Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gemachtigde [naam gemachtigde] ,
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Overwegingen
De standpunten van partijen
- Verweerder heeft ten onrechte een matiging aangebracht ten aanzien van de vergoeding voor de hoorzitting en de vergoeding voor het ingediende taxatierapport.
- Het beroep door verweerder op ECLI:NL:HR:2015:1539 valt niet te begrijpen, nu de Hoge Raad het cassatieberoep op grond van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) heeft afgedaan en derhalve niet aan een inhoudelijke beoordeling is toegekomen.
- Ook het beroep op de uitspraak van het Hof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2014:4775, gaat mank. In dat geval waren in zeer korte tijd zeer veel objecten behandeld, die bovendien onderling erg veel op elkaar leken. Het Hof Amsterdam achtte daarom een bedrag van € 30,- per hoorzitting redelijk.
- Verweerder past dit bedrag nu toe in een geheel andere context. De matiging wordt toegepast omdat volgens verweerder niet voldaan is aan het beginsel van hoor en wederhoor. Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) behelst alleen een eenzijdige hoorplicht voor het bestuursorgaan. Er bestaat geen plicht tot hoor- en wederhoor. De hoorzitting is in het leven geroepen om belanghebbende de mogelijkheid te bieden zijn standpunt naar voren te brengen en toe te lichten. Dat op enkele vragen van verweerder geen antwoord is gegeven betekent niet dat de vergoeding kan worden gematigd met een beroep op een bijzondere omstandigheid zoals bedoelt in artikel 2, derde lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
- De uitzondering wegens bijzondere omstandigheden dient terughoudend te worden toegepast (zie ECLI:NL:HR:2011:BQ0415 en ECLI:NL:GHARL:2016:696). Voor een afwijking van de forfaitaire regeling is aanleiding als het voor elke individuele zaak vasthouden aan die regeling leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de vergoedingen op grond van het Bpb het karakter hebben van (de rechtbank begrijpt: slechts) een tegemoetkoming in de werkelijke kosten (HR 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2794).
- Voor de vergoeding van een taxatierapport zijn forfaitaire tarieven opgesteld waarvan slechts in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Deze bedragen zijn vastgelegd in de Richtlijn van de belastingkamers van de Gerechtshoven (de Richtlijn).
- Het feit dat het om een bureautaxatie gaat, maakt niet dat verweerder enkel hierom een matiging van het forfaitaire tarief kan toepassen. Eiser verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 juni 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BX2730, overweging 3.6.
- Eisen aan vormgeving en omvang van het rapport zijn niet te stellen (ECLI:NL:GHSHE:2017:3932).
- Verder heeft de HR in zijn arrest ECLI:NL:HR:2012:BY2770 beslist dat indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht die het standpunt van die belanghebbende over een geschilpunt ondersteunt, aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis mag worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing over dat geschilpunt.
- Volgens artikel 7:15 van de Awb moet het opstellen van een rapport redelijk zijn en een bijdrage hebben geleverd aan de herroeping van het besluit. Hiervan is in het onderhavige geval sprake.
- De doelstellingen van het hoorgesprek vereisen een actieve en open houding waarbij moet worden gestreefd naar een inhoudelijke dialoog met het oog op een eerlijke en zorgvuldige heroverweging van het bestreden besluit. Eisers gemachtigde heeft in de hoorzitting niet aan deze uitgangspunten voldaan.
- In de onderhavige procedures gaat het om in totaal 281 bezwaarschriften die zijn gehoord binnen twee werkdagen. Indien in alle 61 toegekende zaken waarin beroep is ingesteld een forfaitaire kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting op basis van wegingsfactor 1 zou worden toegekend, zou de totale kostenvergoeding uitkomen op 61 x € 261,- = € 15.921,-. Dit betekent dat vasthouden aan het forfaitaire puntensysteem in die zaken zou leiden tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Hierdoor heeft er zich een bijzondere situatie voorgedaan waardoor matiging van het forfaitaire tarief is toegestaan. Overeenkomstig de op dat moment bekende jurisprudentie is de vergoeding vastgesteld op € 30,- per zaak (zie de arresten ECLI:NL:HR:2015:1539, ECLI:NL:GHAMS:2014:4775, ECLI:NL:GHAMS:2015:3761, ECLI:NL:HR:2015:2794 en ECLI:NL:HR:2015:2990).
- Op 28 en 29 mei 2020 heeft de [naam 6] namens [naam 7] voor
- Het door eiser overgelegde taxatierapport van [naam 9] bevat onvoldoende concrete informatie om de WOZ-waarde in de onderhavige zaak te heroverwegen. Het taxatierapport heeft negen pagina’s, waarvan zes pagina’s geen rapportage van een taxatie is, maar een voorpagina, een factuur, een juridisch betoog over waardebegrippen, waarderingsmethoden en de jurisprudentie daarover. Op de overige pagina’s staat slechts adresgegevens, verkoopgegevens en inhoud- en perceelgrootten vermeld van de onderhavige woning en de vergelijkbare woningen. Overige objectkenmerken en KOUDVL-factoren ontbreken.
- Het is onjuist om het rapport als een taxatierapport aan te merken (zie de uitspraken van het Hof Den Haag van 7 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:499, en de Hoge Raad van 13 juli 2012 ECLI:NL:HR:2012:BX0904).
- Gelet op de uitspraak van het Tuchtcollege van de Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) van 14 januari 2021 kan het taxatierapport niet gekwalificeerd worden als een administratief rapport waarvoor op basis van de Beleidsregel proceskosten “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven Wet waardering onroerende zaken 2017” proceskosten uitbetaald moeten worden. De vergoeding die door verweerder desondanks is betaald voor het taxatierapport is onverschuldigd betaald, zoals omschreven in art. 6:203 van het BW.
- Het rapport kan worden gezien als onderdeel van verleende rechtsbijstand. De kosten van een dergelijk rapport worden in dat geval geacht onderdeel te zijn van de forfaitaire vergoeding van de bezwaarkosten (zie de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:728).
Het juridisch kader
Uurtarief taxateur
3.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;