Uitspraak
gevestigd te Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3.Uitgangspunten in cassatie
Artikel 4 – Garanties
Dat klemt temeer omdat ‘zo spoedig mogelijk’ een kortere termijn is dan ‘binnen bekwame tijd’, als bedoeld in art. 7:23 BW. (rov. 6.1.6)
De rechtbank heeft in conventie Slotereind veroordeeld tot betaling aan “Holding (voorheen Afvalzorg)” van – (op suggestie van Afvalzorg) vooralsnog, maar uitvoerbaar bij voorraad - 65% van het volgens de rechtbank in totaal reeds toewijsbare bedrag van ƒ 3.175.414,62, zijnde ƒ 936,611,17, terwijl nog in geschil was een vordering ter hoogte van ƒ 378.958,-- (plus een p.m.-post).
In reconventie is “Holding (voorheen Afvalzorg)” veroordeeld tot betaling van het door Slotereind gevorderde (en door Afvalzorg erkende) bedrag, zijnde € 23.761,52.
Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat in eerste aanleg naamsverwarring is ontstaan die Afvalzorg niet heeft geprobeerd te voorkomen en dat sprake is van een voor zowel Afvalzorg als Holding kenbare fout waardoor Afvalzorg niet in haar processuele belang is geschaad.
4.Beoordeling van het middel in het principale beroep
De eerste volzin van art. 5.5 van de overeenkomst maakt alleen melding van de verplichting tot het zo spoedig mogelijk melden van inbreuken. Het hof heeft echter uit de naar zijn oordeel “niet voor misverstand vatbare tekst” van die eerste volzin afgeleid dat niet-nakoming van die verplichting leidt tot verval van recht. Aldus heeft het onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang, aangezien zonder motivering niet valt in te zien waarom die tekst eerder tot dit gevolg zou nopen dan tot een ander gevolg (zoals een verplichting tot vergoeding van schade). Het onderdeel behoeft voor het overige geen behandeling.
Het hof moest zelf de zaak afdoen. Voor een uitzondering hierop was geen aanleiding.
5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
6.Beslissing
7 februari 2014.