ECLI:NL:CRVB:2015:3803
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.C.P. Venema
- T.L. de Vries
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de noodzaak voor maatschappelijke opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers na beëindiging van opvang in de Vluchthaven
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van drie uitgeprocedeerde asielzoekers tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellanten, die eind 2013 in de Vluchthaven te Amsterdam waren opgevangen, vroegen om voortzetting van hun maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) na de beëindiging van hun opvang op 31 mei 2014. Het college had hun aanvragen afgewezen, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk, waarop de appellanten hoger beroep instelden.
De Raad overwoog dat het college ten tijde van de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, de bestreden besluiten had genomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de bestreden besluiten bij de beoordeling van de beroepen had moeten betrekken, wat leidde tot vernietiging van de aangevallen uitspraken. De Raad beoordeelde vervolgens de beroepen tegen de bestreden besluiten en concludeerde dat de noodzaak voor opvang op grond van de Wmo ontbrak, omdat de appellanten gebruik konden maken van opvang in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL).
De Raad benadrukte dat de internationale verplichtingen van Nederland niet automatisch een recht op opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers met zich meebrengen, maar dat er onder bepaalde omstandigheden wel een verantwoordelijkheid kan zijn om een minimale basisvoorziening te bieden. In dit geval was er echter voldoende opvang beschikbaar in de VBL, waardoor het college terecht had geweigerd om de appellanten maatschappelijke opvang te bieden op grond van de Wmo. De Raad verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond en veroordeelde het college in de proceskosten van de appellanten.