ECLI:NL:RBROT:2014:5312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
C/10/408124 / HA ZA 12-759
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dispuut tussen aandeelhouders over de uitleg van de aandeelhoudersovereenkomst en de gevolgen van niet-naleving

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een geschil tussen aandeelhouders van de besloten vennootschap Marine Trading & Brokerage B.V. (MTB). De eiseres, een aandeelhouder, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, die ook aandeelhouders waren, op basis van een vermeende schending van de aandeelhoudersovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden zich niet aan de procedurele vereisten van de aandeelhoudersovereenkomst hadden gehouden bij de beëindiging van de samenwerking en de overdracht van aandelen. De rechtbank stelde vast dat de gedaagden zonder overleg met de eiseres met een derde partij hadden onderhandeld over de beëindiging van de samenwerking, wat in strijd was met de bepalingen van de aandeelhoudersovereenkomst. De eiseres vorderde een boete van € 250.000,- op basis van deze schending, alsook schadevergoeding op te maken bij staat. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden aansprakelijk waren voor de schade die de eiseres had geleden door de niet-naleving van de overeenkomst. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres in conventie toe, maar wees de vorderingen van de gedaagden in reconventie af. De rechtbank legde de proceskosten ten laste van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
Vonnis van 4 juni 2014
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/408124 / HA ZA 12-759 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Sliedrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.L. Verweel te Spijkenisse,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Vlaardingen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.J. Thönes te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ook [eiseres], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar haar tussenvonnissen van 20 februari 2013 en 24 april 2013.
Na laatstgenoemd tussenvonnis zijn de volgende proceshandelingen verricht:
  • Op 31 oktober 2013 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal van comparitie is opgemaakt.
  • [eiseres] heeft een Conclusie na comparitie van partijen in conventie en in reconventie tevens conclusie tot wijziging van eis in conventie genomen en daarbij producties 33 tot en met 39 in het geding gebracht.
  • [eiseres] heeft een Akte aanvulling van conclusie na comparitie van partijen in conventie en in reconventie tevens conclusie tot wijziging van eis in conventie genomen en daarbij twee producties in het geding gebracht;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een Conclusie na comparitie van partijen in reconventie en in conventie tevens akte houdende uitlating over wijziging van eis in conventie genomen.
1.2.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd.
1.3.
In de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingeleide vrijwaringszaak tegen [bedrijf 1] gevestigd te Sliedrecht (hierna: CCSH) en [persoon 1] heeft de rechtbank op 18 december 2013 eindvonnis gewezen en dat vonnis bij vonnis van 22 januari 2014 hersteld.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van producties waarop beroep is gedaan, staat tussen partijen voor zover voor deze beoordeling van belang het navolgende vast.
2.2.
[gedaagde 2] is bestuurder en (middellijk) aandeelhouder van [gedaagde 1].
2.3.
Op 13 februari 2006 hebben [eiseres], [gedaagde 1] en CCSH opgericht de te Sliedrecht gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (MTB) Marine Trading & Brokerage B.V. [gedaagde 1] kreeg daarbij 50% van de aandelen in MTB, [eiseres] 10% en CCSH 40%.
Dadelijk na de oprichting van MTB hebben genoemde drie partijen een Aandeelhouders- en samenwerkingsovereenkomst MTB (hierna: Aandeelhoudersovereenkomst) gesloten. Daarin is onder meer het volgende bepaald:

Hoofdstuk I. Aandeelhoudersovereenkomst.
Beëindiging samenwerking geheel.
Artikel 2.
1.
Initiatiefnemer[lees: de partij die de samenwerking wenst te beëindigen; rechtbank]
zal de samenwerking met de Andere Partijen slechts kunnen beëindigen door aan de Andere Partijen een aanbod tot koop van de Aandelen van de Andere Partijen uit te brengen, zulks met vermelding van Koopprijs I.
Dit aanbod tot koop dient te worden uitgebracht bij aangetekende brieven met ontvangstbevestiging, gericht aan de woonplaatsen van de Andere Partijen.
[..]
Beëindiging samenwerking met één van Partijen.
Artikel 3.
1.
Initiatiefnemer zal de samenwerking met één van de Andere Partijen slechts kunnen beeindigen door aan die betreffende Partij een aanbod tot koop vn de Aandelen van die betreffende partij uit te brengen, zulks met vermelding van Koopprijs II. Initiatiefnemer dient de overblijvende Partij tegelijkertijd van dit aanbod in kennis te stellen.
Dit aanbod tot koop en deze kennisgeving dienen te worden uitgebracht bij aangetekende brieven met ontvangstbevestiging, gericht aan de woonplaatsen van de Andere Partijen.
[..]
Hoofdstuk II. Marktverdeling.
Artikel 14.
De Vennootschap[lees: MTB; rechtbank]
zal zich uitsluitend bezighouden op het gebied van de aan- en verkoop van schepen en alle overige drijvende objecten, de bevrachting van schepen en het geven van adviezen op dit gebied.
Alle overige commerciële activiteiten zal de Vennootschap overlaten aan de [groep]. De Vennootschap zal, in voorkomend geval de gevraagde diensten of leveringen die buiten de haar toegestane werkzaamheden als omschreven in lid 1 van dit artikel liggen, doorverwijzen naar de meeste geschikte vennootschap van de [groep].
[..]
Artikel 15.
Non-concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding
1.
Gedurende de periode waarin een partij bij deze Overeenkomst (on)middellijk Aandeelhouder van de Vennootschap of Directeur van de Vennootschap is, is het die partij verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Algemene Vergadering:
direct of indirect, voor eigen rekening of voor rekening van derden, zelfstandig of samen met, dan wel ten behoeve van anderen werkzaamheden te verrichten die (kunnen) concurreren met of vergelijkbaar zijn aan de activiteiten van de Vennootschap en/of van de [groep];
anders dan als belegger voor een belang van niet meer dan vijf procent[..]
in beursgenoteerde fondsen een belang te hebben in een onderneming die werkzaamheden als hierboven bedoeld verricht, tenzij[..]
die partij de aandelen (c.q. certificaten) slechts voor investeringsdoeleinden heeft, zonder dat hem rechtstreeks of zijdelings een managementpositie of anderszins een wezenlijke invloed in de concurrerende onderneming worden toegekend;
in dienst te zijn van, diensten verlenen of adviezen geven aan enige persoon, rechtspersoon, (personen)vennootschap of organisatie die werkzaamheden als hierboven onder (i) bedoeld verricht;
[..]
2.
Gedurende de periode van één jaar nadat een partij heeft opgehouden Aandeelhouder en/of Directeur van de Vennootschap te zijn, is het die partij verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Vennootschap:
i.
diensten te verlenen aan en/of financieel belang te hebben bij het verlenen van diensten aan cliënten en/of relaties van de Vennootschap en/of van de [groep] (daaronder begrepen maar niet gelimiteerd tot de door de betreffende partij tijdens de betrokkenheid bij de Vennootschap en/of de [groep] bediende en/of aangebrachte cliënten en/of relaties)[..]
die gelijk of gelijksoortig zijn aan de diensten die de Vennootschap en/of de [groep] op het moment dat de partij ophoudt Aandeelhouder/Directeur van de Vennootschap te zijn, levert.
3.
Behoudens voor zover wettelijk vereist, zal geen van partijen gedurende de periode waarin die partij Aandeelhouder/Directeur van de Vennootschap is, alsmede gedurende een periode van twee jaar nadat die partij heeft opgehouden aan die criteria te voldoen, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Vennootschap informatie die betrekking heeft op een (mogelijk) vertrouwelijk of geheim aspect van het bedrijf van de Vennootschap direct of indirect publiceren, vrijgeven of anderszins voor derden toegankelijk maken[..]
[..]
Continuïteit.
Artikel 21
Aangezien de bedoeling van deze Overeenkomst is de werkzaamheden van de Vennootschap en de continuïteit in die werkzaamheden en de continuïteit in de betrokkenheid van partijen in de Vennootschap te bevorderen, zijn geen afspraken gemaakt over de wijze hoe partijen moeten omgaan met een bod van een derde op de Aandelen in het kapitaal van de Vennootschap.
Boetebepalingen.
Artikel 22.
Indien een Partij of diens rechtsopvolger(s) met de naleving van het bepaalde in deze overeenkomst in gebreke blijft, zal zij of diens rechtsopvolger(s) ten behoeve van de gezamenlijke niet in gebreke zijnde Partijen of diens respectievelijke rechtsopvolger(s) een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren van twee honderd vijftig duizend euro (€ 250.000,00), onverminderd het recht vergoeding van eventueel meer geleden schade te vorderen. Vorenbedoelde boete wordt niet verbeurd in geval nakoming wordt gevorderd, zulks echter onverminderd het bepaalde in artikel 6:88 lid 2 Burgerlijk Wetboek.
Indien binnen drie maanden nadat een overtreding van het in deze overeenkomst bepaalde aan de andere Partijen of diens respectievelijke rechtsopvolger(s) bekend is geworden geen enkele stap tot invordering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde boete is genomen, vervalt het recht tot het opeisen van de boete en de plicht tot betaling daarvan.
3. Elk van partijen staat er jegens de Vennootschap voor in dat de verplichtingen als opgenomen in dit artikel eveneens door alle met hem verbonden personen zullen worden nagekomen als hadden zij zich daartoe rechtstreeks jegens die partij verbonden. Bij overtreding van deze verplichtingen door één of meer verbonden personen, zal de partij die het betreft eveneens de boete als bepaald in dit artikel verbeuren.
2.4.
Op 25 februari 2011 hebben [gedaagde 1] en CCSH de te Vlaardingen gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Marine Development Holland B.V. (hierna: MDH) opgericht. [gedaagde 1] en CCSH zijn ieder 50% van de aandelen in MDH gaan houden.
2.5.
Medio 2011 hebben [gedaagde 2] en [persoon 1], bestuurder van CCSH, besloten hun samenwerking te beëindigen. Zij hebben vervolgens onderhandeld en geprocedeerd over de ontvlechting van hun zakelijke belangen. Die ontvlechting hield in dat [gedaagde 1] verder zou gaan met MTB en [bedrijf 1] met MDH.
2.6.
Bij brief van 8 september 2011 heeft [persoon 1] als bestuurder van MTB aan [eiseres] een uitnodiging gestuurd voor een vergadering van aandeelhouders in MTB, te houden op 14 september 2011. In die brief staat onder meer het volgende:

Refererend aan ons gesprek op 07-09-2011 met als onderwerp het uit elkaar gaan van mij en Dhr [gedaagde 2].
Agenda:
Vertrek [persoon 1] als directeur en aandeelhouder
Aandelen situatie MTB en overdracht aan [gedaagde 1]
Aandelen overdracht [persoon 2]
Rondvraag”.
Vervolgens zijn de aandeelhouders in MTB bij elkaar gekomen en hebben zij besproken dat de aandelen in MTB aan [gedaagde 1] zouden worden overgedragen.
Die aandeelhoudersvergadering is niet gehouden, ook niet op een latere datum.
>>
begin oktober 2011 heeft
In een e-mail van notaris [notaris] van 3 oktober 2011 aan [gedaagde 2] en [persoon 1], bestuurder van CCSH, staat onder meer:

Naar aanleiding van de opdracht die ik vrijdag 23 september jl. van [gedaagde 2][lees: [gedaagde 2]; rechtbank]
kreeg, ontvangen jullie hierbij ter beoordeling het (eerste) ontwerp van de akte van verkoop en levering, waarbij alle door [gedaagde 1] Participaties gehouden aandelen in het kapitaal van MDH worden overgedragen aan [bedrijf 1].
Allereerst merk ik op dat ik in de akte heb opgenomen dat de koopprijs ten tijde van de aandelenoverdracht door [bedrijf 1] rechtstreeks aan [gedaagde 1] zal zijn voldaan.
[..]
Na ontvangst van jullie commentaar zal ik conform afspraak met [gedaagde 2] nog in ontwerp opstellen:
de akte waarbij het leasecontract voor de Landrover ten behoeve van [persoon 1] wordt overgedragen;
de akte van verkoop en levering, waarbij de door [eiseres] gehouden aandelen in het kapitaal van MTB met instemming van [bedrijf 1] worden overgedragen aan [gedaagde 1];
de akte van verkoop en levering, waarbij de door [bedrijf 1] gehouden aandelen in het kapitaal van MTB worden overgedragen aan [gedaagde 1]
Na akkoordbevinding van alle ontwerpdocumenten kunnen de akten worden getekend (desgewenst bij jullie op kantoor). Uitgangspunt daarbij is dat de overdracht van de aandelen conform afspraakeconomisch terugwerkende kracht tot 1 september jl.hebben.
In het bij deze e-mail gevoegde concept van de akte van levering van de aandelen in MDH (evenals in de uiteindelijke akte van levering van 24 november 2011) is onder meer vermeld:

III Bijzondere leveringsvoorwaarden
Partijen garanderen elkaar / zijn overeen gekomen dat:
1.
per één september tweeduizend elf (01-09-2011) zijn geen lopende orders/verkopen dan wel opdrachten bekend of te verwachten, die zijn gebaseerd op onderhandelingen uit het verleden.
In aansluiting op het e-mailbericht van de notaris van 3 oktober 2011 heeft [gedaagde 2] per e-mail van dezelfde datum, 10:16 uur, aan [notaris] met kopie aan onder anderen [persoon 1], geschreven:

Ik kan hier helemaal mee leven, maar ik zou gezien het feit dat ik voledig teken bevoegd ben in deze venootschap, en ik onderstaande voorwaarde opgenomen wil hebben in de aankoop bij MT&B kan ik me voorstellen dat ook dhr. [persoon 1] onderstaande wil toevoegen:
- per één september tweeduizend elf (01-09-2011) er geen inkopen/dan wel verplichtingen gedaan zijn, anders dan welke bekend zijn bij beide partijen en welke medegenomen danwel verrekend zijn in de finale afrekening
Uiteraard geldt dit niet voor het getekende lease contract voor welke een aparte ackte zal worden gemaakt.
Daarop reageerde [persoon 1] bij e-mail van 4 oktober 2011, 10:19 uur aan zowel [gedaagde 2] als de notaris:

Ik naast de opmerking van die ook zo is en erin kan het volgende:
1. Opmerking [gedaagde 2] verwerken over aankopen (31 augustus 2011 beter?)
[..]
3. Onder het kopje koopovereenkomst de maand Augustus i.p.v. September noemen er was akkoord in augustus en de datums lopen tot 31 augustus.
[..]
8. Mijn voorstel is als dit akkoord z.s.m. [persoon 2] te bellen om e.e.a. hier te passeren na ontvangst van het concept voor de auto en rest zodat we de zaak af kunnen wikkelen.”.
[gedaagde 2] antwoordde daarop met kopie aan [notaris] bij e-mail van dezelfde dag, 10:39 uur:

Ik ben het eens met volgende punten:
punt 1 = akkoord
punt 2 = oke
punt 3 = September, wij hebben de grote lijnen besproken in augustus, vorige week zijn wij pas voledig tot een overeenkomst gekomen en daar heeft betaling/afrekening plaats gevonden.
punt 4 = akkoord (Type fout)
punt 5 = akkoord, alleen denk ik niet dat dit de taak is van de notaris, bij het ondertekenen van de akte kunnen we de ontslag brieven tekenen, met deze brieven kan je zelfstandig de kvk aanpassen alsmede de bank. Indien de notaris hier wel iets kan beteken, vind ik het prima
punt 6 = akkoord, dit punt zou theoretisch geschrapt kunnen worden daar de verekening en betaling inmiddels heeft plaats gevonden
punt 7 = Kosten van deze akte zijn voor MDH en niet voor MTB De kosten voor de akte van MTB zijn voor MTB en niet voor MDH
punt 8 = ik heb al overleg gehad met [persoon 2], deze is oke met het paseren op een volmacht.
Pieter[lees: [notaris]; rechtbank]
, kan je mij zeggen wat je nodig heb van [persoon 2] om een volmacht the maken voor de overdracht van zijn aandelen aan [gedaagde 1].
Zoals gezegd de kosten voor bovenstaande akte zijn voledig voor MDH, de kosten voor de akte van MTB zijn voor MTB en de kosten voor de akte van de auto zijn voor [persoon 1].
Indien [persoon 1][lees: [persoon 1]; rechtbank]
het met bovenstaand eens is kan wat mij betreft alles rollen.”.
Daarop antwoordde [persoon 1] met kopie aan [notaris] bij e-mail van dezelfde dag, 11:18 uur:

Roll…
Akkoord en uitvoeren aub.”.
[notaris] reageerde aan zowel [gedaagde 2] als [persoon 1] bij e-mail van 4 oktober 2011, 14:38 uur:

Prima [persoon 1][lees: [persoon 1]; rechtbank]
; ik ga ermee aan de slag.
Voor wat betreft de ondertekening van de akten heb ik als eerste mogelijkheid in mijn agenda: maandag 10 oktober om 09.00 uur. Schikt dat?
[..]”.
Na enige verdere correspondentie schreef [persoon 1] op 5 oktober 2011 bij e-mail van 09:24 uur aan [gedaagde 2] en [notaris]:

Akkoord kantoor Dhr Verboon
[persoon 2][lees: [persoon 2]; rechtbank]
moet ook de stukken van 2010 nog tekenen is het een idee om dat ook dan te doen alles in een keer?”.
[gedaagde 2] antwoordde daarop bij e-mail van dezelfde datum, 09:42 uur:

Hoeft niet maar zal het vragen”.
De aandelentransacties zijn toen niet afgewikkeld. Bij vonnis van 18 november 2011 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde 1] op vordering van CCSH veroordeeld om onder meer mee te werken aan levering van alle door haar gehouden aandelen in MDH. De door [gedaagde 1] gehouden aandelen in MDH zijn bij akte van 24 november 2011 aan CCSH geleverd.
<<

3.De vorderingen en de conclusies

3.1.
Na wijziging van eis vordert [eiseres] dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
[gedaagde 1] zal veroordelen om aan haar te betalen € 250.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 1 januari 2012, althans vanaf de dag van dagvaarding, subsidiair een schadeloosstelling op te maken bij staat;
[gedaagde 2] zal veroordelen om aan haar te betalen een schadeloosstelling op te maken bij staat;
Beide gedaagden zal veroordelen een bedrag van € 4.165,- te betalen;
met veroordeling van gedaagden in de proceskosten, de beslagkosten en de nakosten.
3.2.
De conclusie van gedaagden strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1. de door [eiseres] ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gelegde beslagen zal opheffen, althans [eiseres] zal verplichten die beslagen binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis op te heffen op straffe van een dwangsom van € 100.000,- voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
2. [eiseres] zal bevelen om aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] binnen een week na het te wijzen vonnis primair een afschrift van de ondertekende schikkingsovereenkomst te verstrekken, subsidiair onbeperkt inzicht te geven in de schikkingsovereenkomst met het recht voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om daarvan kopieën te maken,
zowel primair als subsidiair op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
De conclusie van [eiseres] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met veroordeling van hen in de proceskosten.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Aan haar vordering tegen [gedaagde 1] tot betaling van primair € 250.000,-, subsidiair een door de rechtbank te bepalen bedrag, legt [eiseres] – kort gezegd – het volgende ten grondslag.
4.1.1.
[gedaagde 1] heeft zonder overleg met en zonder toestemming van [eiseres] met alleen CCSH onderhandeld over beëindiging van de samenwerking. Bij een bespreking van 7 september 2011 werd [eiseres] hiermee geconfronteerd. [gedaagde 1] bleek de voorschriften van de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst niet in acht te hebben genomen.
[gedaagde 1] heeft (met CCSH) in 2011 zonder overleg met en zonder toestemming van [eiseres] opdrachten, het klantenbestand, inboedel, activiteiten en rechten van intellectuele eigendom van MTB overgeheveld naar MDH. Dat bleek [eiseres] op 21 november 2011 toen zij kennis nam van het vonnis van de voorzieningenrechter van 18 november 2011 in de zaak tussen CCSH en [gedaagde 1]). Daaruit bleek het [eiseres] ook dat de beëindiging van de samenwerking een voldongen feit was, terwijl [gedaagde 1] haar buiten de gesprekken had gehouden. Door genoemde goederen en activiteiten van MTB naar MDH over te brengen heeft [gedaagde 1], zowel direct als indirect via haar deelneming in MDH, de non-concurrentiebepalingen van artikel 15 Aandeelhoudersovereenkomst geschonden.
Elk van deze niet-nalevingen van de Aandeelhoudersovereenkomst door [gedaagde 1] geeft [eiseres] aanspraak op de boete van artikel 22 Aandeelhoudersovereenkomst ten bedrage van € 250.000,-.
4.1.2.
De in 4.1.1 genoemde gedragingen van [gedaagde 1] leveren niet alleen een inbreuk op de bepalingen van de Aandeelhoudersovereenkomst op, maar ook een onrechtmatige daad jegens [eiseres]. Door de overheveling van activiteiten en goederen is MTB praktisch ;leeg gehaald. Nu partijen bij de samenwerkingsovereenkomst de schade van een partij te wiens nadele de samenwerkingsovereenkomst wordt geschonden op € 250.000,- hebben gefixeerd, heeft [eiseres] ook uit hoofde van onrechtmatige daad aanspraak op dat bedrag als schadevergoeding door [gedaagde 1]. Voor zover de rechter de schade lager zou bepalen, vordert [eiseres] dat lagere bedrag.
4.2.
Aan haar vordering tegen [gedaagde 2] tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat legt [eiseres] – kort gezegd – het volgende ten grondslag.
4.2.1.
Door als (indirect) bestuurder van [gedaagde 1] te bewerkstelligen dat [gedaagde 1] heeft gehandeld als beschreven onder 4.1.1 en 4.1.2 , heeft [gedaagde 2] een onrechtmatige daad jegens [eiseres] gepleegd. [gedaagde 2] treft een ernstig persoonlijk verwijt, doordat hij actief heeft meegewerkt om de belangen van [eiseres] in MTB te schaden waardoor haar aandelenbezit in MTB waardeloos is geworden.
Omdat de omvang van de door [gedaagde 2] veroorzaakte schade nog niet valt te bepalen, dient [gedaagde 2] te worden veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat.
4.3.
[eiseres] heeft getracht om haar vorderingen buiten rechte voldaan te krijgen en om een minnelijke regeling te bereiken. Daartoe heeft [eiseres] € 4.165,- aan kosten gemaakt. Ook die kosten dienen gedaagden te vergoeden.
4.4.
Op grond van een sommatiebrief van haar advocaat van 9 januari 2012 maakt [eiseres] aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente over haar vorderingen vanaf 21 januari 2012.
4.5.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagden komt erop neer dat [eiseres] haar eventuele aanspraak op de in artikel 22 lid 1 Aandeelhoudersovereenkomst bedoelde boete heeft verwerkt door niet tijdig de in artikel 22 lid 2 voorgeschreven stappen te nemen. Gedaagden stellen daartoe dat [eiseres] al “eind 2010” ermee op de hoogte was dat [gedaagde 1] en CCSH doende waren met de oprichting van een nieuwe vennootschap – dat werd MDH – en de overdracht van activiteiten en goederen vanuit MTB naar die vennootschap, naar zij stellen: ter bescherming van de onderneming van MTB. In ieder geval had [eiseres] kort nadien daarvan wetenschap, althans in februari 2011, althans in mei 2011, althans eind augustus 2011, derhalve vóór 7 september 2011. Aldus gedaagden.
[eiseres] bestrijdt dat betoog en betwist dat zij eerder dan bij het gesprek van 7 september 2011 enige kennis kreeg van de plannen van gedaagden en CCSH.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] met haar brieven van 7 december 2011 heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 22 lid 2 Aandeelhoudersovereenkomst, mits zij niet eerder dan op 7 september 2011 (voldoende relevante) kennis kreeg van de gedragingen van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] die een aanspraak zouden kunnen opleveren op de boete van artikel 22 lid 1 Aandeelhoudersovereenkomst.
Waar gedaagden stellen dat de termijn van artikel 22 lid 2 Aandeelhoudersovereenkomst eerder is gaan lopen dan op 7 september 2011, ligt bij hen de stelplicht – en bij voldoende betwisting: de bewijslast – van feiten of omstandigheden die meebrengen dat die termijn eerder is gaan lopen.
Aan die stelplicht hebben gedaagden niet voldaan. In de punten 14 en volgende van hun conclusie van antwoord stellen zij zonder enige specificatie of feitelijke onderbouwing dat [gedaagde 1], [eiseres] en CCSH “eind 2010” bijeenkwamen en dat [eiseres] vervolgens vanwege CCSH op de hoogte werd gehouden. Enige feitelijkheid, zoals de datum en plaats van de bijeenkomst van “eind 2010” of een besprekingsverslag daarvan is gesteld noch in het geding gebracht. Evenmin hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun stelling over de informatieverschaffing vanwege CCSH aan [eiseres] gespecificeerd of onderbouwd. Gedaagden hebben dat ook niet gedaan na ontvangst van de conclusie van antwoord in reconventie, waarin [eiseres] die blote stellingen betwistte, en evenmin op de comparitie van partijen of in hun daarna genomen conclusie. De reactie van gedaagden op de mededeling bij conclusie van antwoord in reconventie dat [persoon 1] ongeveer drie maal per jaar [persoon 2] bijpraatte over de ontwikkelingen bij MTB maar dat [eiseres] niet van hem had vernomen over (plannen met betrekking tot) overdracht van activiteiten en goederen vanuit MTB of beëindiging van de samenwerking, namelijk dat [eiseres] door die gesprekken met [persoon 2] dus bekend was met de oprichting van MDH en dier activiteiten (punt 17 conclusie na comparitie), is evenmin gespecificeerd en onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat [persoon 2] de gesprekken met [persoon 2] voerde bij wijze van informatieverschaffing namens of ten behoeve van [gedaagde 1]. De enkele omstandigheid dat [persoon 2] enkele malen per jaar met [persoon 2] over de ontwikkelingen bij MTB sprak, brengt niet mee dat [persoon 2] daarom over (plannen met betrekking tot) overdracht van activiteiten en goederen vanuit MTB of beëindiging van de samenwerking moet hebben gesproken; evengoed kan [persoon 2] ervoor hebben gekozen om bij die gesprekken die informatie niet met [persoon 2] te delen.
De opmerking in punt 17 van de conclusie na comparitie dat [eiseres] ter comparitie heeft aangegeven dat zij eind augustus 2011 bekend was met de oprichting van MDH en dier activiteiten wordt door [eiseres] betwist en vindt geen steun in het proces-verbaal van de comparitie.
Daarom concludeert de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden en evenmin voldoende is gesteld dat [eiseres] eerder dan bij het gesprek van 7 september 2011 (voldoende relevante) kennis kreeg over (plannen met betrekking tot) overdracht van activiteiten en goederen vanuit MTB of beëindiging van de samenwerking. Daarop stuit dat verweer af.
4.6.
Gedaagden bestrijden dat [gedaagde 1] zich niet aan de artikelen 2, 3 en 15 Aandeelhoudersovereenkomst heeft gehouden.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] en CCSH sedert zomer 2011 in gesprek waren over de beëindiging van de samenwerking in (onder meer) MTB.
Evenmin betwisten gedaagden dat [gedaagde 1] wat dat betreft ten opzichte van [eiseres] dient te worden aangemerkt als “Initiatiefnemer” in de zin van de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst en dat [gedaagde 1] niet heeft voldaan aan de procedurele vereisten van de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst doordat zij heeft nagelaten bij aangetekende brieven aan [eiseres] en CCSH een aanbod uit te brengen tot koop van de aandelen in MTB gehouden door hetzij [eiseres] en CCSH tezamen voor “Koopprijs I” (artikel 2), hetzij alleen [eiseres] voor “Koopprijs II” (artikel 3).
Een en ander zo zijnde, is in beginsel sprake van een situatie als bedoeld in artikel 22 lid 1 Aandeelhoudersovereenkomst.
4.8.
Gedaagden voeren, echter, de bevrijdende verweren:
  • a) dat [gedaagde 1] op basis van mededelingen van [persoon 1] ervan is uitgegaan en er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat [persoon 2] al vanaf februari 2011 met [persoon 2] in gesprek was over de overname van het pakket aandelen van [eiseres] en
  • b) dat [eiseres] zelf de procedurele voorschriften van de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst niet heeft gevolgd door in augustus, althans september 2011 met [gedaagde 1] en CCSH overeen te komen om haar pakket aandelen in MTB aan [gedaagde 1] over te dragen voor de koopprijs van € 17.500,-, althans dat [eiseres] door die overeenkomst te sluiten een eventuele aanspraak op boete wegens het niet-naleven van procedurele voorschriften door [gedaagde 1] heeft verwerkt.
Daartoe stellen de gedaagden dat tussen [gedaagde 1], CCSH en [eiseres] eind augustus 2011, in ieder geval in september 2011 overeenstemming is bereikt over verkoop en levering van de door [eiseres] gehouden aandelen in MTB voor de prijs van € 17.500,- en dat die koopprijs een meer dan redelijke vergoeding vormde voor het aandelenbelang van [eiseres] in MTB, rekening houdende met de magere bedrijfsresultaten van MTB en een lopende claim tegen MTB van € 100.000,-.
4.9.
Het verweer dat [gedaagde 1] ervan is uitgegaan en er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat [persoon 2] [eiseres] voldoende inlichtte en dat daarom geen verplichting meer bestond voor [gedaagde 1] om ten opzichte van [eiseres] de formele voorschriften van de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst na te leven, baat gedaagden om de volgende redenen niet.
De voorschriften van de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst hebben naar hun aard de strekking om het belang van de “Andere Partijen”, respectievelijk “Andere Partij” te beschermen, terwijl [eiseres] en CCSH die “Andere Partijen” zijn, respectievelijk [eiseres] die “Andere Partij” is. In die artikelen wordt aan deze partijen bescherming geboden door de bepaling dat een partij de samenwerking slechts kan beëindigen door aan beide, respectievelijk aan een van de andere partijen aan te beiden om haar aandelen te kopen voor een door de “Initiatiefnemer” (in dit geval: [gedaagde 1]) mede te delen prijs, die zodanig hoog is dat, ingeval de andere partij(en) niet bereid zou(den) zijn om haar aandelen daarvoor te leveren, de “Initiatiefnemer” bereid is om voor die prijs zijn aandelen aan de andere partij(en) te leveren.
Zonder nadere toelichting – die gedaagden niet hebben gegeven – is niet begrijpelijk dat en waarom [gedaagde 1] ervan uit mocht gaan dat ([persoon 2] van) CCSH haar verantwoordelijkheden ten opzichte van [eiseres] in het kader van de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst, derhalve met inbegrip van het aanbod tot koop van de aandelen van [eiseres], zou vervullen. Zelfs indien zou komen vast te staan, zoals gedaagden stellen, dat [persoon 2] [eiseres] vóór of op 7 september 2011 volledig zou hebben ingelicht over de tot dan toe tussen [gedaagde 1] en CCSH besproken plannen, is daarmee dus nog niet voldaan aan het vereiste van een aanbod van [gedaagde 1] tot koop van de aandelen van [eiseres] overeenkomstig de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst.
4.10.
Het verweer dat [eiseres] zelf de procedurele voorschriften van de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst niet heeft gevolgd, komt neer op een beroep op schuldeisers verzuim. Dat verweer snijdt geen hout. Zoals gezegd, strekken de artikelen 2 en 3 Aandeelhouders ter bescherming van de “Andere Partijen”, respectievelijk de “Andere Partij”, waartoe telkens [eiseres] behoort. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] door een van die artikelen afwijkend gedrag van [eiseres] niet in staat is geweest om zelf wel aan die artikelen te voldoen.
4.11.
Het verweer dat [eiseres] door in augustus, althans september 2011 met [gedaagde 1] en CCSH overeen te komen om haar pakket aandelen in MTB aan [gedaagde 1] over te dragen voor de koopprijs van € 17.500,- een eventuele aanspraak op boete wegens het niet-naleven van procedurele voorschriften van de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst door [gedaagde 1] heeft verwerkt, kan onder omstandigheden wel doel treffen.
Immers, indien [eiseres], zonder dat [gedaagde 1] een aanbod tot koop als bedoeld in de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst heeft gedaan, met (CCSH en) [gedaagde 1] is overeengekomen om haar aandelen in MTB aan [gedaagde 1] te verkopen en leveren voor de prijs van € 17.500,-, kan [gedaagde 1] zonder die koopovereenkomst met [eiseres] te schenden niet meer een aanbod tot koop van de aandelen doen als voorgeschreven in de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst. Derhalve heeft [gedaagde 1] uit het sluiten van zodanige koopovereenkomst door [eiseres] redelijkerwijs mogen afleiden dat [eiseres] haar rechten onder de artikelen 2 en 3 Aandeelhoudersovereenkomst niet meer zou uitoefenen. De tussen partijen in acht te nemen redelijkheid en billijkheid brengen mee dat [eiseres] door aldus te handelen haar eventuele aanspraak op de in artikel 22 Aandeelhoudersovereenkomst bedoelde boete verwerkt.
Echter, [eiseres] betwist gemotiveerd dat een bindende koopovereenkomst tussen haar en [gedaagde 1] tot stand is gekomen. Daartoe voert zij aan dat zij weliswaar met (CCSH en) [gedaagde 1] over zodanige koopovereenkomst heeft onderhandeld, maar dat zij geen instemming heeft gegeven omdat zij inmiddels bekend was geworden met de oprichting van MDH en de overheveling van goederen en activiteiten vanuit MTB naar MDH, waardoor de waarde van MTB aanmerkelijk geringer was geworden.
Derhalve zal de rechtbank [gedaagde 1] toelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij met [eiseres] in augustus of september 2011 een bindende koopovereenkomst heeft gesloten waaronder [eiseres] haar aandelen in MTB voor de prijs van € 17.500,- verkocht.
4.12.
Uit het verweer van gedaagden tegen de stelling dat [gedaagde 1] door goederen en activiteiten van MTB naar MDH over te brengen (zowel direct als indirect via haar deelneming in MDH) de non-concurrentiebepalingen van artikel 15 Aandeelhoudersovereenkomst heeft geschonden, blijkt dat partijen van mening verschillen over de inhoud en strekking van het non-concurrentiebeding van de artikelen 14 en 15 Aandeelhouderovereenkomst.
4.13.
Het gaat hier om de uitleg van een bepaling in een schriftelijke overeenkomst waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij is beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (artikel 3:33 en 3:35 BW; HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 – Haviltex; HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 – Afvalzorg/Slotereind; HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 Lundiform/Mexx).
Dat is niet zonder meer anders waar een beding verstrekkende gevolgen heeft, of waar het een overeenkomst tussen professionele partijen betreft die zich hebben laten bijstaan door ter zake kundige juridische adviseurs (HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 – Afvalzorg/Slotereind; HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0727 – Gemeente Rotterdam/Eneco).
Bij de uitleg van een geschrift zijn van belang alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door ter zake kundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan.
Weliswaar is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van belang (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427; NJ 2005/493 – DSM/Fox), maar ook dan kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 – Lundiform/Mexx; HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 – Afvalzorg/Slotereind).
De rechter kan, zonder een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van partijen, groot gewicht toekennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden woorden van het geschrift en aldus komen tot een voorshands oordeel aangaande de uitleg van de overeenkomst. Maar vervolgens zal de rechter dienen te beoordelen of de partij die een andere uitleg van het geschrift verdedigt voldoende heeft gesteld om tot bewijs dan wel tegenbewijs te worden toegelaten. Indien dit laatste het geval is, is de rechter gehouden deze partij in de gelegenheid te stellen dit (tegen)bewijs te leveren (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 – Lundiform/Mexx; HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178, NJ 2007/575 – Meyer/Pont Meyer; HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909, NJ 2007/576 – Uni-Invest).
4.14.
Uit productie 4 bij dagvaarding (een beter leesbare versie is overgelegd als productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) blijkt dat de Aandeelhoudersovereenkomst is opgesteld op het papier van notaris mr. D.R. de Lange.
Echter, omdat het niet aan een notaris is voorbehouden om een overeenkomst als de Aandeelhoudersovereenkomst op te stellen, is geen sprake van een notariële akte in eigenlijke zin, waarbij de bedoelding van partijen moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (zie HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904; HR 13 juni 2003, LJN AH9168; en HR 17 december 2010, LJN BO1815). Om dezelfde reden is evenmin sprake van een authentieke (notariële) akte in de zin van artikel 157 Rv.
[eiseres] heeft correspondentie met een medewerker van de notaris over het concept voor die akte overgelegd, welke correspondentie gedaagden niet hebben betwist. Ter comparitie heeft [eiseres] onbetwist verklaard dat de notaris over de Aandeelhoudersovereenkomst heeft geadviseerd.
Aan al deze omstandigheden verbindt de rechtbank de gevolgtrekking dat in dit geval de taalkundige betekenis van de Aandeelhoudersovereenkomst van groot belang is voor de uitleg ervan.
4.15.
De regeling van artikel 22 Aandeelhoudersovereenkomst vormt een boetebeding in de zin van artikel 6:91 e.v. BW. De regeling van artikel 15 Aandeelhoudersovereenkomst vormt – voor zover hier van belang – een non-concurrentiebeding. Een boetebeding en een beding tot non-concurrentie dienen naar de aard beperkend te worden uitgelegd.
4.16.
De Aandeelhoudersovereenkomst is opgesteld om de verhouding tussen de aandeelhouders in MTB, [gedaagde 1], [eiseres] en CCSH te regelen. In dat kader dienen de artikelen 14 en 15 te worden gelezen en uitgelegd.
In de artikelen 14 en 15 Aandeelhoudersovereenkomst wordt niet alleen ten behoeve van MTB, maar ook ten behoeve van (de) [groep] bescherming geboden. Artikel 14 heeft als kopje “Marktverdeling”. In lid 1 van artikel 14 is bepaald dat “[MTB] zich uitsluitend [zal] bezighouden op het gebied van de aan- en verkoop van schepen en alle overige drijvende objecten, de bevrachting van schepen en het geven van adviezen op dit gebied” en lid 2 dat MTB alle “overige commerciële activiteiten zal [..] overlaten aan de [groep]”. Aldus wordt een verdeling gemaakt tussen activiteiten van MTB en die van (de) [groep].
In artikel 15 is bepaald dat de partijen bij de Aandeelhoudersovereenkomst zich dienen te onthouden van “werkzaamheden [..] die (kunnen) concurreren met of vergelijkbaar zijn aan de activiteiten van [MTB] en/of de [groep]”, zoals beschreven in artikel 14 lid 1 en lid 2.
Wil sprake zijn van niet-naleving van de non-concurrentiebepalingen ten aanzien van MTB als bedoeld in artikel 22, dan dient daarom sprake te zijn van “werkzaamheden” die concurreren of kunnen concurreren met de in artikel 14 lid 1 aan MTB toegescheiden activiteiten.
4.17.
Vast staat dat [gedaagde 1] en CCSH tezamen MDH hebben opgericht en dat zij tezamen de aandeelhouders van MDH waren tot 24 november 2011.
CCSH heeft onbetwist gesteld dat zij MDI op 19 oktober 2011 heeft opgericht met geen andere doel dan een vangnet te vormen voor de onderneming van MDH, toen duidelijk werd dat [gedaagde 1] niet meewerkte aan de in september/oktober 2011 overeengekomen ontvlechting en [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] doende waren computers en de post van MDH zonder toestemming vanwege [persoon 1] c.s. te openen. Voorts voert CCSH aan dat MDI geen enkele activiteit heeft ontwikkeld, mede omdat ingevolge het vonnis in kort geding van 18 november 2011 [gedaagde 1] bij akte van 24 november 2011 alsnog haar aandelen in MDH aan CCSH heeft geleverd.
Hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde 1] en CCSH op 4 oktober 2011 met elkaar (bindend) zijn overeengekomen dat zij tot ontvlechting van hun zakelijke belangen zouden overgaan waarbij [gedaagde 1] zich heeft verbonden tot overdracht van haar aandelen in MDH (zie rov.
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). [persoon 1] c.s. heeft onbetwist gesteld dat [persoon 1] op 17 oktober 2011 aangifte heeft gedaan van het ongeoorloofd openen van computers en post door of vanwege [gedaagde 2], daargelaten of dat openen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Ook staat vast dat [gedaagde 1] bij akte van 24 november 2011 de door haar gehouden aandelen in MDH aan CCSH heeft overgedragen.
Kennelijk was tussen [gedaagde 1] c.s. en [persoon 1] c.s. onmin ontstaan en maakten [persoon 1] en CCSH zich zorgen over het voortbestaan van de onderneming van MDH, terwijl [gedaagde 1] niet medewerkte aan de overdracht van haar aandelen in MDH. Tegen die achtergrond dient de oprichting van MDI te worden beschouwd.
[gedaagde 1] c.s. heeft tegenover het verweer dat binnen MDI geen enkele activiteit is ontplooid niets gesteld waaruit het verrichten van “werkzaamheden” in de zin van artikel 15 van de aandeelhoudersovereenkomst kan worden afgeleid.
Gegeven deze feiten en omstandigheden levert het enkele oprichten van MDI niet op het verrichten van “werkzaamheden” als bedoeld in artikel 15 van de aandeelhoudersovereenkomst.
4.18.
Zoals gezegd, hebben [gedaagde 1] en CCSH tezamen MDH opgericht en deze onderneming tot de overdracht van de aandelen door [gedaagde 1] op 24 november 2011, althans tot 1 september 2011, de datum van economische overdracht, voor gezamenlijke rekening gedreven en was per 4 oktober 2011 tussen hen afgesproken dat CCSH met MDH en de daarin ontplooide activiteiten verder zou gaan. Het voortzetten van de onderneming van MDH door CCSH was dus tussen partijen (nader) specifiek overeengekomen. Daarom kan [gedaagde 1] ten opzichte van CCSH geen rechten ontlenen aan een eventuele regeling in de aandeelhoudersovereenkomst op grond waarvan het voeren van de onderneming van MDH als werkzaamheden die concurreren of kunnen concurreren met die van MTB of andere onderdelen van de [groep] kunnen worden aangemerkt.
[gedaagde 1] c.s. heeft geen werkzaamheden van MDH die concurreren of kunnen concurreren met die van MTB of andere onderdelen van de [groep] gesteld die verricht zijn na 24 november 2011, althans na 1 september 2011.
[gedaagde 1] c.s. stelt dat MDH op haar website scheepsmakelaardij aanbiedt. Echter, [gedaagde 1] c.s. stelt niet – en het is anderszins ook niet aannemelijk geworden – dat MDH inderdaad optreedt als scheepsmakelaar. Van “werkzaamheden” in de zin van artikel 15 van de aandeelhoudersovereenkomst is daarom geen sprake.
Voor zover er (vanwege [persoon 1] c.s.) niet voor was gezorgd dat MDH per 1 september 2011 “leeg” was in de zin van de overeenkomst van 4 oktober 2011, levert dat (zoals overwogen in rov. 5.6) mogelijk een grond op voor een vordering tot betaling van enige vergoeding, maar levert dat geen werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als concurreren of kunnen concurreren met de werkzaamheden van MTB of andere onderdelen van de [groep]. De betreffende werkzaamheden waren, immers, verricht in de periode vóór 24 november 2011, althans 1 september 2011 toen de onderneming voor gezamenlijke rekening werd gedreven.
4.19.
[gedaagde 1] c.s. stelt dat MDH het geheimhoudingsbeding van artikel 15 lid 3 van de aandeelhoudersovereenkomst heeft geschonden. Zij stelt daartoe dat MDH met twee andere partijen een “non-disclosure and confidentiality agreement” heeft gesloten omdat zij wensten bepaalde vertrouwelijke informatie uit te wisselen.
[persoon 1] c.s. betwist dat zij of MDH ingevolge de aandeelhoudersovereenkomst geheim te houden informatie met een derde heeft gedeeld. Zij heeft aangevoerd dat het sluiten van de door [gedaagde 1] c.s. genoemde overeenkomst voorwaarde was om mee te kunnen doen aan een “pitch” teneinde een order te bemachtigen, maar dat uit die “pitch” niets is gekomen en dat MDH in het kader van die “pitch” geen vertrouwelijke informatie heeft verschaft.
4.20.
Het geheimhoudingsbeding van artikel 15 lid 3 is beperkt tot “
informatie die betrekking heeft op een (mogelijk) vertrouwelijk of geheim aspect van het bedrijf van” MTB.
[gedaagde 1] c.s. heeft geen enkele zodanige “informatie” gesteld die MDH of CCSH zonder toestemming met een derde zou hebben gedeeld.
De enkele omstandigheid dat MDH met een derde een overeenkomst heeft gesloten tot geheimhouding van vertrouwelijke informatie waarover MDH beschikt, is onvoldoende om daaruit te kunnen afleiden dat MDH vertrouwelijke informatie betreffende het bedrijf van MTB met die derde deelt, heeft gedeeld of gaat delen.
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot betaling van een boete als ongegrond zal worden afgewezen.
4. Vordering van [gedaagde 1] tegen CCSH tot terugbetaling van de koopprijs voor aandelen in MTB
4.22.
De vordering strekt ertoe dat CCSH wordt veroordeeld tot terugbetaling van de koopprijs van € 40.000,- voor de door CCSH gehouden aandelen in MTB. [gedaagde 1] c.s. stelt dat [gedaagde 1] dat bedrag onverschuldigd heeft betaald, stellende dat de overeenkomst van september/oktober 2011 haar niet (meer) bindt.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in rov.
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.tot en met
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.heeft overwogen en geoordeeld. Gelet daarop kan deze koopprijs niet worden aangemerkt als onverschuldigd betaald, omdat [gedaagde 1] deze verschuldigd was en is onder de (geldige en bestaande) koopovereenkomst van 4 oktober 2011. De omstandigheid dat [gedaagde 1] nog geen uitvoering aan die overeenkomst heeft gegeven maakt dat oordeel niet anders.
Daarop stuit deze vordering af.
5. Vordering van [gedaagde 1] tegen CCSH tot betaling van een vergoeding van € 9.000,- zijnde de waarde van de door [gedaagde 1] geleverde aandelen in MDH
4.23.
De vordering strekt ertoe dat CCSH wordt veroordeeld tot een vergoeding van € 9.000,- aan [gedaagde 1] voor de door [gedaagde 1] tot 24 november 2011 gehouden aandelen in MDH. Weliswaar wenst [gedaagde 1] haar aandelen in MDH niet terug, maar zij stelt dat CCSH wegens het niet (meer) bindend zijn van de overeenkomst tot aandelenoverdracht aan haar € 9.000,- dient te betalen.
Net als [persoon 1] c.s., kan de rechtbank [gedaagde 1] c.s. niet volgen.
Niet in geschil is dat CCSH de overeengekomen koopprijs van € 9.000,- aan [gedaagde 1] heeft betaald. In de verklaringen van 30 september 2011 heeft [gedaagde 1] verklaard dat CCSH het bedrag van € 9.000,- als koopprijs voor de voorgenomen aandelenoverdracht in MDH heeft betaald. In de akte van levering van de aandelen in MDH van 24 november 2011 heeft [gedaagde 1] kwijting verleend voor de betaling van die koopprijs. Die betaling staat dus vast.
Los van de vraag of de overeenkomst tot overdacht van de aandelen in MDH, of die verklaring, of de akte tot levering van die aandelen aantastbaar is, zou (partiële) vernietiging of ontbinding daarvan in beginsel kunnen meebrengen dat [gedaagde 1] het bedrag ven € 9.000,- dient terug te betalen, maar niet dan CCSH dat bedrag ten tweeden male dient te betalen.
Enig feit of omstandigheid die in het onderhavige geval tot een ander oordeel zou kunnen leiden heeft [gedaagde 1] c.s. niet gesteld.
Daarop stuit deze vordering af.
6. Vordering van MTB tegen CCSH tot betaling van € 67.509,02
4.24.
MTB vordert dat CCSH wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 67.509,02 ter voldoening van een schuld in rekening-courant.
[persoon 1] c.s. bestrijdt het bestaan van een rekening-courantverhouding en dat CCSH zodanige schuld heeft. Volgens [persoon 1] c.s. hebben partijen alle onderlinge vorderingen in september 2011 vereffend.
De rechtbank overweegt het volgende.
[gedaagde 1] c.s. heeft ter onderbouwing van de gestelde vordering in rekening-courant (niet meer dan) productie 30 overgelegd. Die productie bestaat uit een brief van MTB aan CCSH gedateerd 23 februari 2012, welke de volgende posten vermeldt, belopende in totaal het gevorderde bedrag van € 67.509,02:
11 maart 2011 [bedrijf 2] € 1.259,02
17 juni 2011 opname CCSH € 25.000,00
30 september 2011 verrekening verkoop MT&B € 40.000,00
15 november 2011 opname CCSH € 1.250,00.
[persoon 1] c.s. betwist de verschuldigdheid van die posten.
Een rekening-courant overzicht bevat die brief niet.
Partijen waren vanaf uiterlijk medio oktober 2011 uit elkaar. Indien tussen MTB en CCSH een rekening-courantverhouding heeft bestaan – zoals [gedaagde 1] c.s. stelt, maar [persoon 1] c.s. betwist – lag het, mede gelet op het bepaalde in artikel 6:140 lid 2 BW, voor de hand dat meer dan één specificatie van die rekening in het geding zou zijn gebracht, onder meer per eind van de samenwerking, althans per einde van 2011 en niet pas van 23 februari 2012.
Dat en waarom CCSH verplicht is om ter zake van “[bedrijf 2]” aan MTB te betalen is gesteld noch gebleken.
Een bewijs van de gestelde opnames door CCSH is niet in het geding gebracht.
Dat en waarom CCSH verplicht is om het genoemde bedrag van € 40.000,- wegens “verrekening verkoop MT&B” te betalen is evenmin gesteld of gebleken. Nu, zoals blijkt uit de verklaring van 30 september 2011, [gedaagde 1] het bedrag van € 40.000,- aan CCSH heeft betaald als koopprijs voor de aandelen in MTB, is zonder toelichting – welke ontbreekt – niet begrijpelijk dat MTB per dezelfde datum een vordering voor een even groot bedrag op CCSH heeft verkregen.
De in het geding gebrachte bescheiden kunnen de vordering derhalve niet dragen.
Nu een rekening-courantverhouding in beginsel bij geschrift wordt bewezen en een partij eigener beweging bewijs bij geschrift in het geding dient te brengen (zie HR 9 maart 2012, rov 3.5, ECLI:NL:HR:2012:BU9204) ziet de rechtbank geen aanleiding om MTB tot het bewijs van de gestelde vordering in rekening-courant toe te laten.
Daarom concludeert de rechtbank dat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
7. Vordering van [gedaagde 1] en MTB tegen MDH tot schadevergoeding wegens onrechtmatige concurrentie of ongerechtvaardigde verrijking
4.25.
Aan haar vordering tot betaling van schadevergoeding legt [gedaagde 1] c.s. de stelling ten grondslag dat MDH onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel ongerechtvaardigd is verrijkt doordat zij welbewust heeft geprofiteerd van de schending van artikel 15 van de aandeelhoudersovereenkomst door CCSH.
4.26.
De vordering steunt dus op de stelling dat CCSH artikel 15 van de aandeelhoudersovereenkomst heeft overtreden. Nu de rechtbank zodanige schending niet heeft vastgesteld (zie rov. 4.5 tot en met 4.22), is deze stelling zonder fundament. Daarom komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
8. Vordering van [gedaagde 1] en MTB tegen [persoon 1] tot schadevergoeding wegens aansprakelijkheid als bestuurder van MTB
4.27.
Aan deze vordering legt [gedaagde 1] c.s. ten grondslag dat [persoon 1] als bestuurder van MTB ten onrechte heeft aangedrongen op voldoening door Duc Diving van een deze veroordelend vonnis in eerste aanleg, waarna door vernietiging van dat vonnis in hoger beroep een terugbetalingsverplichting jegens Duc Diving ontstond, zonder erop toe te zien dat MTB voor deze terugbetaling voldoende middelen had. Dat de vordering op Duc Diving uiteindelijk niet toewijsbaar bleek, is het gevolg van de omstandigheid dat [persoon 1] als bestuurder van MTB heeft nagelaten de algemene voorwaarden van toepassing te verklaren op de verhouding tussen MTB en Duc Diving.
Verder verwijt [gedaagde 1] c.s. [persoon 1] dat hij de aandeelhoudersvergadering niet tijdig heeft geïnformeerd over het bestaan van een tegenstrijdig belang doordat [persoon 1] (indirect) aandelen hield in zowel MTB, als MDH als MDI.
[persoon 1] c.s. bestrijdt de vordering en voert aan dat [persoon 1] zich behoorlijk van zijn taak als bestuurder van MTB heeft gekweten en dat hem geen, voldoende ernstig, persoonlijk verwijt treft ter zake van een omstandigheid waardoor de gestelde schade is veroorzaakt.
4.28.
De verwijten van [gedaagde 1] c.s. aan [persoon 1] komen er op neer dat hij zijn taak als bestuurder van MTB niet naar behoren heeft vervuld. Voor zodanige aansprakelijkheid van [persoon 1] is vereist dat hem persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake van het ontstaan van de schade.
4.29.
Hetgeen [gedaagde 1] c.s. met betrekking tot Duc Diving heeft aangevoerd – indien de juistheid daarvan bewezen zou worden – levert niet een voldoende ernstig persoonlijk verwijt aan [persoon 1] op. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Gesteld noch gebleken is dat [persoon 1] persoonlijk was betrokken bij de totstandkoming van de overeenkomst met Duc Diving, zodat het niet van toepassing worden van de algemene voorwaarden van MTB op de rechtsverhouding met Duc Diving niet kan worden aangemerkt als een hem persoonlijk betreffende fout.
[gedaagde 1] c.s. verwijt [persoon 1] niet dat hij als bestuurder van MTB de vordering tegen Duc Diving aanhangig heeft gemaakt. Zij verwijt hem slechts dat hij als bestuurder van MTB heeft laten overgaan tot het incasseren van de verkregen veroordeling ten laste van Duc Diving, zonder voldoende fondsen bij MTB beschikbaar te houden voor restitutie van het geïncasseerde bedrag. Waarom MTB door dat gedrag schade heeft geleden legt [gedaagde 1] c.s. niet uit. Zonder zodanige toelichting – welke ontbreekt – is niet begrijpelijk welke schade MTB heeft geleden door, naar achteraf is gebleken, ten onrechte een Duc Diving veroordelend vonnis te incasseren. Immers, MTB lijdt in beginsel geen schade door haar vordering op Duc Diving eerst betaald te krijgen en het ontvangen bedrag later terug te betalen. Dat is niet anders indien MTB het van Duc Diving ontvangen bedrag verbruikt heeft en later ter restitutie geldmiddelen van elders dient aan te trekken.
Waarom [gedaagde 1] daardoor voor verhaal op [persoon 1] vatbare schade zou hebben geleden stelt [gedaagde 1] c.s. evenmin. [gedaagde 1] was en is aandeelhouder van MTB, zodat schade bij MTB voor [gedaagde 1] “afgeleide schade” vormt die zij in beginsel niet kan verhalen op een derde, zoals [persoon 1] (vgl.: HR 2 december 1994, NJ 1995, 288; HR 29 november 1996, NJ 1997, 178 en HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0419). Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verhaal van de schade van [gedaagde 1] in dit geval wel mogelijk zou zijn, zijn gesteld noch gebleken.
4.30.
[gedaagde 1] vormde en vormt met CCSH en [eiseres] de aandeelhoudersvergadering van MTB. [gedaagde 1] en CCSH hebben MDH opgericht en hebben tot de aandelenoverdracht op 24 november 2011 de aandeelhoudersvergadering van die vennootschap gevormd.
Voor zover de vordering gebaseerd is op de stelling dat [persoon 1] de aandeelhoudersvergadering van MTB niet tijdig zou hebben geïnformeerd over een mogelijk tegenstrijdig belang doordat [persoon 1] op enig moment niet alleen (indirect) aandelen in MTB hield maar ook aandelen in MDH, strandt ze op de omstandigheid dat [gedaagde 1] en MTB van meet af aan met die omstandigheid bekend waren.
De stelling dat [persoon 1] de aandeelhoudersvergadering van MTB niet tijdig zou hebben geïnformeerd over een mogelijk tegenstrijdig belang doordat [persoon 1] op enig moment ook (indirect) aandelen in MDI is gaan houden, kan geen grond opleveren voor schadevergoeding aan [gedaagde 1] c.s., omdat niet aannemelijk is geworden dat in MDI enige activiteit is ontplooid zodat zonder nadere toelichting – welke niet is gegeven – niet aannemelijk is dat [gedaagde 1] c.s. door de gestelde omissie enige schade heeft geleden.
4.31.
Nu [gedaagde 1] c.s. geen concrete feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [persoon 1] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat MTB of [gedaagde 1] door het betreffende gedrag van [persoon 1] voor verhaal op hem vatbare schade heeft geleden, zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
9. Vordering van MTB tegen CCSH en [persoon 1] tot vergoeding van kosten met betrekking tot de leaseauto
4.32.
MTB vordert vergoeding van € 6.161,15 in verband met het leasecontract voor de Landrover. Blijkens punt 74 van de dagvaarding gaat het om leasetermijnen over september 2011 en januari tot en met april 2012, alsmede om motorrijtuigenbelasting over de periode september 2011 tot en met april 2012.
[persoon 1] c.s. bestrijdt de vordering.
Tussen partijen is niet in geschil dat [persoon 1] op 10 augustus 2011 het leasecontract in naam van MTB heeft gesloten toen hij (zelfstandig bevoegd) bestuurder van MTB was. Evenzeer staat tussen partijen vast dat in die periode gesprekken liepen tussen [gedaagde 2] en [persoon 1] over beëindiging van de samenwerking.
Waar het de bedoelding van [persoon 1] was om de Landrover ook na de beëindiging van de samenwerking te blijven gebruiken en het niet voor de hand lag dat [persoon 1] met MTB zou verder gaan, was het geen gelukkige keuze van [persoon 1] om het leasecontract in naam van MTB te sluiten. [gedaagde 1] c.s. en [persoon 1] hebben dat ingezien en in de overeenkomst van 29 september 2011 (zie onder
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.) vastgelegd dat het leasecontract zou worden overgezet op MDH of CCSH, dat [persoon 1] hangende die aanpassing ervoor diende te zorgen dat de leasetermijnen aan MTB werden betaald en dat MTB de leasetermijnen tijdig aan de leasemaatschappij, BMW Group Financial Servies, diende te betalen. In de correspondentie met [notaris] van 3 tot en met 5 oktober 2011 is ook vastgelegd dat het leasecontact zou worden overgedragen naar [persoon 1] c.s. In geen van die stukken is gesproken over (een verplichting tot betaling van) motorrijtuigenbelasting.
Zoals gezegd, heeft de overdracht van het leasecontract niet zijn beslag gekregen. Derhalve bleef [persoon 1] verplicht om ervoor te zorgen dat de leasetermijnen aan MTB werden betaald en MTB om de van [persoon 1] ontvangen leasetermijnen door te betalen aan de leasemaatschappij. Die verplichtingen zouden voortduren totdat de leaseovereenkomst zou zijn beëindigd. Uit de door Dubbelsteyn ondertekende verklaring van 26 april 2012 blijkt dat deze op die datum de Landrover ten behoeve van BMW Group Financial Services in ontvangst heeft genomen.
[persoon 1] stelt dat hij zijn verplichting is nagekomen, maar dat MTB de leasetermijnen niet doorbetaalde en dat hij daarom de overeenkomst van 29 september 2011 per 23 januari 2012 heeft ontbonden wegens wanprestatie van MTB. [persoon 1] verwijst in dat verband naar brieven van zijn toenmalige advocaat, mr. Blaauw-Jansse, aan MTB van 20 januari en 7 februari 2012. In de eerstgenoemde brief heeft deze advocaat medegedeeld dat, terwijl [persoon 1] de leasetermijnen aan MTB had betaald, MTB deze niet doorbetaalde aan BMW Group Financial Services en dat daardoor in januari 2012 een achterstand van € 2.389,54 bij die leasemaatschappij was ontstaan. In die brief heeft mr. Blaauw-Jansse namens [persoon 1] MTB aangemaand om binnen twee dagen alsnog aan haar doorbetalingsverplichting te voldoen en medegedeeld dat [persoon 1] ingeval van verder tekortschieten de overeenkomst van 29 september 2011 ontbindt. In de brief van 7 februari 2012 heeft mr. Blaauw-Jansse vastgesteld dat MTB niet alsnog aan haar verplichtingen heeft voldaan en evenmin anderszins op de brief van 20 januari 2012 heeft gereageerd en heeft zij de ontbinding van de overeenkomst van 29 september 2011 bevestigd.
[gedaagde 1] c.s. heeft hiertegenover niets inhoudelijks ingebracht, evenmin bewijsstukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat MTB de leasetermijnen wel heeft doorbetaald.
Daarmee is aangetoond dat de overeenkomst van 29 september 2011 is ontbonden wegens wanprestatie van MTB.
Zoals gezegd, vordert MTB betaling van leasetermijnen over september 2011 en januari tot en met april 2012. Nu MTB niet inhoudelijk is ingegaan op haar gestelde wanprestatie ten aanzien van doorbetaling tot in januari 2012, ligt niet voor de hand om aan te nemen dat [persoon 1] nalatig was ten aanzien van de verplichting om de leasetermijnen over september 2011 en januari 2012 aan MTB te betalen. Dat gedeelte van de vordering stuit af op het gebrek aan een inhoudelijke reactie vanwege MTB.
Door de ontbinding van de overeenkomst van 29 september 2011 kan nakoming van hetgeen [persoon 1] onder die overeenkomst vanaf 23 januari 2012 aan leasetermijnen aan MTB verschuldigd zou worden niet gevorderd worden. Daarop stuit de op die overeenkomst gegronde vordering met betrekking tot leasetermijnen over februari tot en met april 2012 af.
Als gezegd bevat de overeenkomst van 29 september 2011 geen regeling ten aanzien van motorrijtuigenbelasting.
[gedaagde 1] c.s. heeft geen andere grond voor de vordering gesteld dan de overeenkomst van 29 september 2011.
[gedaagde 1] c.s. heeft niet gesteld op grond waarvan CCSH ter zake van de Landrover iets verschuldigd is.
Daarom zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
10. Vordering van MTB tegen CCSH en [persoon 1] tot medewerking aan de overdracht van het leasecontract
4.33.
MTB grondt deze vordering op de overeenkomst van 29 september 2011. Hierboven in rov. 4.33 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de genoemde overeenkomst rechtsgeldig door [persoon 1] is ontbonden wegens wanprestatie van MTB.
Wegens die ontbinding kan MTB geen nakoming onder die overeenkomst meer vorderen. Daarom zal de daartoe strekkende vordering worden afgewezen.
11., 12. en 13. Vorderingen tot vergoeding van rente en kosten
4.34.
In het vorenstaande is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat [gedaagde 1] c.s. niets van een van de gedaagden te vorderen heeft.
Daarop stuiten de vorderingen tot vergoeding van rente en kosten af.
In reconventie
1. Vordering tot verklaring voor recht dat tussen CCSH enerzijds en [gedaagde 1] anderzijds een geldige koopovereenkomst ten aanzien van de aandelen in MTB tot stand is gekomen
4.35.
Partijen betogen in het verband van deze vordering hetzelfde als zij in conventie hebben aangevoerd.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in rov. 5.1 tot en met 5.14 heeft overwogen en geoordeeld.
Gelet daarop ligt de gevorderde verklaring voor recht dat tussen CCSH enerzijds en [gedaagde 1] anderzijds een geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van de verkoop en levering van alle aandelen in MTB gehouden door CCSH aan [gedaagde 1], voor toewijzing gereed.
2. en 3. Vordering om [gedaagde 1] te verplichten tot medewerking aan de levering (te weten: afname) van alle aandelen in MTB gehouden door CCSH overeenkomstig het concept voor de akte van levering van 22 november 2011, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de tussen [gedaagde 1] en CCSH te passeren akte ten behoeve van het notarieel transport indien [gedaagde 1] weigerachtig is aan de veroordeling te voldoen
4.36.
[gedaagde 1] c.s. voert als verweren tegen de vordering tot medewerking aan de aandelenoverdracht de in conventie ingenomen stellingen betreffende de geldigheid, vernietigbaarheid en ontbinding van de koopovereenkomst. Die standpunten zijn in conventie ongegrond bevonden.
4.37.
[gedaagde 1] c.s. voert voorts aan dat ingevolge de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten van MTB voor de uitvoering van de aandelenoverdracht is vereist dat [eiseres], die geen partij is in de onderhavige procedure, daaraan haar medewerking verleent. [gedaagde 1] c.s. voert aan dat [eiseres] niet tot medewerking aan de overdracht bereid is.
Ter comparitie is gebleken dat [eiseres] niet bereid is tot medewerking aan de overdracht van aandelen in MTB.
Dat gebrek aan toestemming vanwege [eiseres] tast de geldigheid van de overeenkomst tot aandelenoverdracht tussen CCSH en [gedaagde 1] niet aan. Echter, zonder de toestemming van [eiseres] kan [gedaagde 1] niet gedwongen worden tot afname van de aandelen die CCSH houdt in MTB.
Nu niet is gesteld of gebleken dat inmiddels de toestemming van [eiseres] is verkregen, kan de vordering niet anders worden toegewezen dan als veroordeling tot medewerking onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres] haar toestemming tot die overdracht zal hebben verleend. De rechtbank zal de vordering dienovereenkomstig toewijzen.
Gezien de opschortende voorwaarde ligt het opleggen van een dwangsom niet voor de hand.
Wel kan worden toegewezen de gevorderde verklaring dat het vonnis in de plaats treedt van de tussen [gedaagde 1] en CCSH te passeren notariële akte van levering van de aandelen indien [gedaagde 1] weigerachtig is aan de veroordeling te voldoen.
4. en 5. Vordering tot veroordeling van [gedaagde 1] en MTB tot betaling van een boete van aan CCSH wegens schending van artikelen 2, 3 en 15 van de aandeelhoudersovereenkomst
4.38.
De rechtbank verwijst naar 2.3 voor de betreffende bepalingen van de aandeelhoudersovereenkomst.
4.39.
Zoals hiervoor overwogen, is gebleken dat [gedaagde 2]/[gedaagde 1] c.s. en [persoon 1] c.s. in september/oktober 2011 onderling hebben besloten tot een ontvlechting van hun zakelijke belangen. Gesteld noch gebleken is dat zij [eiseres] hierbij hebben betrokken voordat tussen hen op hoofdpunten overeenstemming was bereikt.
Daarom deed zich niet de situatie voor als bedoeld in artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst (één van de drie partijen wil uit de samenwerking treden) dan wel artikel 3 (één van de drie partijen wil de samenwerking met een andere partij beëindigen). Derhalve komt de rechtbank niet tot het oordeel dat [gedaagde 1] een van die artikelen niet heeft nageleefd.
4.40.
Het betoog van [persoon 1] c.s. dat [gedaagde 1] handelt in strijd met het in artikel 15 van de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen concurrentiebeding, faalt op de volgende gronden.
De rechtbank verwijst naar haar uitleg van artikel 15 van de aandeelhoudersovereenkomst, zoals beschreven in rov. 4.5 tot en met 4.17.
In artikel 14 van de aandeelhoudersovereenkomst is geregeld dat MTB slechts de in lid 1 van dat artikel bepaalde werkzaamheden zal verrichten en alle overige activiteiten aan de [groep] zal overlaten.
Nu niet is gesteld dat [gedaagde 1] werkzaamheden als bedoeld in artikel 14 lid 1 van de aandeelhoudersovereenkomst heeft uitgevoerd, of door de door CCSH genoemde I.S.T. Marine Service Groep B.V. of Euro Marintechnic Services B.V. heeft laten uitvoeren, is niet gebleken van in artikel 15 van de aandeelhoudersovereenkomst verboden concurrerende werkzaamheden.
4.41.
Daarom zal de rechtbank de vorderingen afwijzen.
6. Vordering tot verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en/of MTB aansprakelijk zijn wegens niet behoorlijk nakomen van verplichtingen tot overdracht van inboedel, websites, domeinnamen en klantenbestand aan CCSH en/of MDH en vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat
4.42.
De vordering strekt ertoe dat in rechte komt vast te staan dat [gedaagde 1] en/of MTB jegens CCSH en/of MDH aansprakelijk zijn voor de schade die voortvloeit uit het niet behoorlijk nakomen van artikel III, onderdelen 7 en 8 van de akte van 24 november 2011 tot levering van de door [gedaagde 1] gehouden aandelen in MDH aan CCSH.
[gedaagde 1] c.s. heeft de gestelde aansprakelijkheid betwist op de grond dat deze afspraak niet definitief is gemaakt, althans inmiddels niet meer tussen partijen geldt.
4.43.
Artikel III aanhef en de onderdelen 7 en 8 van genoemde leveringsakte luidt als volgt:

Partijen garanderen elkaar / zijn overeengekomen dat:
[..]
7. MTB de inboedel van MTB, bestaande uit drie computers, een laserprinter, en enkele ordners, zal overnemen van MTB. De overeengekomen overnameprijs bedraagt drieduizend vijfhonderd euro (EUR 3.500,--). Alle meubilair blijft achter en maakt geen deel uit van de overname.
8. MTB draagt het klantenbestand, de website en MTB Domein over aan MDH, welke hiervoor een vergoeding aan MTB betaalt van tweeduizend euro (EUR 2.000,--).”.
Kennelijk is in onderdeel 7 als eerste woord bedoeld: MDH.
4.44.
Uit de hiervoor aangehaalde tekst gaat het om betaling door CCSH of MDH van € 5.500,-.
[persoon 1] c.s. stelt dat zij de verschuldigde bedragen betaald heeft bij de “finale afrekening”.
[gedaagde 1] c.s. betwist dat [persoon 1] c.s. heeft betaald. Volgens [gedaagde 1] c.s. zijn de betreffende bedragen juist expliciet in de akte opgenomen omdat deze ten tijde van het verlijden van die akte nog niet waren betaald.
De rechtbank leidt uit het verweer van [gedaagde 1] c.s. af dat zij zich beroept op een opschortingsrecht.
Gesteld noch gebleken is dat in de akte van levering van 24 november 2011 kwijting aan [persoon 1] c.s. is verleend ter zake van betaling door CCSH of MDH van het bedrag van € 5.500,-.
Waar [persoon 1] c.s. zich beroept op betaling ligt de bewijslast van die betaling bij haar. [persoon 1] c.s. heeft de door haar bedoelde “finale afrekening” niet in het geding gebracht, evenmin enig ander bewijs van betaling van het bedrag van € 5.500,-.
Betaling tussen rechtspersonen kan bij geschrift worden bewezen. Een procespartij dient eigener beweging bewijs bij geschrift in het geding dient te brengen (zie HR 9 maart 2012, rov 3.5, ECLI:NL:HR:2012:BU9204). Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om MDH of CCSH tot het bewijs van betaling van het bedrag van € 5.500,- toe te laten.
Daarom concludeert de rechtbank dat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
7. Vordering van MDH tegen [gedaagde 1] en MTB tot vergoeding van door MDH betaalde schuldeisers betreffende de periode voor 1 september 2011, ten bedrage van € 11.789,62
4.45.
MDH vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en MTB tot vergoeding van bedragen die zij aan schuldeisers heeft betaald ter zake van schulden van voor 1 september 2011. MDH vermeldt de volgende schulden en licht deze toe in haar productie 27: Scheepvaartkrant € 517,65, Scheepvaartkrant € 416,50, [schuldeiser 3] € 4.773,58, [schuldeiser 4] € 5.057,-, [schuldeiser 5] € 208,25 en Binnenvaartkrant € 816,64. [persoon 1] c.s. stelt dat ingevolge de afspraak dat MDH per 1 september 2011 “leeg” zou zijn, deze posten voor rekening van [gedaagde 1] of MTB komen.
[gedaagde 1] c.s. betwist de verschuldigdheid van deze posten.
4.46.
Uit de stellingen van [persoon 1] c.s. (punt 185 van de conclusie van eis in reconventie) en de door haar als productie 27 overgelegde stukken, leidt de rechtbank af dat al deze posten vorderingen van de genoemde schuldeisers op MDH betreffen.
In beginsel dient MDH haar eigen schulden te betalen.
De afspraak tussen [gedaagde 1] en CCSH dat MDH per 1 september 2011 “leeg” zou zijn, maakt dat niet anders. Niet kan worden uitgesloten dat ingevolge die afspraak (nagekomen) vorderingen van derden een grond vormen voor een (verrekenings)vordering tussen de aandeelhouders in MDH, [gedaagde 1] en CCSH, maar zonder toelichting – welke ontbreekt – kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat MDH ter zake van haar eigen schulden een (verhaals)vordering heeft op [gedaagde 1] of MTB.
Daarop stuit deze vordering af.
8. Vordering de ten laste van [persoon 1], CCSH en MDH gelegde conservatoire beslagen op te heffen, althans [gedaagde 1] en MTB te veroordelen die beslagen binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,- voor elke dag dat zij hiermee in gebreke blijven
4.47.
[gedaagde 1] c.s. hebben op 3 mei 2012 conservatoire derdenbeslagen ten laste van [persoon 1] c.s. gelegd onder Abn Amro Bank N.V. en onder Coöperatieve Rabobank Schiedam-Vlaardingen U.A. gelegd. De dagvaarding in deze zaak vormt de eis in de hoofdzaak ter zake van die beslagen.
[persoon 1] c.s vordert opheffing van die beslagen op de grond dat de in het beslagrekest aangevoerde vorderingen ondeugdelijk zijn.
Gezien de beoordeling van de vorderingen in conventie, is de ondeugdelijkheid van de vorderingen waarvoor de beslagen zijn gelegd gebleken.
De rechtbank kan de beslagen zelf opheffen en zal dat dus doen.
9. [gedaagde 1] te veroordelen € 8.750,- te voldoen aan CCSH wegens ongerechtvaardigde verrijking c.q. onverschuldigde betaling
4.48.
[persoon 1] c.s. stelt dat CCSH bij de “finale afrekening” een bedrag van € 8.750,-, zijnde de helft van de koopprijs voor de aandelen die [eiseres] in MTB hield, aan [gedaagde 1] heeft betaald, omdat [gedaagde 1] die aandelen van [eiseres] zou aankopen. Aangezien [gedaagde 1] de koopprijs niet aan [eiseres] heeft betaald, is [gedaagde 1] ongerechtvaardigd verrijkt, althans is het door CCSH voldane bedrag onverschuldigd betaald. Aldus [persoon 1] c.s.
[gedaagde 1] c.s. betwist dat zij gehouden is het gevorderde bedrag van € 8.750,- aan CCSH te voldoen.
4.49.
Volgens de eigen stellingen van [persoon 1] c.s. heeft CCSH het bedrag van € 8.750,- aan [gedaagde 1] voldaan omdat zij daartoe op grond van de overeenkomst met [gedaagde 1] tot ontvlechting van de wederzijdse belangen verplicht was. [persoon 1] c.s. stelt niet dat die overeenkomst (partieel) is vernietigd of ontbonden. In het vorenstaande is de rechtbank ook niet tot die conclusie gekomen.
Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde 1] niet langer voornemens is om de door [eiseres] in MTB gehouden aandelen over te nemen.
Derhalve is van onverschuldigde betaling, noch van ongerechtvaardigde verrijking sprake. Daarop stuit de vordering af.
In conventie en in reconventie
proceskosten
4.50.
De rechtbank zal [gedaagde 1] en MTB als de in het ongelijk gestelde partijen in de aan de zijde van [persoon 1] c.s. gevallen proceskosten veroordelen.
De rechtbank zal die kosten begroten op € 1.789,- aan griffierecht en op € 7.105,- aan salaris voor de advocaat (vijf punten in het Liquidatietarief V).
Tegen de gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en MTB, noch tegen de gevorderde uitvoerbaar verklaring bij voorraad is inhoudelijk verweer gevoerd. Daarom zal de rechtbank de proceskostenveroordeling uitspreken zoals gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
5.2.
verklaart voor recht dat tussen CCSH enerzijds en [gedaagde 1] anderzijds een geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen strekkende tot de verkoop en levering aan [gedaagde 1] van alle door CCSH gehouden aandelen in MTB;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot medewerking aan de overdracht (in het bijzonder: de afname) van alle door CCSH gehouden aandelen in MTB aan [gedaagde 1] overeenkomstig het concept voor de akte van levering van 22 november 2011, onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres], gevestigd te Sliedrecht, haar toestemming tot die overdracht zal hebben verleend;
5.4.
bepaalt dat, indien [gedaagde 1] binnen veertien dagen na het in vervulling gaan van de in 5.3 genoemde voorwaarde niet aan de aldaar uitgesproken veroordeling zal hebben voldaan, dit vonnis in de plaats treedt van de tussen [gedaagde 1] en CCSH te passeren notariële akte van levering van de door CCSH gehouden aandelen in MTB aan [gedaagde 1];
5.5.
heft op de ten verzoeke van [gedaagde 1] c.s. en ten laste van [persoon 1] c.s. gelegde conservatoire derdenbeslagen onder Abn Amro Bank N.V. en onder Coöperatieve Rabobank Schiedam-Vlaardingen U.A.;
voorts in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] en MTB als hoofdelijke schuldenaren, des dat de een betaald hebbende de ander tot het betaalde beloop zal zijn bevrijd, in de aan de zijde van [persoon 1] c.s. gevallen proceskosten, hierbij begroot op € 1.789,- aan verschotten en op € 7.105,- aan salaris voor de advocaat;
5.7.
verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2013.
1928/2171