Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Het hof dient zich in de onderhavige zaak te beperken tot de concrete geschilpunten zoals die voortvloeien uit de over en weer ingestelde vorderingen en kan geen (algemene) uitspraken doen die de rechtsstrijd in het voorliggende geschil te buiten gaan. [geïntimeerde] heeft het hof beargumenteerd verzocht op verschillende punten terug te komen op eerdere jurisprudentie. Het hof heeft, alles afwegende, daarvoor onvoldoende gegronde redenen aanwezig geacht. In dit arrest zullen de grieven van partijen onderwerpsgewijs worden behandeld, waarbij het hof zich rekenschap heeft gegeven van hetgeen in meer algemene zin door partijen is aangevoerd over de problematiek zoals die voortvloeit uit effectenleaseovereenkomsten.
Dexiain verband daarmee jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is. Ook overigens zijn daartoe door [geïntimeerde] onvoldoende concrete feiten gesteld. Hetgeen zij stelt, kan niet tot de conclusie leiden dat Dexia op een dusdanige wijze feitelijk bij het aangaan van de leaseovereenkomsten betrokken was, dat dit – los van de reeds aanvaarde schending van de zorgplicht door Dexia – jegens haar als een onrechtmatige daad kan worden gekwalificeerd.
grief 1 in incidenteel beroepstelt [geïntimeerde] dat de kantonrechter ten onrechte haar beroep op dwaling heeft afgewezen. Het hof overweegt als volgt.
grief I in principaal hoger beroepbetoogt Dexia dat het bestreden vonnis, dat gebaseerd is op het categoriemodel, niet in stand kan blijven. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de grief slaagt. Dexia heeft bij grief I in principaal hoger beroep ook betrokken dat bij de toepassing van het categoriemodel de maandtermijnen vanaf de zestigste termijn integraal voor rekening van Dexia blijven. Dit hof heeft in zijn arresten van 1 december 2009 overwogen dat er geen grond is om bij de vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia betalingen gedaan na de zestigste maand van de looptijd van de betrokken leaseovereenkomsten anders te benaderen dan eerdere betalingen. Niet kan immers worden gezegd dat schade bestaande in betaalde rente en betaalde aflossingen na de zestigste maand, in mindere mate dan eerder gedane betalingen kan worden toegeschreven aan omstandigheden die aan de wederpartij van Dexia zijn toe te rekenen. Evenmin verplicht de billijkheid tot een andere benadering van zulke betalingen. Ook in zoverre is grief I in principaal hoger beroep terecht voorgesteld.
grief 2 in incidenteel hoger beroepbestrijdt [geïntimeerde] het oordeel van de kantonrechter dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid Dexia niet voor het volledige nadeel aansprakelijk is. Voor een schadeverdeling op grond van eigen schuld is volgens [geïntimeerde] geen plaats.
grief III in principaal hoger beroepbestrijdt Dexia het oordeel van de kantonrechter dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de data waarop [geïntimeerde] de betalingen aan Dexia heeft verricht. Nu Dexia niet gehouden is tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde termijnen heeft zij geen belang bij de behandeling van deze grief.