ECLI:NL:CRVB:2007:BB3196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4602 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor schulden aan NUON, woningbouwvereniging Standvast en ziektekostenverzekeraar CZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 juni 2006, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen ongegrond verklaarde. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand vanwege schulden aan NUON, woningbouwvereniging Standvast en haar ziektekostenverzekeraar CZ. De aanvraag werd door het College afgewezen op basis van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet werk en bijstand (WWB), omdat er volgens het College geen zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, wat leidde tot het hoger beroep van appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, maar had ook een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend. Het College had de aanvraag afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij het zich beriep op de WWB. De rechtbank oordeelde dat er geen zeer dringende redenen waren voor het verlenen van bijzondere bijstand, wat door de Raad werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat de grondslag voor de bevoegdheid van het College om van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB af te wijken niet kon worden ontleend aan artikel 16, eerste lid, van de WWB, maar aan artikel 49 van de WWB. De Raad vond geen aanknopingspunten voor de stelling dat er zeer dringende redenen waren voor het verlenen van de gevraagde bijzondere bijstand. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van gronden. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/4602 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 juni 2006, 06/1059 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.P.C.G. Verheijen, advocaat te Ooosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 14 augustus 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving met ingang van 22 juni 2005 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, met toepassing van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand (WWB) 2005 gedurende de eerste vier maanden verlaagd met 20%. Vervolgens ontving zij bijstand naar het volledige voor haar geldende normbedrag. Daarenboven ontving zij een toeslag van 20% van het wettelijk minimumloon.
Op 8 september 2005 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor haar schulden aan NUON, de woningbouwvereniging Standvast en haar ziektekostenverzekeraar CZ.
Bij besluit van 26 september 2005 heeft het College de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 26 september 2005 ongegrond verklaard. Daarbij is toepassing gegeven aan artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB. Volgens het College bestaan geen zeer dringende dringende redenen om in afwijking daarvan bijzondere bijstand te verlenen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 januari 2006 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank vormt het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB een beletsel voor verlening van bijzondere bijstand voor de ontstane schulden. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB is het College bevoegd om bijzondere bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Uit hetgeen is aangevoerd noch anderszins is de rechtbank van een zeer dringende reden gebleken.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze bepaling in beginsel aan bijstandsverlening voor de schulden aan NUON, Standvast en CZ in de weg staat.
Vaststaat immers dat appellante in elk geval ten tijde van het besluit op bezwaar beschikte over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
De grondslag voor een bevoegdheid van het College om van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB af te wijken kan, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, niet worden ontleend aan artikel 16, eerste lid, van de WWB maar aan artikel 49 van de WWB. In artikel 49 van de WWB is specifiek aangegeven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om bijzondere bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast te kunnen verlenen. De in onderdeel a van artikel 49 vermelde mogelijkheid (bijstandsverlening in de vorm van borgtocht) is hier niet aan de orde, reeds omdat geen sprake is van een afgewezen aanvraag om een schuldsaneringskrediet. Voor bijstandsverlening in de vorm van een geldlening of om niet moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat ten tijde van het besluit op bezwaar sprake is van zeer dringende redenen. In de gedingstukken en in hetgeen namens appellante is aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat in haar geval sprake is geweest van zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB en het door het College ter zake gehanteerde beleid.
Het College heeft zich dan ook terecht niet bevoegd geacht om de gevraagde bijzondere bijstand aan appellante te verlenen.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en K. Zeilemaker en R.H.M. Roelofs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007.
(get.) G.A.J. va den Hurk.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
RB