In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Dam, en verweerders, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), vertegenwoordigd door mr. A. van der Weerd. Eiser had verzocht om een regularisatieovereenkomst in het kader van het Rijnvarendenverdrag en de Verordening nr. 883/2004, maar de SVB had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de SVB ten onrechte had geweigerd een regularisatieovereenkomst te sluiten, omdat de wetenschap van eiser dat hij niet in het bevoegde land premies afdraagt, geen criterium is voor het aangaan van een dergelijke overeenkomst. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de SVB en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht van € 46,00 aan eiser moest vergoeden en dat de proceskosten tot een bedrag van € 990,00 aan eiser moesten worden betaald.