ECLI:NL:RBROT:2020:6079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
ROT 19/5597
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit om bijzondere bijstand

Op 1 november 2019 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om bijzondere bijstand, in verband met een dreigende woningontruiming. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep prematuur is ingesteld, aangezien verweerder op 20 november 2019 de aanvraag had afgewezen. Dit besluit valt onder artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen het beroep van rechtswege is gericht. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van verweerder juist is en dat de aanvraag op de juiste wettelijke basis is beoordeeld. Eiseres had ten onrechte gesteld dat de aanvraag aan artikel 35 van de Participatiewet (PW) moest worden getoetst, terwijl artikel 49 van de PW voorrang heeft boven artikel 16 van de PW. De rechtbank concludeert dat het beroep van rechtswege kennelijk ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier, op 13 juli 2020. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5597
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2020 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam] , te [Plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. I Car,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 1 november 2019 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om bijzondere bijstand in verband met een achterstand in de huurkosten, dit vanwege een dreigende woningontruiming.
Eiseres heeft daarbij voorts verzocht om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 27 november 2020 (ECLI:NL:RBROT:2019:8636) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter heeft het volgende geoordeeld in haar uitspraak van 27 november 2020:
“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het prematuur is ingesteld. Hoewel niet steeds in alle gevallen in gebreke stelling gevergd kan worden, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de door verzoekster aan verweerder geboden termijn om binnen twee werkdagen te beslissen op haar aanvraag onredelijk kort. Gelet hierop is het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen.”
3. Ook de rechtbank is van oordeel dat het beroep wegens niet tijdig beslissen prematuur is ingesteld. Dit beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Het besluit van 29 november 2019 is een besluit in de zin van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht waartegen het beroep wegens niet tijdig beslissen van rechtswege is gericht. De niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet tijdig beslissen, staat niet in de weg aan een ontvankelijk beroep van rechtswege tegen het inmiddels genomen reële besluit (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2010:BO2903 en ECLI:NL:CRVB:2010:BO4793).
5. Omdat van rechtswege een beroep is ontstaan tegen het primaire besluit was verweerder niet bevoegd om op het bezwaar van eiseres te besluiten. Het bestreden besluit is derhalve onbevoegd genomen. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom in overeenstemming met rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep aanmerken als verweerschrift (vgl. ECLI:NL:CRVB:2015:3803 en ECLI:NL:CRVB:2017:519). Hieruit volgt dat het (aanvullende) beroepschrift moet worden aangemerkt als een nadere motivering van het beroep van rechtswege
6. Het voorgaande betekent voorts dat ten onrechte door de griffie een nieuw zaakdossier is aangelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding dit te herstellen, omdat eiseres hier niet door is benadeeld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in beide zaken geen griffierecht is geheven wegens een beroep op betalingsonmacht.
7. Inhoudelijk komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand en dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft beoordeel aan de hand van artikel 35 van de Participatiewet (PW) in plaats van artikel 16 van de PW. Bij het bestreden besluit, dat – zoals gezegd – als verweerschrift in aanmerking wordt genomen, heeft verweerder het standpunt ingenomen dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW eraan in de weg staat dat bijstand wordt verstrekt aan een persoon die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, terwijl die situatie zich voortdoet, omdat eiseres een AOW-uitkering ontving ten tijde van het ontstaan van de huurschuld. Volgens verweerder doen zich geen zeer dringende redenen voor als bedoeld in artikel 49 van de Pw, omdat een aflossingsregeling tot stand is gekomen ter voorkoming van uitzetting uit de woning.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van verweerder gelet op de voorhanden stukken juist en kan hetgeen door eiseres daartegen is ingebracht hier op voorhand niet aan afdoen, want verweerder heeft de aanvraag aan de hand van het juiste wettelijke kader beoordeeld. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat, anders dan eiseres stelt, niet is getoetst aan artikel 35 van de PW, terwijl artikel 49 van de Pw een bijzondere wettelijke bepaling vormt die voorrang heeft boven artikel 16 van de PW, zodat artikel 16 van de Pw niet van toepassing is (bijv. ECLI:NL:CRVB:2007:BB3196 en ECLI:NL:CRVB:2018:1553). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep van rechtswege kennelijk ongegrond is.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van rechtswege ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is gedaan op 13 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.