ECLI:NL:RBOVE:2025:2406

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
11275700 \ EL EXPL 24-20
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak met Dexia Nederland B.V. en wettelijke erfgenaam

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een effectenleaseovereenkomst die door [partij A] en de overledene, [overledene], is afgesloten met Dexia Nederland B.V. [partij A] vordert schadevergoeding van Dexia, stellende dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hen als cliënt te accepteren zonder dat de tussenpersoon, Verzekerd Spaarplan Nederland, over de benodigde vergunning beschikte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van Dexia en de schade die [partij A] heeft geleden. De kantonrechter heeft Dexia veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 21.184,06, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan Dexia opgelegd. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan op 8 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11275700 \ EL EXPL 24-20
Vonnis van 8 april 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats],
handelend voor zichzelf en tevens ten behoeve van de gemeenschap, in hoedanigheid van de wettelijke erfgenaam van
[overledene],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia Nederland B.V.,
gemachtigde: USG Finance Professionals B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele vordering ex artikel 843a tevens houdende conclusie van antwoord
en tevens houdende eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlaten producties in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij A] heeft samen met wijlen [overledene] de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stonden vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr. Contractnummer Datum Naam overeenkomst
1 [nummer 1] Capital Effect
2 [nummer 2] Capital Effect
3 [nummer 3] Maximaal Rendement Effect
4 [nummer 4] Profit Effect.
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr. Datum Eindafrekening Resultaat Betaald
1 22-03-2005 € 93,09 Niet van toepassing
2 22-03-2005 € 93,09 Niet van toepassing
3 22-03-2005 € 114,21 Niet van toepassing
4 22-03-2005 € 68,68 Niet van toepassing.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 25.127,30 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij A] € 6.199,25 aan dividenden ontvangen en € 3.631,83 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [partij A], Leaseproces, heeft bij brief van 2 juli 2007 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst(en) ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.5.
[overledene] is op 8 maart 2012 overleden. [partij A] handelt voor zichzelf en namens de gemeenschap als wettelijk erfgenaam in de nalatenschap van [overledene].

3.Het geschil in conventie, in reconventie en in de incidenten

3.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- Dexia ex artikel 843a Rv (voorwaardelijk) zal veroordelen de aanvraagformulieren en haar versie van de onderhavige overeenkomsten aan [partij A] te verstrekken, voor zover Dexia bij conclusie van antwoord de aanvraagformulieren en haar versie van de ondertekende overeenkomsten niet in het geding brengt;
in de hoofdzaak:
- voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
- voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
- Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
- Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A], met rente;
- Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- [partij A] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waaraan de door Leaseproces namens [partij A] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend;
in de hoofdzaak:
- te verklaren voor recht dat Dexia niets meer aan [partij A] is verschuldigd;
- [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie, in reconventie en in de incidenten

4.1.
algemeen
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A]
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend¹. Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
verjaring
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring². Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
4.5.
tussenpersoon
[partij A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Verzekerd Spaarplan Nederland (hierna: VSN). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022³ heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
4.6.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen.
4.7.
De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.8.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
4.9.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij A] had een antwoordkaart ingestuurd om informatie te krijgen over de verschillende mogelijkheden om te sparen. Als reactie op de antwoordkaart heeft VSN een brief naar [partij A] verzonden, waarin VSN kenbaar maakt dat zij de diverse spaarvormen mondeling aan [partij A] wilde toelichten (
productie D). Naar aanleiding hiervan heeft een telefoongesprek tussen [partij A] en VSN plaatsgevonden. De medewerker van VSN stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [partij A] door te nemen met een financieel adviseur van VSN. [partij A] heeft hiermee ingestemd. De afspraakbevestiging wordt overgelegd als
productie E. Tijdens het gesprek heeft deze medewerker van VSN, te weten mevrouw [naam] (hierna te noemen: ‘[naam]’), geïnformeerd naar de financiële situatie en wensen van [partij A] Zo is met [naam] gesproken over het inkomen, de dienstverbanden, de gezinssituatie, pensioensituatie en financiële verplichtingen. Verder is met [naam] gesproken over de situatie rondom de koopwoning en hypotheek van [partij A] Daarnaast is met [naam] gesproken over de wensen van [partij A] om zijn pensioen aan te vullen, om zo eerder te stoppen met werken en vermogen op te bouwen voor de studie van zijn drie kinderen. [naam] gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat zij hier geschikte producten voor wist. [naam] adviseerde aan [partij A] om twee Capital Effect producten, één Maximaal Rendement product en één Profit Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. [naam] adviseerde om de twee Capital Effect producten met een totale maandelijkse betaling van ongeveer NLG 500,- (afzonderlijk NLG 250,-), de Maximaal Rendement Effect overeenkomst met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 12.000,- en de Profit Effect overeenkomst met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 10.000,- af te sluiten. [partij A] diende de overwaarde op zijn woning op te nemen middels een hypothecaire lening en het vrijgekomen bedrag grotendeels aan te wenden voor de vooruitbetalingen van de Maximaal Rendement Effect en Profit Effect producten. De maandbetalingen voor de Capital Effect overeenkomsten zou [partij A] kunnen voldoen middels zijn bankrekening. Volgens [naam] zou [partij A] met vier effectenleaseproducten zodanig veel rendement behalen dat [partij A] zijn verschillende doelstellingen zou kunnen realiseren. Er zou immers worden belegd in diverse betrouwbare aandelenfondsen, zoals AHOLD, ABN AMRO, ING, Koninklijke Olie, Unilever en Fortis, aldus [naam]. [naam] ondersteunde haar verhaal aan de hand van een brochure waarin een prognosevoorbeeld te zien is en alle voordelen van een Capital Effect overeenkomst op een rij zijn gezet (
productie F). [naam] heeft [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft zij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [partij A] op deze risico’s gewezen was, dan had hij de Capital Effect, Maximaal Rendement Effect en Profit Effect overeenkomsten nooit afgesloten. [partij A] had geen kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van [naam] en haar advies. Om deze reden heeft [partij A] het advies van [naam] opgevolgd. De aanvraag voor de Capital Effect, Maximaal Rendement Effect en Profit Effect overeenkomsten is door [naam] in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend. De hypotheek is via een lening bij Nationale Nederlanden (ING Bank) verhoogd en aangewend voor de vooruitbetaling van NLG 12.081,18 van het Maximaal Rendement Effect en NLG 9.807,21 voor het Profit Effect. Bovendien heeft [partij A] twee Capital Effect overeenkomsten met een totale maandelijkse betaling van NLG 502,22 (afzonderlijk NLG 251,11) afgesloten. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [partij A] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [partij A] een restschuld aan de overeenkomsten overgehouden en kon [partij A] de extra opgenomen hypotheek niet aflossen. [partij A] heeft de restschuld betaald.
4.11.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomsten: tweemaal Capital Effect, Maximaal Rendement Effect en Profit Effect op naam van [partij A] met contractnummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 4], voorzien van het adviseursnummer [nummer 5]-Verzekerd Spaarplan Nederland;
- de ontvangstbevestiging van de antwoordkaart van 14 december 1999 die [partij A] naar VSN heeft gestuurd, met een aantal bijgevoegde brochures;
- de afspraakbevestiging van 30 december 1999 van VSN aan [partij A] waarin een afspraak voor het huisbezoek door de adviseur aan [partij A] is bevestigd;
- een kopie van een algemene brochure omtrent het Capital Effect, afkomstig van Bank Labouchere;
- een uitdraai van de website van Verzekerd Spaarplan Nederland van destijds, waarop onder meer staat dat VSN reeds jaren actief is als adviseur en bemiddelaar ten behoeve van particulieren voor tal van diensten op financieel en fiscaal gebied en dat de informatie op de website voornamelijk gaat over effectenlease; verder wordt het concept effectenlease uitgelegd onder andere aan de hand van een rekenvoorbeeld/prognose;
- een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 18 juli 2017 van VSN, waarop onder ‘bedrijfsomschrijving’ vermeld staat: “
Verlenen van financiële diensten, alsmede het verlenen van diensten op het gebied van assurantie, hypotheken, pensioen, onroerende zaken, reizen, sparen en leasing”.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] met zijn feitelijke uiteenzetting en stukken voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. De stellingen van [partij A] hoe de tussenpersoon in haar geval gehandeld heeft, sluiten ook aan bij de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen. Dexia heeft daartegenover de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen en zonder onderbouwing betwist. Zij had meer concreet moeten aanvoeren en toelichten waarom destijds volgens haar in dit specifieke geval geen sprake is geweest van advisering. Zo had zij moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie (en in afwijking van de gebruikelijke werkwijze) tot stand waren gekomen. Wat Dexia daarover heeft aangevoerd, is tegenover de stellingen van [partij A] onvoldoende. Dexia heeft er weliswaar op gewezen dat zij op geen enkele manier betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de tussenpersoon, maar dat kan haar niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dit voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij (zoals hiervoor overwogen) eerder bewijs kunnen verzamelen, daarbij komt dat zij destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van de tussenpersoon voor de afzet van haar producten, terwijl het voor haar als toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van deze tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om controle daarop uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een overeenkomst en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon⁴. Doordat Dexia de door [partij A] geschetste gang van zaken onvoldoende heeft weersproken en de stellingen van [partij A] in lijn zijn met de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen, wordt van de juistheid van zijn relaas uitgegaan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.13.
wetenschap Dexia
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op
de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven⁵. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [partij A], had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [partij A], actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [partij A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [partij A] door de tussenpersoon is geadviseerd.
4.14.
aansprakelijkheid DexiaNu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft⁶. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.15.
vorderingen van [partij A]De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.16.
schade
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade is door partijen besproken in de processtukken. Partijen zijn het eens over de hoogte van het schadebedrag, met uitzondering van de hoogte van de post fiscaal voordeel. Het geschilpunt is het toepasselijke belastingtarief. Met betrekking tot het toepasselijke belastingtarief bij de berekening van het fiscale voordeel volgt de kantonrechter de berekening van het Gerechtshof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2024:1327) en het Gerechtshof Arnhem (ECLI:NL:GHARL:2024:6662). Daaruit volgt dat in deze zaak bij de berekening van het fiscaal voordeel moet worden uitgegaan van het lagere, door [partij A] genoemde tarief. Daarom wordt toegewezen een bedrag van € 21.184,06. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
4.17.
Dexia heeft voorts in het kader van de restschuld aangevoerd dat [partij A] de aandelen heeft overgenomen en dat in dat geval geen (fictieve) restschuld ontstaat, althans dat tussen het onrechtmatig handelen en deze schadepost een causaal verband ontbreekt. Hierin wordt Dexia niet gevolgd. [partij A] vordert (onder meer) het nadeel bestaande uit hetgeen hij bij de beëindiging van de overeenkomst meer moest betalen dan de waarde van de aandelen bij overname daarvan teneinde de verschuldigde restant hoofdsom te voldoen. Anders dan Dexia betoogt, is dit nadeel een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomst. Dat [partij A] niet gekozen heeft voor de verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopopbrengst met de restant hoofdsom, maar voor uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de restant hoofdsom, maakt het causaal verband niet anders. Het verschil tussen het bij beëindiging van de overeenkomst door Afnemer betaalde bedrag enerzijds en de waarde van de aandelen op de dag van overname, vermeerderd met het bedrag aan achterstallige termijnen, betreft een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomsten en vormt daadwerkelijk geleden schade wegens restschuld (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 21 december 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3775). Dit bedrag zal als restschuld in aanmerking worden genomen.
4.18.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
4.19.
de voorwaardelijke incidentele vordering van [partij A]
heeft een voorwaardelijke vordering ingesteld tot veroordeling van Dexia om een afschrift van de aanvraagformulieren en haar versie van de ondertekende overeenkomsten te verstrekken, voor zover Dexia deze stukken niet bij conclusie van antwoord inbrengt. Alhoewel Dexia deze stukken niet heeft overgelegd, zal de vordering van [partij A] worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt namelijk dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij de stukken in deze procedure. De proceskosten in het incident zullen worden gecompenseerd.
4.20.
de vorderingen in reconventie van Dexia
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
4.21.
de incidentele vordering van Dexia
Dexia vordert [partij A] op te dragen om een afschrift van het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben;
- het moet gaan om bepaalde bescheiden;
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.22.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter
dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden.
4.23.
In lid 3 van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [partij A] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [partij A], althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in lid 4 van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan zijn gemachtigde heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van de gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.24.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden begroot op
€ 82,00.
4.25.
proceskosten
Omdat [partij A] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in
het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief
nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.518,97
4.26.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het (voorwaardelijke) incident van [partij A]
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten;
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [partij A] van € 82,00;
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.6.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen een schadevergoeding van € 21.184,06, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.16;
5.7.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.518,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.8.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.9.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.11.
wijst de vordering in reconventie af;
5.12.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [partij A] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
¹ In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
² Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
³ Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
⁴ Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:845 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
⁵ Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
⁶ Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.