In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een opgelegde boete van € 1.500,- aan eiseres, een pluimveehouder, vanwege vangletsel bij kuikens. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 15 februari 2019 een boete opgelegd, die na bezwaar door de minister op 9 maart 2020 werd gehandhaafd. Eiseres betwistte de boete en stelde dat het letsel niet tijdens het vangen, maar tijdens het transport of op het slachthuis was ontstaan. Tijdens de zitting op 19 januari 2021 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele vennoten, terwijl de minister werd bijgestaan door een senior toezichthoudend dierenarts van de NVWA.
De rechtbank overwoog dat de bewijslast voor de overtreding bij de minister ligt, maar dat de onschuldpresumptie niet in de weg staat aan het vaststellen van een overtreding op basis van bewijsvermoedens. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had aangetoond dat het letsel bij het vangen was ontstaan, onderbouwd door een rapport van de NVWA waarin werd vastgesteld dat meer dan 2% van de gecontroleerde karkassen vangletsel vertoonde. Eiseres voerde aan dat de NVWA niet op haar bedrijf had gekeken en dat de boete niet rechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de NVWA voldoende bewijs had geleverd.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de boete, waarbij zij opmerkte dat de ernst van het letsel en de wijziging in het beleid van de NVWA aanleiding gaven om direct een boete op te leggen zonder voorafgaande waarschuwing. De rechtbank vond de hoogte van de boete niet onredelijk en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.