Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
.Uit een nota van afrekening van de notaris van 1 mei 2017 blijkt dat appellant een bedrag van € 56.000 uit de boedelscheiding heeft ontvangen. Uit afschriften van zijn bankrekening blijkt dat appellant in de periode van 12 januari 2018 tot en met 5 oktober 2019 onder meer contante stortingen heeft verricht tot een bedrag van in totaal € 43.700,-. Ook heeft appellant in diezelfde periode in totaal € 66.700,- gepind bij Holland Casino. Appellant heeft verklaard dat de stortingen op zijn rekening afkomstig zijn uit bedragen die hij met gokken heeft verkregen. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapportage van 8 november 2019.
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens de proceskostenveroordeling in beroep;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 april 2020;
- herroept het besluit van 11 november 2019 voor zover de bijstand in de vorm van een lening is verleend, bepaalt dat de bijstand om niet wordt verleend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 8 april 2020;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.698,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131,- vergoedt.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b.er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
a. voor een alleenstaande: € 6.120,00.