zie overweging 6 van die uitspraak).
3.6.2.
In de onder 3.6.1 genoemde vergelijkbare zaken is door verweerder toegelicht dat letsel ontstaan bij transport voornamelijk andersoortig letsel is en een aanzienlijk groter deel van de kuikens betreft dan bij vangletsel wordt geconstateerd; daarnaast gaat de toezichthouder na of zich bij het transport calamiteiten hebben voorgedaan.
Het kantelen van de containers is na een verbetertraject in 2016/2017 zodanig verbeterd dat dat niet tot verwondingen als hier geconstateerd kan leiden; daarnaast is het type letsel dat bij het slachtproces kan ontstaan anders en is er een verschil in kleur ten opzichte van het vangletsel. In de onderhavige zaak heeft verweerder in het verweerschrift een vergelijkbare toelichting gegeven.
3.7.
.Wat hiervoor is overwogen vindt ook onderbouwing in het rapport van de Wageningen University & Livestock Research (WUR) van januari 2019, waarop verweerder zijn standpunt mede heeft gebaseerd en waarin staat dat de methode van verweerder, namelijk het scoren van grote bloedingen in de slachtlijn, een valide methode lijkt voor het vaststellen van vangletsel. Ook volgt uit dit rapport dat niet aannemelijk is dat het transport de oorzaak is voor het ontstaan van letsel. Voor zover uit dit rapport ook blijkt dat bepaald letsel eerst na het vangen is toegenomen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat verweerder dat soort letsel, waaronder vleugeldislocaties en verse (kleine) bloedingen, meetelt bij de vangletseltellingen.
4. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat de overtredingen zijn begaan. De toezichthouder heeft letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiseres. Eiseres is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld. Verweerder was bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete.
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven