Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Dexia Nederland B.V. en een afnemer van effectenleaseovereenkomsten. De afnemer had in 2000 een effectenleaseovereenkomst gesloten via een tussenpersoon, Spaar Select, die niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvieswerkzaamheden. Dexia was op de hoogte van deze situatie en heeft desondanks de overeenkomst met de afnemer gesloten. Na beëindiging van de overeenkomst ontving de afnemer een eindafrekening met een negatief saldo. De afnemer vorderde onder meer een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en dat hij recht had op terugbetaling van de inleg en restschuld.
De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld, omdat zij niet had geweigerd het contract aan te gaan, terwijl de afnemer door een cliëntenremisier was aangebracht die in strijd met de Wet op het financieel toezicht (Wte 1995) had geadviseerd zonder vergunning. Het gerechtshof bevestigde dit oordeel. Dexia stelde cassatie in, maar de Hoge Raad verwierp het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld, omdat zij had moeten weten dat de tussenpersoon de afnemer had geadviseerd zonder de benodigde vergunning. De Hoge Raad bevestigde dat de bekendheid van Dexia met de advisering door Spaar Select voldoende was om aan te nemen dat Dexia aansprakelijk was voor de gevolgen van deze advisering.
De Hoge Raad veroordeelde Dexia tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de afnemer, die op € 2.555,-- werden begroot, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de uitspraak werd voldaan. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van aanbieders van financiële producten om te controleren of hun tussenpersonen over de juiste vergunningen beschikken en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.