In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een bestuurlijke boete die is opgelegd aan twee bedrijven voor het vervoeren van een varken dat niet geschikt was voor transport. De appellanten, Export Verzamelplaats [naam 1] B.V. en Veehandel en Internationaal Transport [naam 1] B.V., hebben op 30 april 2014 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2014. De rechtbank had de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat op 8 februari 2013 een zeug met een ernstige open wond was vervoerd van een exportverzamelplaats naar een slachthuis. De staatssecretaris van Economische Zaken had op basis van een diergeneeskundige verklaring en observaties van toezichthoudende dierenartsen geconcludeerd dat de zeug niet geschikt was voor transport, wat leidde tot de oplegging van een boete van € 2.500,-- per bedrijf.
Tijdens de zitting op 16 maart 2015 hebben de appellanten betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de zeug niet geschikt was voor transport. Ze voerden aan dat de diergeneeskundige verklaring niet op ambtseed was opgemaakt en dat er geen bewijs was dat de wond voor het transport aanwezig was. De staatssecretaris verdedigde zijn standpunt door te wijzen op de gedetailleerde beschrijving van de wond in de verklaring en de deskundigheid van de toezichthoudende dierenartsen.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellanten de overtredingen hebben begaan. De diergeneeskundige verklaring was voldoende onderbouwd en de omstandigheden rondom het transport van het gewonde dier waren duidelijk. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.