ECLI:NL:HR:2023:882

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
22/00497
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten: aansprakelijkheid van Dexia voor advisering door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Dexia Nederland B.V. en een afnemer van effectenleaseovereenkomsten. De afnemer had in 2000 een effectenleaseovereenkomst gesloten via een tussenpersoon, Spaar Select, die niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvieswerkzaamheden. Dexia was op de hoogte van deze situatie en heeft desondanks de overeenkomst met de afnemer gesloten. Na beëindiging van de overeenkomst ontving de afnemer een eindafrekening met een negatief saldo. De afnemer vorderde onder meer een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en dat hij recht had op terugbetaling van de inleg en restschuld.

De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld, omdat zij niet had geweigerd het contract aan te gaan, terwijl de afnemer door een cliëntenremisier was aangebracht die in strijd met de Wet op het financieel toezicht (Wte 1995) had geadviseerd zonder vergunning. Het gerechtshof bevestigde dit oordeel. Dexia stelde cassatie in, maar de Hoge Raad verwierp het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld, omdat zij had moeten weten dat de tussenpersoon de afnemer had geadviseerd zonder de benodigde vergunning. De Hoge Raad bevestigde dat de bekendheid van Dexia met de advisering door Spaar Select voldoende was om aan te nemen dat Dexia aansprakelijk was voor de gevolgen van deze advisering.

De Hoge Raad veroordeelde Dexia tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de afnemer, die op € 2.555,-- werden begroot, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de uitspraak werd voldaan. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van aanbieders van financiële producten om te controleren of hun tussenpersonen over de juiste vergunningen beschikken en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/00497
Datum9 juni 2023
ARREST
In de zaak van
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: Dexia,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en F.J.L. Kaptein,
tegen
[de Afnemer],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [de Afnemer],
advocaat: A.C. van Schaick.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 6077345 CV EXPL 17-2925 van de kantonrechter te Breda van 4 juli 2018;
b. het arrest in de zaak 200.267.373/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 november 2021.
Dexia heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[de Afnemer] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Dexia mede door W.P.J. van Keulen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van Dexia hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de Afnemer] heeft in 2000 met (een rechtsvoorganger van) Dexia een effectenleaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten.
(ii) De overeenkomst is gesloten via een tussenpersoon, Spaar Select. Spaar Select beschikte niet over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden benodigde vergunning.
(iii) Dexia heeft, na tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, aan [de Afnemer] een eindafrekening gezonden met daarop een negatief saldo van € 3.698,08. Volgens opgave van Dexia heeft [de Afnemer] op grond van de overeenkomst in totaal een bedrag aan inleg van € 21.747,-- en een bedrag van € 3.698,08 aan restschuld aan Dexia betaald, en heeft [de Afnemer] een bedrag van € 5.998,22 aan dividenden ontvangen.
(iv) [de Afnemer] heeft tijdig een opt-outverklaring in de zin van art. 7:908 lid 2 BW ingediend, zodat hij niet gebonden is aan de regeling die het gerechtshof Amsterdam [1] verbindend heeft verklaard op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade.
(v) In 2012 heeft Dexia twee derde deel van de restschuld, vermeerderd met de wettelijke rente, aan [de Afnemer] uitgekeerd.
2.2
[de Afnemer] vordert onder meer een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten, en veroordeling van Dexia tot terugbetaling van de bedragen aan inleg en (het resterende deel van de) restschuld die [de Afnemer] met betrekking tot de overeenkomst heeft voldaan.
2.3
De kantonrechter heeft onder meer voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [de Afnemer] heeft gehandeld doordat Dexia niet heeft geweigerd het contract aan te gaan, terwijl [de Afnemer] als potentiële cliënt bij Dexia was aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de Wte 1995, tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
2.4
Het hof [2] heeft deze door de kantonrechter gegeven verklaring voor recht bekrachtigd. Het heeft dat oordeel, samengevat, erop gebaseerd (i) dat Dexia onvoldoende heeft betwist dat [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met Dexia een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen van Spaar Select in de uitoefening van haar bedrijf (rov. 3.11-3.12), en (ii) dat Dexia, in het licht van de concrete onderbouwing door [de Afnemer] en de door [de Afnemer] overgelegde producties, onvoldoende heeft betwist dat zij op het moment dat Spaar Select [de Afnemer] als cliënt bij Dexia aanbracht van deze advisering op de hoogte was of behoorde te zijn (rov. 3.13-3.17).

3.Beoordeling van het middel

3.1
De onderdelen 2.2 en 2.3 van het middel klagen dat het hof zijn oordeel (in rov. 3.17) dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select voorafgaand aan het sluiten van de effectenleaseovereenkomst [de Afnemer] had geadviseerd, niet heeft kunnen baseren op de gebruikelijke werkwijze en nauwe samenwerking met Spaar Select. Volgens de onderdelen zien de producties waarop het hof dit oordeel baseert, niet op enige wetenschap van Dexia ten aanzien van de relatie tussen Spaar Select en [de Afnemer], en zijn de daarin gehanteerde termen te onbepaald.
3.2
Dexia heeft als aanbieder van een effectenleaseovereenkomst jegens [de Afnemer] onrechtmatig gehandeld indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met [de Afnemer] een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. [3] Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering van [de Afnemer] door Spaar Select is daarvoor dus niet vereist.
[de Afnemer] heeft stukken overgelegd waaruit het hof (in rov. 3.14) – in cassatie onbestreden – heeft afgeleid dat Dexia in de periode dat [de Afnemer] de overeenkomst sloot, nauw samenwerkte met Spaar Select bij de verkoop van de producten van Dexia door Spaar Select en in dat kader ermee bekend was dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. In het oordeel van het hof ligt besloten dat het hof dit gegeven heeft beschouwd als een voldoende onderbouwing van de stelling van [de Afnemer] dat Dexia ook in zijn geval bekend was of behoorde te zijn met de advisering van hem door Spaar Select. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dat geldt ook voor het oordeel (in rov. 3.17) dat in het licht daarvan de betwisting door Dexia dat zij op het moment dat Spaar Select [de Afnemer] als cliënt bij Dexia aanbracht, van deze advisering op de hoogte was of behoorde te zijn onvoldoende is. Daarop stuiten de klachten van de onderdelen 2.2 en 2.3 af.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de Afnemer] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Dexia deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
9 juni 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3409.
3.Vgl. HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 (B/Dexia), rov. 5.6.1; HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (Dexia/Y), rov. 2.8.2.