ECLI:NL:RBROT:2021:4861

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
ROT 19/5251, ROT 20/2016, ROT 20/2017, ROT 20/2018 en ROT 20/2019
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van boetes voor vangletsel bij kuikens en de rechtsgeldigheid van de opgelegde sancties

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2021, met zaaknummers ROT 19/5251, ROT 20/2016, ROT 20/2017, ROT 20/2018 en ROT 20/2019, zijn verschillende beroepen behandeld die zijn ingesteld door de maatschap A tegen boetes die zijn opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat één beroep gegrond is verklaard omdat de boete was opgelegd aan een niet meer bestaande maatschap. Een ander beroep is ook gegrond verklaard omdat uit het rapport van bevindingen niet eenduidig blijkt dat alleen donkerrode tot paarse bloedingen van tenminste 3 cm zijn geteld. De overige drie beroepen zijn ongegrond verklaard, omdat de rechtbank voldoende duidelijkheid heeft gevonden in de tellingen die door de toezichthouder zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boetes zijn opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren, waarbij de toezichthouder heeft geconstateerd dat er vangletsel was bij de kuikens van eiseres. De rechtbank heeft de juridische gevolgen van de gegrondverklaring van de beroepen besproken en heeft de bestreden besluiten vernietigd in de zaken waar de boetes ten onrechte waren opgelegd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/5251, ROT 20/2016, ROT 20/2017, ROT 20/2018 en ROT 20/2019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2021 in de zaken tussen

[maatschap A] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. D. Tanke,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres twee boetes opgelegd van elk € 1.500,- vanwege overtredingen van de Wet dieren. Bij vier besluiten van 29 maart 2019 en 10 mei 2019 (de primaire besluiten II, III, IV en V) heeft verweerder eiseres vier maal een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 3 september 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I deels gegrond verklaard en één boete van € 1.500,- herroepen. Bij vier besluiten van 5 maart 2020 en 9 maart 2020 (de bestreden besluiten II, III, IV en V) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten II, III, IV en V ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I tot en met V.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [maat R] en [maat W] , maten van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , senior toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Eiseres is in de gelegenheid gesteld na de zitting een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel over te leggen. Dit heeft zij op 20 mei 2021 gedaan. Daarnaast heeft verweerder op 19 mei 2021 nog een nadere schriftelijke reactie gegeven naar aanleiding van de zitting. Met instemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het gaat in deze vijf beroepen om vijf boetes die verweerder aan eiseres heeft opgelegd omdat door een toezichthouder bij kuikens van eiseres vangletsel zou zijn geconstateerd. Alvorens op de inhoud van deze zaken in te gaan besteedt de rechtbank aandacht aan de verschillende namen die in deze dossiers voorkomen: [handelsnaam] , de [maatschap A] en de [maatschap B] .
1.1.
De vijf beroepen zijn blijkens de beroepschriften door de gemachtigde ingesteld namens [handelsnaam] . Dit betreft de handelsnaam van eiseres en niet de formele naam van de maatschap. Omdat de vertegenwoordigers van eiseres ter zitting hebben bevestigd dat eiseres zich in het maatschappelijk verkeer in beginsel altijd van deze handelsnaam bedient en deze handelsnaam ook is opgenomen in het na de zitting overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel, is de rechtbank van oordeel dat uit alles blijkt dat bedoeld is om namens de [maatschap A] beroep in te stellen, zoals ook ter zitting door eiseres is bevestigd. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de beroepen namens deze maatschap zijn ingediend.
1.2.
De [maatschap A] wordt volgens het door eiseres overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel met ingang van 29 december 2017 door de maten (en echtgenoten) [maat R] en [maat W] gedreven. Daarvoor (vanaf 1 mei 2007) zat [maat R] (samen met zijn ouders) in een andere maatschap: de [maatschap B] (hierna: de oude maatschap). Deze oude maatschap is op 29 december 2017 (tegelijk met het aangaan van de nieuwe maatschap [maatschap A] ) opgehouden te bestaan.
1.3.
In het beroep ROT 19/5251 gaat het om een vermeende overtreding op 4 december 2017 door de oude maatschap, zoals in het rapport van bevindingen ook is vastgesteld. Het voornemen van 4 mei 2018 en het primaire besluit van 29 juni 2018 zijn ook gericht aan de oude maatschap. Ten tijde van het voornemen en de boeteoplegging was de oude maatschap echter opgehouden te bestaan en was [maat R] een maatschap aangegaan met zijn echtgenote [maat W] . Het voornemen en de boete waren dus gericht aan een niet meer bestaande maatschap. In de uitspraak van 20 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2655) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het opleggen van een bestuurlijke boete aan een rechtspersoon of daarmee gelijkgestelde entiteit (zoals een maatschap) die is ontbonden, slechts mogelijk is in gevallen waarin de kennisgeving van het voornemen tot boeteoplegging heeft plaatsgevonden voordat de ontbinding van die rechtspersoon of entiteit voor derden kenbaar was (bijvoorbeeld door publicatie in het Handelsregister). In de overige gevallen leidt kenbaarheid van de ontbinding voor derden ertoe dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan de ontbonden rechtspersoon of entiteit vervalt, aldus de Hoge Raad. In het beroep ROT 19/5251 is het voornemen tot boeteoplegging vanwege een vermeende overtreding door de oude maatschap uitgebracht op het moment dat de oude maatschap was ontbonden. Dit was kenbaar in het Handelsregister en verweerder had dit ten tijde van het voornemen kunnen achterhalen door een uittreksel bij de Kamer van Koophandel op te vragen. Verweerder heeft gesteld dat sprake is van rechtsopvolging en dat enkel de samenstelling van de maten was gewijzigd, maar dat volgt de rechtbank niet. Een maatschap is immers geen rechtspersoon maar een samenwerkingsverband van twee of meer natuurlijke en/of rechtspersonen en dat samenwerkingsverband tussen de drie oude maten is per 29 december 2017 beëindigd. Dat eiseres bij de Kamer van Koophandel onder hetzelfde nummer is ingeschreven als de oude maatschap maakt dit niet anders. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder na ontbinding van de oude maatschap ervoor had kunnen kiezen een of meer van de maten van die maatschap aan te spreken, maar daarvoor kennelijk niet heeft gekozen. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verweerder in ROT 19/5251 niet bevoegd was de boete op te leggen. Het beroep ROT 19/5251 is dus gegrond. De verdere juridische gevolgen in dat beroep zal de rechtbank hierna vanaf overweging 4. bespreken.
1.4.
In de overige beroepen ROT 20/2016, ROT 20/2017, ROT 20/2018 en ROT 20/2019 gaat het om vermeende overtredingen die in 2018 zijn gepleegd. Dit was dus ten tijde van het bestaan van de [maatschap A] . In de rapporten van bevindingen is deze maatschap ook als vermeende overtreder aangemerkt. In ROT 20/2017 en ROT 20/2018 zijn evenwel de voornemens en primaire besluiten gericht aan de oude maatschap; dit was onjuist. De rechtbank ziet hierin echter geen reden om die beroepen gegrond te verklaren, nu verweerder deze fout heeft hersteld in de beslissingen op bezwaar, die wel aan de juiste maatschap zijn gericht. In de beroepen ROT 20/2016 en ROT 20/2019 zijn de voornemens en besluiten wel steeds aan de juiste maatschap gericht. Aldus ziet de rechtbank in de tenaamstelling van de voornemens en besluiten geen (onherstelbare) grond om de boetes in de beroepen ROT 20/2016, ROT 20/2017, ROT 20/2018 en ROT 20/2019 te vernietigen. De rechtbank zal dan ook hierna verder op de inhoud van die vier beroepen ingaan.
2. Het gaat dus om vier boetes die door verweerder zijn opgelegd vanwege vangletsel. Volgens verweerder heeft eiseres overtredingen begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening). Verweerder heeft deze vier boetezaken gebaseerd op vier rapporten van bevindingen die zijn opgemaakt door toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
2.1.
In boetezaak 201805997 (ROT 20/2016) schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 14 november 2018 over zijn bevindingen op 20 september 2018 onder meer het volgende:

Op 20 september 2018 omstreeks 17:52 uur was ik op het bedrijf: [slachthuis] . Ik bevond mij daar naar aanleiding van een regulier toezicht. Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om ongeveer 17:52 uur aan het voorkeurbordes van de panklaar. Ik zag daar tijdens de postmortemkeuring van koppel 14 dat er veel karkassen ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel en pootletsel hadden met diffuus verspreide donkerrood tot paarse bloeduitstortingen.
Na afloop van mijn controles (17:52 uur en 18:15 uur) heb ik enkele kuikens met eenzelfde letsels van de lijn gehaald en ter verduidelijking foto's gemaakt van deze letsels (zie bijlage).
Volgens de slachtvolgorde ging het hier om kuikens van [eiseres] , stal 1. Na mijn controle van koppel 14 heb ik in het kantoor van de kwaliteit gecontroleerd of op dat moment ook daadwerkelijk dit koppel in de panklaar aanwezig waren. Dit bleek zo te zijn.
Omdat het hier ging om een groot koppel (31.080 dieren) en het slachthuis deze opdeelde in 2 koppels (koppel 14 en koppel 18), heb ik tevens een extra controle gedaan op koppel 18, welke dus dieren bevatte uit dezelfde stal en gevangen door dezelfde ploeg, omstreeks 23:00 uur. Ook hier veel karkassen met ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel en pootletsel met diffuus verspreide donkerrood tot paarse bloeduitstortingen.
Uit mijn ervaring als dierenarts weet ik dat deze verwondingen niet recent zijn ontstaan, maar dat deze verwondingen met gestold donkerrood bloed enkele uren oud zijn. Jongere verwondingen zijn namelijk helderder rood van kleur. Vanwege de donkerrode kleur zijn naar mijn deskundige mening als dierenarts deze verwondingen tijdens het vangen opgelopen en niet later in het slachtproces (kantelen en verdoven) ontstaan.
Navraag door de [slachthuis] bij [eiseres] heeft aangetoond dat de kuikens deze dag gevangen waren door de firma [naam] .
Ik heb de vangletseltellingen uitgevoerd, volgens de werkinstructie WLZVL-030 bijlage 2, aan het voorkeurbordes waar ik de kuikens aan de borstzijde in goed licht kon zien. Dit deed ik voor 2 minuten waardoor ik bij elke telling 450 dieren telde. [slachthuis] slacht 13.500 kuikens per uur.
Bij koppel 14 (stal 1) telde ik om 17:52 uur 14 letsels (3,11 %) en om 18:15 uur 13 letsels (2,88 %). Bij koppel 18 (stal 1) telde ik om 23:00 uur 11 letsels (2,44 %). Het ging hier om veel karkassen met ernstige tot zeer ernstig vleugelletsel en pootletsel. Ze hadden diffuus verspreide donkerrood tot paarse bloeduitstortingen (groter dan 3 cm) en in vele gevallen ook botfracturen. Uit de drie tellingen blijkt dat gemiddeld 2,81 % van de kuikens uit stal 1 vangletsel vertoonden.
Het percentage vangletsel is boven de door de IWWA vastgestelde bovengrens voor vangletsel van 2%. Deze ernstige fracturen en kneuzingen met bloedingen hebben ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, hevige pijn en stress hebben ervaren.
2.2.
In boetezaak 201804333 (ROT 20/2017) schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 27 juli 2018 over zijn bevindingen diezelfde dag onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om 12:50 uur in de panklaar-afdeling voor de postmortem-keuring. Ik bevond mij op het keurbordes voor de PM-screening van de kuikens afkomstig uit stal 1 van mester [eiseres] . Bij controle van de aanvoergegevens bleek dat de kuikens die op dat moment werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren. Tijdens de PM-screening van 333 karkassen zag ik 12 kuikens met ernstige, donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm op voornamelijk de vleugels, maar ook op de borst. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg. Dat er door een vangploeg was gevangen bleek mij uit de transportlijst pluimvee (zie bijlage). De grenswaarde welke de NVWA stelt voor vangletsel is <2%.
Ik heb van dit koppel een letseltelling uitgevoerd, waarbij ik specifiek op letsel heb gelet, vanaf een locatie waar dit goed te beoordelen is. In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles van 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd. Ik telde respectievelijk 15 (12:55 uur) en 11 (13:10 uur) dieren met letsel. Bij een bandsnelheid van 8000 dieren per uur zag ik dus 267 dieren langskomen en kwam ik op een gemiddelde score van 4,87% letsel, bestaande uit: fracturen (breuken), luxaties (ontwrichtingen), donkerrode tot paarse bloedingen > 3 cm en kneuzingen van voornamelijk de vleugels, maar ook donkerrode tot paarse bloedingen > 3 cm van de borst (zie foto's in de bijlage). Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL-030 NVWA.
Dit letsel heeft ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, ernstige pijn en stress hebben ervaren.
2.3.
In boetezaak 201804486 (ROT 20/2018) schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 7 augustus 2018 over zijn bevindingen diezelfde dag onder meer het volgende:

Tijdens mijn eerste inspectie bevond ik mij om ongeveer 11:15 uur op het eerste keurbordes in de panklaar. Ik zag daar tijdens het koppel " [eiseres] " stal 1 dat er veel karkassen ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel hadden, variërend van (grote) bloeduitstortingen (zie fotobijlage bij RvB vangletsel van [eiseres] stal 1) tot luxatie in het schoudergewricht en/ of gesloten/ open fracturen van vleugels waarbij ik de botjes zag uitsteken. Ik weet uit mijn ervaring als dierenarts dat deze verwondingen niet recent waren ontstaan, er liep geen vers bloed uit de wond, maar dat deze verwondingen met gestold donkerrood tot paars bloed in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan zijn door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg en vangmachine. In de panklaar heb ik ter hoogte van de voorkeurplek (ter hoogte van de uithaler) zes tellingen verricht. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL-030 NVWA.
Ik wist dat het desbetreffende koppel " [eiseres] " stal 1 was, omdat aan mij was doorgegeven door [naam] , medewerker panklaar, dat dit koppel in de panklaar was. Ook lag er in de controlekamer een lijst waarop het lopende koppel werd aangegeven.
Ik zag op het scherm in de controlekamer dat de bandsnelheid ten tijde van de eerste telling 11.400 karkassen per uur was. Dit komt overeen met 190 karkassen per minuut.
Tijdens de 1e telling, omstreeks 11:41 uur, heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 380 karkassen gepasseerd. Ik telde 18 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan de vleugels. 18 bloedingen op 380 karkassen = 4,74% vangletsel.
Tijdens de 2e, 3e en 4e telling, tussen 12:40 en 13:00 uur, zag ik op het scherm in de controlekamer dat de bandsnelheid ten tijde van de tweede telling 11.040 karkassen per uur was. Dit komt overeen met 184 karkassen per minuut.
Tijdens de 2e telling heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 368 karkassen gepasseerd. Ik telde 20 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan de vleugels. 20 bloedingen op 368 karkassen = 5,43 %.
Tijdens de 3e telling heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 368 karkassen gepasseerd. Ik telde 22 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan de vleugels. 22 bloedingen op 368 karkassen = 5,98 %.
Tijdens de 4e telling heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 368 karkassen gepasseerd. Ik telde 25 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan de vleugels. 25 bloedingen op 368 karkassen = 6,79 %.
Tijdens de 5e en 6e telling, tussen 13:20 en 13:30 uur, zag ik op het scherm in de controlekamer dat de bandsnelheid ten tijde van de vijfde telling 11.220 karkassen per uur was. Dit komt overeen met 187 karkassen per minuut.
Tijdens de 5e telling heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 374 karkassen gepasseerd. Ik telde 22 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan de vleugels. 22 bloedingen op 374 karkassen = 5,88 %.
Tijdens de 6e telling heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 374 karkassen gepasseerd. Ik telde 23 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan de vleugels. 23 bloedingen op 374 karkassen = 6,15 %.
Het gemiddelde percentage vangletsel is 130/2232 * 100% = 5,82
Dit is ruim boven de door de NVWA vastgestelde bovengrens voor vangletsel van 2%.
Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren veroorzaakt.
2.4.
In boetezaak 201805995 (ROT 20/2019) schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 16 november 2018 over zijn bevindingen op 24 september 2018 onder meer het volgende:

Op 24 september 2018 omstreeks 19:30 uur was ik op het bedrijf: [slachthuis] . Ik bevond mij daar naar aanleiding van een regulier toezicht. Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om ongeveer 19:30 uur aan het voorkeurbordes van de panklaar. Ik zag daar tijdens de postmortem keuring van koppel 18 dat er veel karkassen ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel en pootletsel hadden met diffuus verspreide donkerrood tot paarse bloeduitstortingen. Na afloop van mijn controles (19:30 uur en 19:50 uur) heb ik enkele kuikens met eenzelfde letsels van de lijn gehaald en ter verduidelijking foto's gemaakt van deze letsels (zie bijlage).
Volgens de slachtvolgorde ging het hier om kuikens van " [eiseres] ", stal 1. Na mijn controle van koppel 18 heb ik in het kantoor van de kwaliteit gecontroleerd of op dat moment ook daadwerkelijk dit koppel in de panklaar aanwezig waren. Dit bleek zo te zijn.
Uit mijn ervaring als dierenarts weet ik dat deze verwondingen niet recent zijn ontstaan, maar dat deze verwondingen met gestold donkerrood bloed enkele uren oud zijn. Jongere verwondingen zijn namelijk helderder rood van kleur. Vanwege de donkerrode kleur zijn naar mijn deskundige mening als dierenarts deze verwondingen tijdens het vangen opgelopen en niet later in het slachtproces (kantelen en verdoven) ontstaan.
Navraag door de [slachthuis] bij [eiseres] heeft aangetoond dat de kuikens deze dag gevangen waren door de firma [naam] .
Ik heb de vangletseltellingen uitgevoerd, volgens de werkinstructie WLZVL- 030 van de NVWA, aan het voorkeurbordes waar ik de kuikens aan de borstzijde in goed licht kon zien. Dit deed ik voor 2 minuten waardoor ik bij elke telling 450 dieren telde. [slachthuis] slacht 13.500 kuikens per uur.
Bij koppel 18 (stal 1) telde ik om 19:30 uur 15 letsels (3.33 %) en om 19:50 uur 12 letsels (2,66 %). Het ging hier om veel karkassen met ernstige tot zeer ernstig vleugel-, poot- en borstletsel. Ze hadden diffuus verspreide donkerrood tot paarse bloeduitstortingen (groter dan 3 cm) en in sommige gevallen ook botfracturen.
Het gemiddelde letsel na 2 tellingen bij koppel 18 was: 3.0 %. Het percentage vangletsel is boven de door de NVWA vastgestelde bovengrens voor vangletsel van 2%.
Deze ernstige fracturen en kneuzingen met bloedingen hebben ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, hevige pijn en stress hebben ervaren.
3. Eiseres voert aan dat de door de NVWA gebruikte methode om vangletsel te constateren niet deugdelijk is. Zij acht het onmogelijk dat een toezichthouder met een dergelijke snelheid (2,22 tot 3,75 kuikens per seconde) de kuikens kan controleren op letsel, zeker niet nu het concrete letsel nader moet worden beoordeeld en opgemeten. Eiseres verwijst daarbij ook naar een overgelegde verklaring van 20 augustus 2019 van vier dierenartsen van AdVee dierenartsen te Dinther. De rapporten van bevindingen weiden ook niet uit over het concrete letsel van de dieren terwijl de precieze omvang en grootte van het letsel juist van belang is bij het bepalen van de oorsprong van het letsel. Ook een deugdelijke meting is essentieel. Voorts is niet uit te sluiten dat het letsel een andere oorzaak heeft dan het vangen; het kan ook zijn veroorzaakt door het vervoer, door de kippen zelf of in het traject tussen het vangen en plukken van de kuikens. Ook hierbij verwijst eiseres naar de overgelegde verklaring van de dierenartsen. Daarnaast staat in het door verweerder aangehaalde rapport ‘Letsel en schade bij vleeskuikens als gevolg van vangen, transport en handelingen aan de slachtlijn’ van Wageningen University & Research (WUR) van januari 2019 slechts dat de door de NVWA gehanteerde methode valide lijkt en wordt daarin niet ingegaan op de stellingen van eiseres over de onnauwkeurigheid van de metingen en onbetrouwbaarheid van de uitslagen. Bovendien staat er in het rapport ook dat er nader onderzoek nodig is. Eiseres vindt steun voor haar stellingen in de uitspraak van deze rechtbank van 21 februari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:3619). Gelet op het voorgaande is er zeker twijfel aan de vermeende feiten en kwalificatie en daarom had verweerder moeten afzien van het opleggen van de boetes. Verder is het in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat niet in de gehele pluimveeketen op de wijze als hier is gebeurd wordt gehandhaafd. Pluimveehouders met zogenoemde conceptkuikens lijken geen boetes te ontvangen voor vangletsel. Deze kuikens zijn veel wilder en vanwege de vele luxaties die ze oplopen, worden de bloedingen in het slachtproces uitgespoeld waardoor eerdere bloeduitstortingen niet langer waarneembaar zijn en vangschade niet kan worden beoordeeld. Daarom is de NVWA gestopt met toezicht op vangschade bij deze kuikens. Ten slotte had verweerder eiseres eerst een waarschuwing moeten geven, zoals volgt uit de uitspraak van deze rechtbank van 5 maart 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:1673), aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is beschreven in de rapporten van bevindingen. In de rapporten is beschreven dat de toezichthouders bij de post mortem keuring van de kuikens van eiseres zagen dat ze veel letsel en bloeduitstortingen hadden waarop een letseltelling is uitgevoerd. Ook is in de rapporten beschreven welk letsel en welke kleur en/of grootte de toezichthouders hebben gezien en geteld. Verder is in de rapporten verwezen naar de Bijlage 2 bij WLZVL-030 NVWA. Dit betreft de “Toelichting vangletseltelling” (een bijlage bij het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis). Uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen mogen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter, die donkerrood zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld mogen worden bij de letseltelling.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit drie van de vier rapporten van bevindingen voldoende duidelijk dat de toezichthouder bij de letseltelling alleen donkerrode tot paarse bloedingen heeft geteld van meer dan 3 centimeter. De tekst in de rapporten in boetezaken 201805997, 201804486 en 201805995 (respectievelijk ROT 20/2016, ROT 20/2018 en ROT 20/2019) biedt geen twijfel dat de telling door de toezichthouder is gedaan zoals is voorgeschreven in de Toelichting vangletseltelling. Uit één van de rapporten (201804333 (ROT 20/2017)) blijkt echter niet eenduidig dat de toezichthouder bij de letseltelling alleen donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan 3 centimeter heeft geteld. In dit rapport van 27 juli 2018 staat namelijk dat de toezichthouder uitkwam op een score van 4,87 % letsel, bestaande uit: fracturen (breuken), luxaties (ontwrichtingen), donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm en kneuzingen van voornamelijk de vleugels, maar ook donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm van de borst. Daarmee geeft de toezichthouder blijkens de tekst een opsomming van het letsel dat hij heeft geteld, waaronder donkerrode tot paarse bloedingen maar ook bijvoorbeeld fracturen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat altijd alleen bloedingen worden geteld en dat de genoemde fracturen en luxaties dus ook bloedingen bevatten. Dit volgt echter niet duidelijk uit het rapport van bevindingen; uit de tekst daarin blijkt niet zonder twijfel dat de score van 4,87 % letsel alleen donkerrode (tot paarse) bloedingen van meer dan 3 centimeter betreft. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder het rapport van 27 juli 2018 niet aan het boetebesluit ten grondslag heeft mogen leggen omdat uit dat rapport niet onmiskenbaar duidelijk blijkt dat bij de letseltelling alleen donkerrode bloedingen zijn geteld, zodat in die zaak niet is komen vast te staan dat is voldaan aan de voorwaarde om een boete voor vangletsel op te leggen. Dit betekent dat de boete in boetezaak 201804333 (ROT 20/2017) ten onrechte is opgelegd. De juridische gevolgen daarvan zal de rechtbank hierna vanaf overweging 4. bespreken, maar eerst zal de rechtbank de andere drie boetezaken verder bespreken.
3.4.
In de andere drie boetezaken is dus voldoende duidelijk dat de toezichthouders alleen donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan drie centimeter hebben geteld. Voor de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de grootte en kleur van het letsel door de toezichthouders is vast te stellen bij bandsnelheden als hier aan de orde. In de door eiseres overgelegde verklaring van de dierenartsen van AdVee ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen in onder meer haar uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2811) kent de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element maar de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA zijn erop getraind om dit te herkennen, evenals de grootte van het letsel. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. Daarbij is door de toezichthouder ter zitting in deze zaak en eerdere zaken ook toegelicht dat de karkassen worden gecontroleerd op een plek waar veel licht is en waar de karkassen stil aan de slachtlijn hangen. De toezichthouders controleren op basis van hetzelfde werkprotocol en zijn getraind om vangletsel te beoordelen. Ook is in meerdere zaken toegelicht dat steekproeven plaatsvinden waarbij door een tweede toezichthoudend dierenarts ook het letsel wordt geteld en daaruit blijkt steeds dat het getelde letsel bij beide toezichthouders nagenoeg overeenkomt. Ten slotte ziet de rechtbank ook bevestiging voor haar oordeel in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 4 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470), waarin het CBb overweegt, mede gelet op de toelichting en getoonde filmbeelden ter zitting, dat niet is gebleken dat het feitelijk onmogelijk zou zijn om een foutloze telling te doen vanwege de snelheid van de band.
3.5.
Ten aanzien van de vaststelling dat het geconstateerde letsel is veroorzaakt door het vangen en niet tijdens transport of op het slachthuis, heeft verweerder onder meer verwezen naar de toelichting die is gegeven in de zaken waarin voornoemde uitspraken van 3 april 2021 door de rechtbank zijn gedaan. Daarin is door de senior toezichthoudend dierenarts onder andere toegelicht dat letsel dat bij het transport zou kunnen ontstaan voornamelijk andersoortig letsel is en dat dit dan een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30 tot 40 %) zou betreffen dan bij vangletsel het geval is. Daarnaast wordt ook nagegaan of er bij het transport iets is gebeurd dat letsel kan hebben veroorzaakt. De toezichthouder doet hierover navraag bij de vervoerder en het slachthuis als hij letsel constateert en het is gebruikelijk dat de chauffeur het op de laadbon schrijft als er bijzonderheden waren tijdens het transport. Ten aanzien van de slachterij is toegelicht dat zich daar geen situaties meer voordoen die bloedingen veroorzaken van de grootte en kleur als die worden meegeteld bij de vangletseltellingen. Als er wel letsel ontstaat op het slachthuis heeft dit onvoldoende tijd om zich te ontwikkelen tot een meer dan 3 centimeter grote, donkerrode bloeding. Een helderrode bloeding is enkele minuten oud en het heeft enkele uren nodig om donkerrood te worden. Ook is er tussen het kantelen en het doorsnijden van de bloedvaten met het dodermes onvoldoende tijd voor een bloeding om zich tot meer dan 3 centimeter grootte te ontwikkelen. In een deel van deze zaken zijn de kuikens van eiseres levend en onbedwelmd gekanteld op een band maar ook daarvan is door de senior toezichthoudend dierenarts ter zitting toegelicht dat dit niet het getelde letsel kan hebben veroorzaakt. De kuikens glijden daarbij namelijk via een plaat op een band en gaan vervolgens de bedwelming in en raken dan binnen een minuut buiten bewustzijn. Ook dit gebeurt in zo’n korte tijd tot aan het aansnijden (waarna het bloed de weg van de minste weerstand volgt), dat er geen tijd is voor een bloeding om zo groot te worden dat die zou worden meegeteld als vangletsel. Eenzelfde toelichting over letsel ontstaan bij transport en op het slachthuis is geven in de zaak van voornoemde uitspraak van het CBb van 4 mei 2021. De rechtbank concludeert, evenals het CBb, dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het geconstateerde en getelde letsel vangletsel betreft.
3.6.
Verder heeft eiseres nog gesteld dat bij conceptkuikens geen boetes voor vangletsel zouden worden gegeven, maar dit beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiseres heeft dit enkel gesteld en niet nader (met stukken) onderbouwd dat sprake zou zijn van een ongelijke behandeling ten opzichte van pluimveehouders met conceptkuikens. Daarnaast is in het verweerschrift en ter zitting stellig door verweerder betwist dat bij conceptkuikens geen vangletseltelling of handhaving op vangletsel plaatsvindt.
3.7.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder in boetezaken 201805997, 201804486 en 201805995 (respectievelijk ROT 20/2016, ROT 20/2018 en ROT 20/2019) voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres in deze drie boetezaken de overtreding heeft begaan, zodat verweerder bevoegd was eiseres daarvoor een boete op te leggen.
3.8.
Verweerder heeft de boetes opgelegd omdat bij de vangletseltelling bleek dat meer dan 2 % van de getelde kuikens vangletsel had. Eiseres heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBROT:2019:1673) waaruit blijkt dat in een ander geval bij vangletsel onder de 5 % eerst een waarschuwing is gegeven. In reactie op die uitspraak heeft verweerder echter naar voren gebracht dat een 5 % handhavingsnorm in het beleid van verweerder niet voorkomt. Ook in andere recente vangletselzaken heeft verweerder toegelicht dat de in die zaak ter zitting gedane mededeling door verweerder een kennelijke fout was; er is of was geen interne richtlijn waarin een grens van 5 % zou zijn gehanteerd voor oplegging van een boete. Verweerder heeft verwezen naar het van toepassing zijnde Interventiebeleid Diertransport en uit de Bijlage daarbij volgt dat bij een overtreding als hier aan de orde een schriftelijke waarschuwing of boete wordt opgelegd en dat als het dierenwelzijn ernstig is gecompromitteerd direct een boete volgt. Verweerder heeft ook toegelicht dat medio juni 2017 het beleid is gewijzigd en voortaan in alle vangletselzaken, gelet op de ernst, direct een boete wordt opgelegd. De constateringen in deze boetezaken dateren van na die beleidswijziging zodat verweerder op grond van zijn eigen beleid niet was gehouden eiseres eerst te waarschuwen. Daarnaast wijst verweerder terecht op de ernst van het letsel bij deze overtredingen en ziet hij om die reden ook terecht geen grond om in deze gevallen eerst een waarschuwing aan eiseres op te leggen.
3.9.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. Voorts heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding moeten geven om de boetes te matigen.
4. De conclusie uit al het voorgaande is dat de beroepen ROT 20/2016, ROT 20/2018 en ROT 20/2019 ongegrond zijn en dat de beroepen ROT 19/5251 en ROT 20/2017 gegrond zijn. In ROT 19/5251 en ROT 20/2017 heeft de rechtbank geconcludeerd dat verweerder ten onrechte de boete aan eiseres heeft opgelegd. De rechtbank zal dan ook in ROT 19/5251 en ROT 20/2017 de bestreden besluiten vernietigen en de primaire besluiten herroepen. Dit betekent dat de boetes in die twee beroepen vervallen.
5. Omdat de rechtbank de beroepen ROT 19/5251 en ROT 20/2017 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in beide beroepen (€ 345,- en € 354,-) vergoedt. Dit is in totaal € 699,-.
6. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van de beroepen ROT 19/5251 en ROT 20/2017 aanleiding om verweerder te veroordelen in de daarin door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in ROT 19/5251 vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). In ROT 20/2017 stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). De totaal door verweerder te vergoeden proceskosten zijn € 3.738,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ROT 20/2016, ROT 20/2018 en ROT 20/2019 ongegrond;
  • verklaart de beroepen ROT 19/5251 en ROT 20/2017 gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten in ROT 19/5251 en ROT 20/2017;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • herroept de primaire besluiten in ROT 19/5251 en ROT 20/2017;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van in totaal € 699,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 3.738,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 juni 2021.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.