3.1.In het bestreden vonnis van 20 april 2017 is vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt, met dien verstande dat het hof met betrekking tot contractnummer [contractnr. 1] hierna onder d) uitgaat van andere bedragen dan de kantonrechter. De feiten luiden als volgt:
a. a) Dexia is de rechtsopvolgster van Bank Labouchère N.V. en van Legio-Lease B.V. Met Dexia wordt hierna ook Bank Labouchère N.V. of Legio-Lease B.V. bedoeld.
b) [geïntimeerde] heeft op 18 mei 1995 (onder contractnr. [contractnr. 2] ) en op 13 maart 2000 (onder contractnummers [contractnr. 1] en [contractnr. 3] ) in totaal drie effectenleaseovereenkomsten gesloten met Dexia (hierna: de overeenkomsten).
c) [geïntimeerde] ontving aan het einde van het contractnr. [contractnr. 2] een uitkering van € 866,75, gebaseerd op de verkoop van de effecten op 17 mei 2000. De koerswinst bedroeg € 1.907,70 (namelijk de verkoopopbrengst van € 8.345,40 min het aankoopbedrag van € 6.437,70).
d) [geïntimeerde] had aan het (tussentijdse) einde van het contractnr. [contractnr. 1] Overwaarde Effect op 31 mei 2005 een koersverlies gelijk aan:
Aankoopbedrag € 42.497,62 minus verkoopopbrengst ad € 37.280,86 = € 5.216,76.
Dexia schreef in de eindafrekening aan [geïntimeerde] dat hij, rekening houdend met het reeds betaalde bedrag van € 39.002,12 een uitkering van € 453,20 zou ontvangen.
e) [geïntimeerde] had aan het (tussentijdse) einde van het contractnr. [contractnr. 3] Allround Effect op 1 december 2005 een koersverlies van € 3.307,12.
Dexia schreef in de eindafrekening aan [geïntimeerde] dat hij, rekening houdend met het restant hoofdsom en verrekende nog te betalen termijn en aflossing, nog € 509,99 wegens restschuld diende te voldoen. Dit bedrag is op 15 december 2005 voldaan.
f) Bij brief van 8 februari 2006 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] (Leaseproces), voor zover van belang, namens [geïntimeerde] aan Dexia bericht:
“(…) Hierbij bericht ik u dat bovengenoemde cliënt mij verzocht heeft zijn belangen in het geschil met u te behartigen. Ik sluit een kopie van de door hem getekende volmacht bij. (…)
Voorts worden de contracten voor zover nog nodig, vernietigd c.q. ontbonden op grond van de artikelen 3:44 lid 4 BW (misbruik van omstandigheden), 6:74 BW (wanprestatie), 6:162 BW (onrechtmatige daad), 6:194 BW (misleidende reclame) en 6:228 BW (dwaling). Namens cliënt wordt het recht voorbehouden om hiertoe nog andere gronden aan te voeren(…).
Op grond van het bovenstaande wordt u hierbij verzocht, en voor zover nodig gesommeerd, om binnen twee weken na heden alle door cliënt aan u betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, terug te betalen (…).”
g) Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (Wcam) de zogenoemde “Duisenberg-regeling” algemeen verbindend verklaard. [geïntimeerde] heeft door een ‘opt-out’-verklaring tijdig te kennen gegeven niet aan deze regeling gebonden te willen zijn.
h) Bij brieven van 9 oktober 2009 en 24 januari 2012 heeft Leaseproces, voor zover van belang, (mede) namens [geïntimeerde] aan Dexia bericht dat de vorderingen jegens Dexia worden gehandhaafd en dat de brieven bedoeld zijn om de verjaring te stuiten.
i. i) Op 24 mei 2014 heeft de Stichting Platform Aandelenlease namens [geïntimeerde] Dexia een sommatiebrief gezonden.
Het geding in eerste aanleg
3.2.1.Na wijziging van eis bij repliek heeft Dexia in eerste aanleg, kort gezegd, gevorderd te verklaren voor recht:
- primair dat zij ten aanzien van de tussen haar en [geïntimeerde] gesloten overeenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is;
- subsidiair dat (i) [geïntimeerde] met het sluiten van de tussen Dexia en hem gesloten overeenkomsten van effectenlease niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last, alsmede (ii) dat de winst die [geïntimeerde] heeft geboekt op de overeenkomst van effectenlease met nummer [contractnr. 2] ad € 5.162,44 bij de berekening van enige schadevergoedingsplicht van Dexia in verband met de overeenkomsten van effectenlease met nummers [contractnr. 1] en [contractnr. 3] in mindering komt op de restschuld ad € 1.280,28, zodat Dexia ter zake van die restschuld geen verdere vergoeding verschuldigd is;
- alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Dexia onder meer ten grondslag gelegd dat zij wordt geconfronteerd met de situatie dat [geïntimeerde] een vordering op haar pretendeert, dat [geïntimeerde] de verjaring van die vordering heeft gestuit, maar dat [geïntimeerde] niet motiveert waarom hij meent een vordering op Dexia te hebben. Dexia stelt dat zij er daarom recht en belang bij heeft dat in rechte wordt vastgesteld dat [geïntimeerde] geen vordering meer op haar heeft in verband met de tussen hen gesloten overeenkomsten.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.4.In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter:
- voor recht verklaard dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer [contractnr. 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd;
- voor recht verklaard dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer [contractnr. 3] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd, onder de voorwaarde dat Dexia een schadevergoeding betaalt aan [geïntimeerde] van € 746,88, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 509,99 vanaf 15 december 2005 en over € 236,89 over de laatste termijnen van € 45,38, telkens vanaf de dagen waarop die laatste termijnen in 2005 zijn betaald tot de dag van voldoening;
- voor recht verklaard dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer [contractnr. 1] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd, onder de voorwaarde dat Dexia een schadevergoeding betaalt aan [geïntimeerde] van € 10.018,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 20.128,76 vanaf 5 juli 2000, tot telkens de data waarop de betaling van dividend en dergelijke en van fiscale voordelen hebben plaatsgevonden en voor het overige tot de dag van voldoening, rekening houdend met de tussentijdse uitkeringen door Dexia en de overige genoten voordelen;
- Dexia veroordeeld in de proceskosten.
Het geding in hoger beroep
in principaal hoger beroep