Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2018 in de zaken tussen
en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister).
Procesverloop
Overwegingen
.In acht genomen artikel 1, onderdeel p en q, van Vo 883/2004 en artikel 1, onder a en b, en artikel 2, eerste lid, onder a en b, van het Besluit Internationale taken Sociale Verzekeringsbank, is naar het oordeel van de rechtbank de Svb in onderhavig geschil bevoegd. Het bestreden besluit 1 is dus door de voor Nederland bevoegde autoriteit genomen.
1 januari 2010 tot 1 mei 2010 niet bevoegd was om te beslissen op het verzoek tot regularisatie. De gemachtigde van verweerder heeft meegedeeld dat hij op 24 januari 2018, om 09:45 uur, een mail van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft ontvangen, waarin is bevestigd dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het besluit heeft bekrachtigd en dat de minister mandaat aan de Svb heeft verleend om hem rechtsgeldig te vertegenwoordigen. De rechtbank ziet geen reden om niet uit te gaan van de juistheid van voormelde mededeling van de gemachtigde van verweerder ter zitting. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit meerdere uitspraken van de CRvB blijkt dat dit de gebruikelijke gang van zaken is met betrekking tot de bevoegdheid van verweerder. Op
24 januari 2018 heeft de rechtbank een faxbericht van 24 januari 2018 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvangen, waarin staat hetgeen de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht.
“De Svb maakt uitsluitend gebruik van de in artikel 13 van het Rijnvarendenverdrag gegeven bevoegdheid om een regularisatieprocedure te starten over reeds verstreken verzekeringstijdvakken, indien vast staat dat ten onrechte toepassing is gegeven aan de wetgeving van een bepaalde lidstaat. Dit betekent niet dat de Svb desgevraagd altijd een regularisatieprocedure start indien vaststaat dat ten onrechte toepassing is gegeven aan de wetgeving van een bepaalde lidstaat. Dat gebeurt alleen indien blijkt van voldoende in aanmerking te nemen bijzondere omstandigheden. Wat in dit verband voldoende is, is niet alomvattend nader gedefinieerd. Het Rijnvarendenverdrag voorziet er niet in dat (werkgevers van) Rijnvarenden naar eigen believen kunnen bepalen in welke lidstaat zij premies afdragen voor de sociale zekerheid. De Svb wil de bevoegdheid om een regularisatieprocedure te starten niet gebruiken om, in feite, alsnog zo’n keuzevrijheid te creëren. Omdat de Svb, evenals de Belastingdienst, is geconfronteerd met een toenemend aantal al dan niet legale constructies dat is gericht op vermindering van afdracht van belastingen en premies in Nederland, en de Svb het gebruik daarvan niet in de hand wil werken, is vanaf 2013 in de beleidsregels van de Svb opgenomen dat de Svb geen regularisatie bevordert indien toepassing van de wetgeving van de bevoegde lidstaat achterwege is gebleven en de Svb vermoedt dat de premieafdracht in een andere lidstaat het resultaat is van het doelbewust creëren van een constructie en dit de betrokkene, voor wie de regularisatie is aangevraagd, redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn. Dit betekent niet dat de Svb desgevraagd altijd een regularisatieprocedure start indien voor betrokkene niet redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat de premieafdracht in een andere lidstaat het resultaat is van het doelbewust creëren van een constructie, of als betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de afdracht van premies in de verkeerde lidstaat. Daartoe zal moeten blijken van meer in aanmerking te nemen bijzondere omstandigheden.”.
Beslissing
mr. H.D. Tolsma, leden, in aanwezigheid van H.M. Eleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.