ECLI:NL:RBOVE:2024:4616

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
ak_23_1909
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering bij gokactiviteiten

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser door het college van burgemeester en wethouders van Deventer. Eiser had geen mededeling gedaan van stortingen en bijschrijvingen uit gokactiviteiten, wat leidde tot de conclusie dat zijn inkomsten boven de geldende bijstandsnorm lagen. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was, maar dat het college bij de terugvordering rekening moest houden met de financiële omstandigheden van eiser. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij een evenredigheidsafweging moet worden gemaakt. Eiser had aangevoerd dat hij gokverslaafd was en dat hij met zijn gokactiviteiten geen materieel voordeel had genoten. De rechtbank benadrukte dat het college moet beoordelen of er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, vooral als eiser met gokken meer heeft verloren dan gewonnen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg het college op om het griffierecht en proceskosten aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1909

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer (het college),

gemachtigde: mr. M. Ichoh.

Inleiding

1.1
Bij besluit van 9 juni 2023, verzonden op 12 juni 2023, (het primaire besluit) heeft het college eisers bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 1 november 2022. Het college heeft een bedrag van € 5.152,52 over de periode van 1 november 2022 tot en met
30 april 2023 aan ten onrechte betaalde bijstandsuitkering teruggevorderd. Tevens heeft het college eiser meegedeeld dat nog een oude vordering openstaat van € 2.954,77.
1.2
Tegen dit besluit is bezwaar ingesteld. Met het bestreden besluit van 14 september 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.3
Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.5
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen gegevens over te leggen waaruit de bevoegdheid blijkt van de “teammanager” om het besluit op bezwaar te nemen. Na ontvangst van deze gegevens heeft eiser gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
1.6
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld mede te delen of zij behandeling van het beroep op een nadere zitting wensen. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). In het kader van de jaarlijkse heronderzoeken heeft het college eiser verzocht stukken aan te leveren, waaronder bankafschriften over de maanden maart 2023, april 2023 en mei 2023. Deze zijn ontvangen op 24 mei 2023. Naar aanleiding van hetgeen uit deze bankafschriften is gebleken heeft het college eiser verzocht nadere gegevens over te leggen over de periode van 16 mei 2022 tot 10 maart 2023. Na onderzoek van deze stukken is gerapporteerd door de afdeling Inkomensondersteuning. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de Inleiding.

Standpunten van partijen

3.1
Het college stelt zich op het standpunt dat uit heronderzoek is gebleken dat eiser grootschalige activiteiten/transacties heeft ten aanzien van gokken, contante stortingen en bijschrijvingen van derden vanaf 1 november 2023. Van transacties voor levensonderhoud is geen sprake. Het college heeft geconcludeerd dat er vanaf 1 november 2022 inkomsten zijn die boven de voor eiser geldende bijstandsnorm liggen. Het college heeft daarom eisers bijstandsuitkering met ingang van die datum ingetrokken en de over de periode van
1 november 2022 tot en met 30 april 2023 ten onrechte betaalde bijstandsuitkering van eiser teruggevorderd.
3.2
Eiser heeft de gronden in bezwaar gehandhaafd. Volgens eiser is bij het bestreden besluit onvoldoende gewicht toegekend aan deze inbreng.
Volgens eiser moet getwijfeld worden aan de juistheid van de in het bestreden besluit opgenomen rechtsmiddelenclausule. Zo ontbreekt de vermelding van de mogelijkheid een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen.
Aan de bevoegdheid van de "teammanager", die anoniem laat ondertekenen, wordt sterk getwijfeld. Aldus is sprake van onbevoegdheid. Ook het primaire besluit is onbevoegd genomen. Volgens eiser dient dit te leiden tot vernietiging.
Bij het primaire besluit waren geen bijlagen gevoegd.
Het rechtsgevolg is onevenredig gerelateerd aan het werkelijke feitencomplex. Eiser is van mening dat als bijzondere omstandigheden dienen te gelden dat het college bekend is met de gang van zaken in de achterliggende 4 jaar. Eisers woonwagen is gesloopt en hij werd aldus gedwongen tot een zwervend bestaan.
Bewust wordt een steriele benadering gekozen en wordt de werkelijkheid, gelijk een rode draad, telkenmale geweld aangedaan. Als het college het uitkomt dan wordt ambtshalve wetenschap ingebracht, wanneer niet dan wordt gezwegen daar waar spreken plicht is.
Op 2 juli 2023 is gedetailleerd ingegaan op de bedragen en de historie. In het bestreden besluit wordt daar niet, althans onvoldoende op ingegaan.
Eiser stelt dat hetgeen is vermeld met betrekking tot de hoorzitting onjuist is. Zolang de gang van zaken rond hoorzittingen zo blijft als die al jaren is dan is een hoorzitting af te doen als "een onderdeel van een rituele dans", die niets toevoegt.
Eiser stelt dat hem ten onrechte geen gelegenheid is geboden tot het indienen van een zienswijze. Dit is een gebrek, met name omdat er geen feiten of omstandigheden zijn verzwegen. Het college had eiser ook kunnen vragen om uitleg. Dat is achterwege gelaten.
3.3
Het college ziet in het aangevoerde geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen.

Beoordeling door de rechtbank

Bevoegdheid nemen bestreden besluit.
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet bevoegd is genomen. Het besluit is ondertekend door de teammanager, die bovendien anoniem is gebleven. Het college toont niet aan dat de teammanager bevoegd is, omdat een mandaatbesluit in relatie tot de persoon die het besluit heeft ondertekend ontbreekt.
4.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft een lijst van bevoegdheden van de gemeente Deventer overgelegd, waaruit blijkt dat teammanagers in hun functie gemandateerd zijn om een beslissing op bezwaar te nemen. Hoewel de naam van de teammanager ontbreekt, is er wel een handtekening onder het besluit geplaatst. De rechtbank ziet geen aanleiding te betwijfelen dat deze handtekening daadwerkelijk van de teammanager afkomstig is.
Stortingen en bijschrijvingen op eisers bankafschriften
5.1
In het rapport van 25 mei 2023 is vermeld dat uit eisers bankafschriften blijkt dat eiser in totaal de volgende contante stortingen en bijschrijvingen, mede afkomstig uit gokactiviteiten, op zijn rekening heeft ontvangen:
- november 2022: € 1.624,56,
- december 2022: € 2.600,95,
- januari 2023: € 2.370,00,
- februari 2023: € 3.163,00,
- maart 2023: € 2.928,00,
- april 2023: € 3.338,00,
- mei 2023: € 1.580,00.
Deze stortingen en bijschrijvingen liggen ruim boven de voor eiser geldende bijstandsnorm in de betreffende maanden.
5.2
Uit vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat kasstortingen en bijschrijvingen, onder meer uit gokactiviteiten, op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW worden beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.
5.3
De rechtbank stelt vast dat de contante stortingen en bijschrijvingen op de rekening van eiser een terugkerend karakter hebben en dat deze hebben plaatsgevonden in een periode waarin hij een bijstandsuitkering ontving. Eiser heeft de stortingen en bijschrijvingen kunnen aanwenden voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Gelet hierop moeten deze in beginsel als middelen en inkomen worden aangemerkt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat deze stortingen en bijschrijvingen toch geen middelen en inkomen zijn.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet geslaagd is. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij gokverslaafd is en dat hij een deel van het geld dat hij heeft verdiend opnieuw heeft ingezet, waardoor sprake is van ‘gestapelde’ winst. De kosten die eiser heeft gemaakt om met gokken deze bedragen te kunnen ontvangen zijn gelijk te stellen met verwervingskosten. De kosten van verwerving van inkomen worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, die uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Het is vaste rechtspraak [2] dat bij de vaststelling van het in het kader van de PW in aanmerking te nemen inkomen geen plaats is voor verrekening van verwervingskosten. Verder is de op de bankafschriften niet te zien dat hij stortingen heeft gedaan met eigen geld of dat hij bijschrijvingen door anderen heeft doorgeleid.
Schending inlichtingenverplichting
6. Uit 5.1 tot en met 5.4 volgt dat eiser het college had moeten informeren over de stortingen en bijschrijvingen. Hij heeft dat niet gedaan. Dit betekent dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het gaat hier om gegevens waarvan het eiser redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Herziening en terugvordering
7. De stortingen en bijschrijvingen liggen ruim boven de voor eiser geldende bijstandsnorm in de betreffende maanden. Vaststaat dat eiser het college hierover niet heeft geïnformeerd. Daarom kan worden vastgesteld dat het college als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting door eiser met ingang van 1 november 2022 ten onrechte bijstandsuitkering heeft verstrekt. Gelet op het bepaalde in artikel 54, derde lid, van de PW was het college daarom gehouden de bijstandsuitkering met ingang van die datum in te trekken en was zij op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW gehouden de ten onrechte betaalde bijstandsuitkering van eiser terug te vorderen.
Dringende redenen
8.1
Het college kan van terugvordering geheel of gedeeltelijk afzien indien daarvoor dringende redenen zijn. Dit staat in artikel 58, achtste lid, van de PW. In een recente uitspraak heeft de CRvB de uitleg van dringende redenen in het kader van de Wajong verruimd. De rechtbank ziet aanleiding om hier ook in het kader van de PW bij aan te sluiten. Dat betekent dat de dringende redenen moeten worden gezien als een open norm waarbinnen het college, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij kan met name worden gedacht aan het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het (materiële) zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. [3]
8.2
Eiser heeft gesteld dat de terugvordering onevenredig is en dat er wordt teruggevorderd van iemand die al helemaal bankroet is. Deze beroepsgrond slaagt, de rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8.3
Hoewel de gokinzet gelijk gesteld wordt met verwervingskosten in het kader van het inkomensbegrip van artikel 32 van de PW, en daarom niet met de gokinkomsten kunnen worden verrekend in het kader van de verplichte herziening en terugvordering van de bijstand als bedoeld in de artikel 54, derde lid, eerste volzin van de PW en artikel 58, eerste lid, van de PW, [4] kunnen de gevolgen van het achterwege laten van deze verrekening wel een rol spelen bij de dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW. Immers, die bepaling bevat blijkens de hiervoor aangehaalde recente rechtspraak van de CRvB een open norm waarbinnen de relevante feiten, waar de financiële gevolgen van de terugvordering voor eiser deel van uitmaken, moeten worden afgewogen tegenover het uitgangspunt dat hetgeen onverschuldigd is betaald moet worden terugbetaald.
8.4
In dat verband is van belang dat, naar algemeen bekend mag worden verondersteld, met gokken doorgaans eerder verlies wordt geleden dan dat winst wordt gemaakt, en hooguit quitte zal worden gespeeld. [5] Slechts bij uitzondering zal winst worden behaald. Het gevolg daarvan is dat een bijstandsontvanger die zijn bijstand inzet voor gokactiviteiten, doorgaans slechter af zal zijn dan een bijstandsontvanger die zijn bijstand hier niet voor inzet.
Als vervolgens, bovenop het verlies dat met het gokken wordt geleden, ook nog een terugvordering gelijk aan de hoogte van de gokinkomsten volgt, zal naar verwachting al snel een financieel uitzichtloze situatie voor de betreffende bijstandsontvanger kunnen ontstaan. Een dergelijke uitkomst kan al snel als onevenredig worden beschouwd.
8.5
De rechtbank is tegen die achtergrond van oordeel dat een nadere evenredigheidsafweging door het college zal moeten worden gemaakt, waarbij het college, zoals zij conform het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht is, zal moeten beoordelen in welke financiële omstandigheden eiser zich bevindt en wat de financiële gevolgen van een terugvordering voor hem zullen zijn. Indien eiser met zijn gokactiviteiten meer heeft verloren dan gewonnen, dan wel hooguit quitte heeft gespeeld, ligt het in de rede dat het college van terugvordering zal afzien. In dat geval heeft eiser met zijn gokactiviteiten immers nimmer een materieel voordeel genoten en is hij gedurende deze periode feitelijk steeds in bijstand behoevende omstandigheden blijven verkeren.
8.6
Het voorgaande laat onverlet dat daar waar bijschrijvingen of stortingen niet zonder meer zijn te koppelen aan gokinkomsten, de terugvordering van deze bijschrijvingen en stortingen (steeds maximaal ter hoogte van de bijstandsuitkering in de betreffende maand) in beginsel wel evenredig zal zijn.
Tot slot
9. Voor zover eiser nog aanvoert dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld een zienswijze in te dienen, kan die beroepsgrond niet slagen. Het college is niet verplicht eerst een voornemen uit te brengen (artikel 4:12 Awb). [6] Bovendien kan het gebrek aan de zienswijzemogelijkheid geacht worden te zijn hersteld door de bezwaarfase, waarin eiser bezwaargronden tegen het primaire besluit heeft kunnen inbrengen. Voor zover eiser stelt dat de hoorzitting een ‘rituele dans’ is, heeft hij niet onderbouwd in welk opzicht de door het college geboden mogelijkheid om te worden gehoord niet aan de eisen van artikel 7:2 e.v. van de Awb zou voldoen. Daarmee kan ook die beroepsgrond niet slagen. Voor zover er nog sprake zou zijn van een ‘gebrek’ in de rechtsmiddelenclausule doordat daarin niet zou zijn gewezen op de mogelijkheid bij de rechtbank een voorlopige voorziening te vragen, is niet onderbouwd in welk belang eiser zou zijn geschaad. Eiser heeft immers niet gesteld dat hij van deze mogelijkheid überhaupt gebruik wenste te maken. Ook die beroepsgrond kan aldus niet slagen.

Conclusie en gevolgen

10. Tegen de achtergrond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Het college zal, tegen de achtergrond van wat hiervoor onder 8.1 tot en met 8.5 is overwogen nog een nadere afweging in het kader van de dringende redenen dienen te maken.
11. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-.
De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 14 september 2023;
- draagt het college op een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:83 en van 14 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2177.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
4.Vgl. CRvB 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798, r.o. 4.8.
5.Zie ook: M. Otte, annotatie bij CRvB 30 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1076,
6.Vgl. CRvB 20 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX9529 en CRvB 28 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1866, r.o. 4.6.