ECLI:NL:HR:2014:260

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
13/00707
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake aansprakelijkheid uit hoofde van garanties in een koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Afvalzorg Bewerkingen en Hergebruik B.V. en Afvalzorg Holding N.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Afvalzorg c.s.) en Slotereind B.V. De zaak betreft een geschil over de uitleg van een koopovereenkomst en de aansprakelijkheid van Slotereind voor inbreuken op garanties die in deze overeenkomst zijn opgenomen. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 25 september 2012 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

De achtergrond van het geschil ligt in de verkoop van aandelen door Slotereind aan Afvalzorg, waarbij garanties zijn gegeven over de staat van de activa en de financiële overzichten. Afvalzorg heeft gesteld dat er inbreuken zijn op deze garanties en heeft Slotereind aangesproken op basis van de overeenkomst. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de termijnen voor het melden van inbreuken op de garanties zoals opgenomen in de overeenkomst, afwijken van de wettelijke bepalingen. Dit leidde tot een complexe rechtsstrijd over de vraag of Afvalzorg tijdig heeft gemeld dat er inbreuken waren geconstateerd.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de uitleg van de overeenkomst moet plaatsvinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij de wederzijdse verwachtingen van partijen en de context van de overeenkomst van belang zijn. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verplichting voor Afvalzorg om Slotereind zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van inbreuken op garanties, dwingend is en dat het niet tijdig melden kan leiden tot verval van recht. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof voor verdere beoordeling, waarbij de eerder gemaakte procesfouten door het hof zijn gecorrigeerd.

Uitspraak

7 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/00707
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. AFVALZORG BEWERKING EN HERGEBRUIK B.V.,
gevestigd te Haarlem,
2. AFVALZORG HOLDING N.V.,
gevestigd te Haarlem,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
t e g e n
SLOTEREIND B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Eiseressen zullen hierna ook worden aangeduid als Afvalzorg en Holding en gezamenlijk als Afvalzorg c.s. en verweerster als Slotereind.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 53752/HA ZA 99-244 van de rechtbank Haarlem van 16 juli 2002, 9 juli 2003, 16 juni 2004 en 30 mei 2007;
b. de arresten in de zaak 106.007.418/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 9 juni 2009, 19 juli 2011 en 25 september 2012, verbeterd bij arrest van 15 januari 2013.
Het arrest van het hof van 25 september 2012 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 25 september 2012 hebben Afvalzorg c.s. beroep in cassatie ingesteld. Slotereind heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Slotereind heeft ten aanzien van de onderdelen 1, 7 en 9 van het principaal cassatieberoep geconcludeerd tot referte en voor het overige tot verwerping. Afvalzorg c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het incidenteel cassatieberoep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Afvalzorg c.s. mede door mr. J.E. Soeharno, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt in het principale beroep tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing naar een ander hof ter fine van (spoedige) afdoening en in het incidentele beroep tot verwerping, en tot veroordeling van Slotereind in de kosten van het principale en incidentele beroep.
De advocaat van Slotereind heeft bij brief van 21 november 2013 op die conclusie gereageerd; de advocaat van Afvalzorg c.s. heeft dat gedaan bij brief van 22 november 2013.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Slotereind was voorheen de ‘topholding’ van een groep vennootschappen die activiteiten ontplooiden op het gebied van afvalverwerking. Deze activiteiten werden uitgevoerd door de werkmaatschappijen:
- Transport en aannemingsbedrijf [A] B.V. ([A] B.V.)
- [B] B.V.
- B.V. Reduceren Composteren Reststoffen (RCR)
- Metro Waste Systems B.V. (Metro).
(ii) De aandelen in de eerste drie onder (i) genoemde vennootschappen werden gehouden door Osdorp Beheer B.V. (hierna: Beheer); de aandelen van Beheer werden gehouden door Slotereind. Slotereind hield daarnaast rechtstreeks de aandelen Metro. Beheer en de werkmaatschappijen worden hierna tezamen ook wel aangeduid als: de [A]-groep.
(iii) Bij overeenkomst van 27 maart 1997 (hierna: de overeenkomst) zijn de aandelen Beheer en Metro door Afvalzorg gekocht van Slotereind voor respectievelijk ƒ 6.981.123,-- en ƒ 584.616,--. De overeenkomst bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:

Artikel 4 – Garanties
4.1
Slotereind garandeert aan Koper dat zij alle verplichtingen in deze overeenkomst geheel zal nakomen en dat de in Bijlage 7 onder het opschrift “Garanties” opgenomen verklaringen op de Leveringsdatum ieder afzonderlijk juist en niet misleidend (aldan niet door onvolledigheid) zijn, behoudens voor zover het tegendeel blijkt uit de disclosure letter (Bijlage 6).
(…)
Artikel 5 – Inbreuken, tekortkomingen
5.1
Ingeval van een inbreuk op enige door Slotereind verstrekte garantie als bedoeld in artikel 4.1 (hierna: een “Inbreuk”) of ingeval van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming door Slotereind van enige andere verplichting uit hoofde van deze overeenkomst, zal Slotereind Koper schadeloos stellen met inachtneming van het bepaalde in dit artikel 5, (onverlet de overigens aan Koper toekomende wettelijke rechten), met inachtneming van het met de desbetreffende Inbreuk respectievelijk toerekenbare tekortkoming samenhangende effect voor de ten laste van Beheer en/of de Dochtermaatschappijen en/of Metro komende vennootschapsbelasting.
(…)
5.3
De aansprakelijkheid van Slotereind uit hoofde van deze overeenkomst zal een bedrag van f 8.500.000 niet te boven gaan inclusief betaling uit hoofde van de bankgarantie genoemd in artikel 2.4.
5.4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 5.5 geldt de aansprakelijkheid van Slotereind voor Inbreuken:
(a) tot 5 jaar na de Leveringsdatum ten aanzien van de garanties opgenomen in Bijlage 7 onder de nummers A.1, A.2, A.3 en B.1 tot en met B.5. (inzake Beheer c.s., de Aandelen, de Dochter-Aandelen en de Metro-Aandelen);
(b) (…);
(c) tot 3 jaar na de Leveringsdatum ten aanzien van de overige in Bijlage 7 opgenomen garanties.
5.5
Indien zich een Inbreuk voordoet, zal de Koper Slotereind daarvan zo spoedig mogelijk in kennis stellen. Ter zake van een aldus gemelde Inbreuk vóór de respectievelijke vervaldata komt de aansprakelijkheid van Slotereind niet te vervallen door het verstrijken van de termijn(en) als vermeld in artikel 5.4.
5.6
Indien een Inbreuk het gevolg is van – of in verband staat met – een aansprakelijkheid jegens of een geschil met een derde partij, zal Slotereind door Koper in de gelegenheid worden gesteld verweer te voeren en zal Koper bewerkstelligen dat het desbetreffende lid van de Groep, indien noodzakelijk, daartoe een schriftelijke machtiging aan Slotereind of diens advocaat verstrekt. (…) Slotereind zal volledige toegang hebben tot de administratie van de Groep voor dit doel, (…). Indien Koper evenwel van oordeel is, dat bepaalde omstandigheden ertoe nopen dat Koper de kwestie zelf wil afdoen dan is zij daartoe gerechtigd (…).
(…)
Artikel 11 Slotbepalingen
11.1
Deze overeenkomst vormt met de aangehechte bijlagen, die integraal bestanddeel vormen van deze overeenkomst, de volledige overeenkomst tussen Koper, Slotereind en Adri met betrekking tot de koop en verkoop van de Aandelen en de Metro-Aandelen, en vervangt alle voorafgaande overeenkomsten (zowel mondeling als schriftelijk) en correspondentie.
(…)
11.3
Alle kennisgevingen krachtens deze overeenkomst dienen schriftelijk te worden gedaan aan de navolgende adressen: (…)
11.4
Ieder van de bij deze overeenkomst betrokken partijen draagt de eigen kosten verbandhoudende met de totstandkoming van deze overeenkomst en de daarbij behorende bijlagen.”
(iv) De in de overeenkomst genoemde bijlage 7 vormt een onverbrekelijk onderdeel van de overeenkomst en bevat een aantal garanties, waaronder een garantie ten aanzien van de financiële overzichten (onder C), de staat en waarde van de activa (onder D), het overzicht van alle bij Beheer c.s. werkzame personen en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden, inclusief winstdelingsregelingen (onder G: Directie, Commissarissen, Werknemers), de door Beheer c.s. aangegane verplichtingen (onder H: Overeenkomsten, Relaties), de door Beheer c.s. in het verkeer gebrachte producten (onder I: Algemene Aspecten van bedrijfsvoering) en de betrokkenheid van Beheer c.s. bij geschillen en/of procedures (onder J: Geschillen, Naleving wettelijke voorschriften).
(v) Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van Slotereind uit hoofde van de overeenkomst heeft Slotereind zich onder meer verplicht een deel van de koopsom ten belope van ƒ 6.000.000,-- op een escrowrekening bij de Rabobank te Badhoevedorp te storten, waar dit bedrag voor een periode van ten minste drie jaar zou worden aangehouden.
(vi) Bij fax en aangetekende brief van 30 oktober 1998 heeft Afvalzorg aan Slotereind laten weten dat zij een veelvoud aan inbreuken op de garanties had geconstateerd. In deze brief wordt de schadevergoeding die Afvalzorg van Slotereind wenst te vorderen ter zake van deze inbreuken begroot op ruim ƒ 17.000.000,-- plus een p.m.-post; Slotereind wordt gesommeerd om het gespecificeerde bedrag binnen veertien dagen na dagtekening van de brief te voldoen. Slotereind heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven.
3.2.1
Afvalzorg heeft gevorderd, na diverse wijzigingen en verminderingen van eis, dat Slotereind wordt veroordeeld tot betaling aan haar van een bedrag van ƒ 14.838.739,-- (plus een p.m.-post), vermeerderd met rente en kosten, en met nevenvorderingen. In reconventie heeft Slotereind betaling gevorderd van een bedrag van ƒ 52.363,50, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2
De rechtbank heeft in haar eerste vonnis bij de beoordeling in conventie tot uitgangspunt genomen dat de opzet van de koopovereenkomst aldus is dat de ten tijde van de overeenkomst bekende risico’s zijn verdisconteerd in de koopsom, terwijl niet bekende of gebleken risico’s en aannames/verzekeringen betreffende zodanige risico’s c.q. waarde van vermogensbestanddelen door garanties zijn afgedekt (rov. 6.2.3). Wat betreft de (centraal in het dispuut tussen partijen staande) art. 5.4 en 5.5 van de overeenkomst overweegt de rechtbank dat zij als juist aanmerkt de stelling van Afvalzorg dat partijen met genoemde bepalingen een van art. 7:23 BW afwijkende regeling hebben getroffen. De termijnen van art. 5.4 van de overeenkomst vervangen die van art. 7:23 BW. Art. 5.5 bepaalt vervolgens dat aan die contractuele vervaltermijnen geen werking toekomt, indien zich een inbreuk op de garanties voordoet en Slotereind daarvan zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld. Die regeling van vervaltermijnen in de overeenkomst doet recht aan de complexiteit van de overeenkomst en de op grond daarvan overgenomen ondernemingen. Gelet hierop is een uitleg van art. 5.5, waarbij verval van aansprakelijkheid wordt verbonden aan de plicht van Afvalzorg om Slotereind zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van een inbreuk op een garantie, in strijd met, kort gezegd, een op de Haviltexmaatstaf gebaseerde uitleg van art. 5.5.
Dat klemt temeer omdat ‘zo spoedig mogelijk’ een kortere termijn is dan ‘binnen bekwame tijd’, als bedoeld in art. 7:23 BW. (rov. 6.1.6)
3.2.3
De rechtbank heeft de wederzijdse vorderingen tot betaling uiteindelijk beoordeeld in een viertal vonnissen, waarbij (in conventie) onder meer deskundigen zijn benoemd en waarbij de diverse vorderingen van Afvalzorg en de desbetreffende verweren van Slotereind steeds stap voor stap in het oordeel werden betrokken.
De rechtbank heeft in conventie Slotereind veroordeeld tot betaling aan “Holding (voorheen Afvalzorg)” van – (op suggestie van Afvalzorg) vooralsnog, maar uitvoerbaar bij voorraad - 65% van het volgens de rechtbank in totaal reeds toewijsbare bedrag van ƒ 3.175.414,62, zijnde ƒ 936,611,17, terwijl nog in geschil was een vordering ter hoogte van ƒ 378.958,-- (plus een p.m.-post).
In reconventie is “Holding (voorheen Afvalzorg)” veroordeeld tot betaling van het door Slotereind gevorderde (en door Afvalzorg erkende) bedrag, zijnde € 23.761,52.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden en tussentijds appel opengesteld tegen haar vonnissen.
3.3.1
In het door Slotereind ingestelde hoger beroep heeft het hof allereerst geoordeeld dat Slotereind in haar vordering kan worden ontvangen ondanks het feit dat zij Holding in appel heeft gedagvaard, terwijl Afvalzorg in eerste aanleg haar processuele wederpartij was.
Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat in eerste aanleg naamsverwarring is ontstaan die Afvalzorg niet heeft geprobeerd te voorkomen en dat sprake is van een voor zowel Afvalzorg als Holding kenbare fout waardoor Afvalzorg niet in haar processuele belang is geschaad.
3.3.2
Het hof heeft vervolgens inzake art. 5 van de overeenkomst als volgt overwogen.
“3.5 Bij de uitleg van de overeenkomst, en dan in het bijzonder artikel 5 daarvan, stelt het hof voorop dat sprake is van een overeenkomst strekkende tot bedrijfsovername met betrekking tot een groep vennootschappen, tussen twee professionele partijen die zich hebben laten bijstaan door externe, ter zake kundige (juridische) adviseurs. Ook in dit geval dient, met inachtneming van het voorgaande, bij de uitleg van bepalingen in de overeenkomst waaromtrent partijen een geschil hebben, te worden bezien welke betekenis partijen over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen, rekening houdend met elkaars gerechtvaardigde verwachtingen en belangen, mochten hechten. Daarbij is de letterlijke tekst van de bepalingen niet doorslaggevend, al zal daaraan, zeker gezien de hoedanigheid van partijen en hun adviseurs, en de aard van de overeenkomst, in het licht van hun verwachtingen, de nodige waarde mogen worden gehecht.
3.6
Artikel 5 van de koopovereenkomst legt op Slotereind een schadevergoedingsverplichting in geval van niet-nakoming van de garanties zoals die voortvloeien uit de koopovereenkomst en de daarbij behorende bijlage(n). Het derde lid van artikel 5 beperkt die schadevergoedingsverplichting tot NLG 8,5 miljoen. Lid 5 van het artikel schrijft naar oordeel van het hof dwingend voor - tot uitdrukking komend in het woord “zal” - dat Afvalzorg Slotereind zo spoedig mogelijk in kennis moet stellen van een zich naar mening van Afvalzorg voordoende inbreuk op een garantie. De tweede volzin van artikel 5 lid 5 is in zoverre naar de letterlijke betekenis niet begrijpelijk, dat de inhoud zinledig is (het respecteren van een vervaldatum brengt immers per definitie mee dat die datum geen verval van rechten meebrengt). Het kan daarom geen afbreuk doen aan de niet voor enig misverstand vatbare tekst van de eerste volzin van artikel 5 lid 5. In combinatie met de daarin dwingend voorgeschreven zo spoedig mogelijke in kennisstelling moet artikel 5 lid 5 naar ‘s hofs oordeel zo worden uitgelegd, dat de rechten van Afvalzorg bij niet spoedige in kennisstelling komen te vervallen. Daarnaast wordt de aansprakelijkheid ingevolge het vierde lid beperkt tot 3 jaar, respectievelijk 5 jaar voor bepaalde inbreuken, tenzij daarvan voor die tijd, maar onverminderd zo spoedig mogelijk, melding is gemaakt.
3.7
Naar oordeel van het hof vloeit uit de bewoordingen “zo spoedig mogelijk” een grotere urgentie voort dan uit de zinsnede “binnen bekwame tijd” van artikel 7:23 lid 1 BW. Van omstandigheden die tot een andere uitleg nopen is onvoldoende gebleken. Dat de overeenkomst in zijn totaliteit complex en risicovol zou zijn, brengt, zonder nadere omstandigheden, niet mee dat van Afvalzorg niet verlangd wordt dat zij, eenmaal een concrete inbreuk geconstateerd hebbend, Slotereind daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte stelt. Slotereind heeft er immers, mede gezien die complexiteit en haar risico’s, belang bij zo snel mogelijk haar positie te bepalen, feitelijk onderzoek te doen, (tegen) bewijs te vergaren en haar risico in te schatten en zo mogelijk te beperken. Het hof verwijst in dit verband mede naar het zesde lid van artikel 5, waarin Slotereind het recht wordt verleend verweer te voeren tegen aanspraken van derden die tot inbreuk op een garantie kunnen leiden. Hiertegenover staat geen (voldoende zwaarwegend) belang van Afvalzorg om inbreuken (gezamenlijk) pas te melden als Afvalzorg een totaal overzicht van de geconstateerde gebreken heeft verkregen. Gekoppeld aan de van Afvalzorg in dit verband verlangde spoed en de verstrekkende gevolgen die aan het daaraan niet voldoen zijn verbonden, brengt een redelijke uitleg van het artikel wel mee dat Afvalzorg daadwerkelijk kennis dient te dragen van de inbreuk. Daartoe is noodzakelijk maar ook voldoende dat Afvalzorg met een redelijke mate van zekerheid, die geen absolute zekerheid hoeft te zijn, tot de conclusie kan komen dat en waarom sprake is van een inbreuk op een garantie. Niet nodig is dat duidelijkheid bestaat omtrent de omvang van de inbreuk op de garantie of de daaruit voortvloeiende schade. Slotereind heeft dat ook niet van Afvalzorg gevraagd.
3.8
Uit artikel 5 van de overeenkomst vloeit bovendien voort dat op Afvalzorg niet alleen de plicht rust voldoende gemotiveerd te stellen dat sprake is van een inbreuk op een garantie, maar ook dat zij Slotereind daarvan zo spoedig mogelijk in kennis heeft gesteld. De kennisgeving dient, gelet op het bepaalde in artikel 11 lid 3 van de koopovereenkomst, schriftelijk op de aldaar aangegeven wijze te geschieden.
3.9
Het hof overweegt ten slotte in dit verband nog dat niet voldoende gemotiveerd is gesteld en niet is gebleken dat en waarom het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat Slotereind zich op het vervalbeding beroept. Dat Slotereind of [A] van sommige claims of aanspraken mondeling eerder op de hoogte zou zijn gesteld, of van het bestaan van klachten op de hoogte was brengt dat, ook indien juist, op zichzelf nog niet mee.”

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1
Onderdeel 1 van het middel komt op tegen hetgeen het hof in rov. 3.3 heeft overwogen omtrent de processuele positie van Afvalzorg en Holding. De klachten bestrijden niet het oordeel van het hof dat Afvalzorg als geïntimeerde in het principaal appel dient te worden aangemerkt. Zij strekken ten betoge dat het oordeel van het hof dat in het incidenteel appel (formeel) Holding appellante is (en Afvalzorg rechthebbende), juist in dat licht bezien, onjuist, althans onbegrijpelijk is.
De klachten falen. Zij bestrijden een in beginsel aan het hof voorbehouden uitleg van de gedingstukken, die in het onderhavige geval niet onbegrijpelijk is, nu de rechtbank – in navolging van partijen – Holding in conventie en in reconventie heeft aangemerkt als processuele wederpartij van Slotereind.
4.2.1
Onderdeel 2a betoogt dat beslissende betekenis dient toe te komen aan de bewoordingen van de overeenkomst en dat alleen de verstrekkende sanctie van verval van recht aan, kort gezegd, het niet zo spoedig mogelijk inlichten van Slotereind als bedoeld in art. 5.5 (eerste volzin) mag worden gekoppeld, indien die sanctie expliciet in de overeenkomst is vermeld. Nu de overeenkomst die vermelding nergens bevat, bestempelen de klachten het in rov. 3.5 en 3.6 gegeven oordeel van het hof als onjuist, althans onbegrijpelijk.
4.2.2
De klachten falen. De regels die door het onderdeel worden voorgesteld, vinden in hun algemeenheid geen steun in het recht. Bij de uitleg van overeenkomsten geldt immers dat, ook indien groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval steeds kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft aldus de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx)). Dat is niet zonder meer anders waar een beding verstrekkende gevolgen heeft, zoals een vervalbeding, of waar het een overeenkomst tussen twee professionele partijen betreft die zich hebben laten bijstaan door externe, ter zake kundige juridische adviseurs, zoals het onderdeel tot uitgangspunt neemt (vgl. HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0727 (Gemeente Rotterdam/Eneco)).
4.2.3
De overige klachten van onderdeel 2 betogen vanuit verschillende invalshoeken dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
De kernklacht van de onderdelen 2c en 2d slaagt.
De eerste volzin van art. 5.5 van de overeenkomst maakt alleen melding van de verplichting tot het zo spoedig mogelijk melden van inbreuken. Het hof heeft echter uit de naar zijn oordeel “niet voor misverstand vatbare tekst” van die eerste volzin afgeleid dat niet-nakoming van die verplichting leidt tot verval van recht. Aldus heeft het onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang, aangezien zonder motivering niet valt in te zien waarom die tekst eerder tot dit gevolg zou nopen dan tot een ander gevolg (zoals een verplichting tot vergoeding van schade). Het onderdeel behoeft voor het overige geen behandeling.
4.3.1
Onderdeel 3 keert zich onder meer tegen rov. 3.7 en 3.8. De klachten betogen onder 3a dat het hof, kort gezegd, aan zijn beslissing kenbaar ten grondslag had moeten leggen in hoeverre Slotereind enig nadeel heeft ondervonden door de (late) melding van de inbreuken op de garanties in de brief van 30 oktober 1998. Als Slotereind geen nadeel ondervond van enige (late) melding en niet daardoor in haar belangen is geschaad, dan zal er, aldus de klachten, niet spoedig aanleiding kunnen zijn om Afvalzorg c.s. een gebrek aan voortvarendheid te verwijten.
De klachten treffen doel. Indien ervan wordt uitgegaan dat het niet “zo spoedig mogelijk” melden van inbreuken leidt tot verval van recht, kan ook in een geval als het onderhavige de vraag of een melding tijdig is gedaan niet worden beantwoord zonder acht te slaan op alle omstandigheden van het geval. Daarbij dient mede acht te worden geslagen op enerzijds het ingrijpende rechtsgevolg van een te late melding en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop de melding is gedaan (vgl. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600). In het licht van de stellingen van Afvalzorg c.s. had het hof kenbaar in zijn oordeelsvorming moeten betrekken in hoeverre Slotereind ten aanzien van de onderscheiden inbreuken op de garanties nadeel heeft ondervonden doordat Afvalzorg eerst op 30 oktober 1998 schriftelijk melding heeft gemaakt van die inbreuken.
4.3.2
Onder 3e klaagt het middel dat het oordeel van het hof (in rov. 3.48-3.52) met betrekking tot de zogenoemde ‘doorgerotte lichtstraten’ en de ‘ventilatiekoker hal 4’ onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, is omdat Afvalzorg c.s. gemotiveerd hebben gesteld dat Slotereind met de desbetreffende gebreken bekend was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en bewust heeft gezwegen over deze gebreken.
De klacht slaagt. De kennelijke strekking van de desbetreffende stelling van Afvalzorg c.s. is dat een beroep op het vervalbeding onder deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof mocht aan die stelling niet voorbijgaan.
4.4
Onderdeel 7 klaagt dat het hof in rov. 3.61 bij zijn oordeel over de inbreuk met betrekking tot de zogenoemde ‘Uitwaterende Sluizen’ buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden.
De klachten slagen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.56.
4.5
Ook onderdeel 8 is gegrond. Waarom andere – afgewezen - inbreukvorderingen in mindering zouden moeten worden gebracht op een vordering wegens inbreuk op de balansgarantie, zoals het hof aan het slot van rov. 3.66 heeft overwogen, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
4.6
Onderdeel 9 komt op tegen de verwijzing van de zaak naar de Rechtbank Noord-Holland ter verdere behandeling en beslissing. Het onderdeel slaagt. Het door het hof vernietigde vonnis was gedeeltelijk een eindvonnis.
Het hof moest zelf de zaak afdoen. Voor een uitzondering hierop was geen aanleiding.
4.7
De onderdelen 4, 5 en 6 behoeven geen behandeling.
4.8
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

De klachten van het middel in het incidentele beroep kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 25 september 2012;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Slotereind in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Afvalzorg c.s. begroot op € 6.204,35 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Slotereind in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Afvalzorg c.s. begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
7 februari 2014.