ECLI:NL:HR:2007:AZ0419
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat bij het verstrijken van een appeltermijn en de gevolgen voor aandeelhouders
In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat, die door een voormalige cliënte in een schadevergoedingsactie wordt aangeklaagd wegens een beroepsfout. De advocaat heeft verzuimd tijdig hoger beroep in te stellen, waardoor de cliënte schade heeft geleden. De Hoge Raad behandelt de vraag of de advocaat aansprakelijk is voor de schade die de cliënte heeft geleden als gevolg van deze beroepsfout. De zaak begint met een dagvaarding door de cliënte tegen de advocaat en de maatschap waartoe de advocaat behoort, waarin zij vorderingen indient voor schadevergoeding. De rechtbank te Amsterdam heeft de vorderingen van de cliënte in eerste instantie toegewezen, maar het gerechtshof heeft deze beslissing in hoger beroep bekrachtigd. De cliënte heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt dat de cliënte onvoldoende feiten heeft gesteld die aantonen dat de advocaat onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar als aandeelhouder van de vennootschap waarvan zij enig aandeelhouder was. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat alleen de vennootschap recht heeft op schadevergoeding voor schade die door een derde aan de vennootschap is toegebracht. De cliënte kan alleen schadevergoeding vorderen als zij kan aantonen dat de advocaat een specifieke zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden jegens haar als aandeelhouder. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aandeelhouders om specifieke feiten te stellen die aantonen dat een bestuurder of advocaat onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen, en dat de schade die zij lijden als gevolg van een tekortkoming van de vennootschap in beginsel afgeleide schade is, waarvoor zij geen directe vordering kunnen instellen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van advocaten en bestuurders in het ondernemingsrecht.