I. NADERE MEDEDELINGEN
J. ONDERTEKENING
Opgemaakt te [E] op 19 maart 2018
Handtekening taxateur
Dhr. [C] (WOZ-taxateur),
Aldus verricht naar beste kennis en wetenschap."
6. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
2. Tot de gedingstukken behoort een op 19 maart 2018 in opdracht van [belanghebbende] opgemaakt taxatierapport van [C] , WOZ-taxateur. Daarin heeft de taxateur de woning, rekening houdend met de zogenoemde KOUDV-score (rapportcijfers voor kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorziening), op de waardepeildatum getaxeerd op € 270.000. Het taxatierapport is in de bezwaarfase namens [belanghebbende] ingebracht.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft [de Heffingsambtenaar] het bezwaar van [belanghebbende] gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 337.000. Daarbij is aan [belanghebbende] een proceskostenvergoeding van in totaal € 540,07 toegekend voor:
- door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten): € 508;
- het opstellen van een taxatierapport (0,5 uur x € 53 inclusief btw): € 32,07 inclusief btw.
4. In geschil is of [de Heffingsambtenaar] de proceskostenvergoeding voor het door [belanghebbende] in bezwaar ingebrachte taxatierapport op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
5. Indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht dat het standpunt van die belanghebbende over een geschilpunt in de bezwaarprocedure ondersteunt, mag aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van [de Heffingsambtenaar] over dat geschilpunt (vgl. Hoge Raad 16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, en Hoge Raad 30 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4617). 6. Niet in geschil is dat [C] WOZ-taxateur is en dat [belanghebbende] in bezwaar een schriftelijk verslag (rapport) van deze taxateur heeft ingebracht. Gelet hierop en gelet op de inhoud van het rapport is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan [de Heffingsambtenaar] heeft betoogd, sprake van een taxatierapport en heeft [belanghebbende] de kosten voor het taxatierapport in redelijkheid gemaakt. Nu de door [belanghebbende] gevraagde proceskostenvergoeding voor het opstellen van het taxatierapport van € 128,26 (twee uur voor een niet-inpandige woningtaxatie x € 53 + 21% btw) conform de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Staatscourant 2018, 28796) is, had [de Heffingsambtenaar] de kostenvergoeding voor het taxatierapport op dit bedrag moeten vaststellen. In hetgeen [de Heffingsambtenaar] heeft gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de in de Richtlijn vermelde twee uur voor een niet-inpandige woningtaxatie. Dat het een zeer summier rapport betreft dat geen objectkenmerken bevat en ook geen inzicht verschaft in de wijze waarop de eindwaarde tot stand is gekomen, doet niet af aan de uitgangspunten van de Richtlijn. Ook de verwijzing door [de Heffingsambtenaar] naar een uitspraak van het Tuchtcollege van de Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs, waarin de in die uitspraak betreffende taxateur een waarschuwing heeft gekregen, omdat deze taxateur met de door hem uitgebrachte verkorte taxatierapporten in strijd heeft gehandeld met het Reglement Wonen en de in de Algemene Gedrags- en Beroepsregels neergelegde beginselen, kan [de Heffingsambtenaar] niet baten. Voormelde uitspraak ziet op een andere taxateur en voor de beoordeling van de vraag of de kosten van een taxatierapport voor een proceskostenvergoeding in aanmerking komen acht de rechtbank niet doorslaggevend hoe de eigen beroepsgroep over een verkort taxatierapport denkt. Voor zover verweerder met zijn verwijzing ter zitting naar de conclusie van Advocaat-Generaal IJzerman van 29 mei 2019, ECLI:NL:PHR:2019:702, heeft bedoeld te stellen dat in het onderhavige geval sprake is van misbruik van recht, faalt deze stelling. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (RvS) volgt dat voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist, omdat de betrokkene dan in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd (vgl. RvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en RvS 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1587). Dat, naar [de Heffingsambtenaar] heeft gesteld, het taxatierapport niet inhoudelijk tot de oplossing van het geschil heeft bijgedragen en het er sterk de schijn van heeft dat het taxatierapport enkel met het oog op een hogere proceskostenvergoeding is ingebracht en de gemachtigde ook in andere WOZ-bezwaren vergelijkbare summiere taxatierapporten heeft ingebracht, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Ook anderszins heeft [de Heffingsambtenaar] zijn stelling dat er sprake is van misbruik van recht, onvoldoende onderbouwd. 7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
8. De rechtbank veroordeelt [de Heffingsambtenaar] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 384,26 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 0,5 en € 128,26 aan kosten voor het in bezwaar overgelegde taxatierapport). Omdat de zaak in beroep uitsluitend betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in bezwaar, beoordeelt de rechtbank het gewicht van de zaak als licht."
7. Ook in hoger beroep betreft het geschil enkel de beoordeling van het van de zijde van belanghebbende in de bezwaarfase ingediende geschrift in het licht van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
8. Het Hof concludeert, gelet ook op de door de Heffingsambtenaar in hoger beroep gegeven, onbesproken gelaten en aannemelijk te achten, uiteenzettingen over het geschrift in kwestie, dat de door belanghebbende in eerste instantie in volle omvang aan de rechter voorgelegde rechtsvraag of de kosten van het door hem als taxatierapport aangeduide geschrift, dat namens hem in de bezwaarfase aan de Heffingsambtenaar is overgelegd, kwalificeren als van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, ontkennend moet worden beantwoord. Het geschrift is gelet op de vermeldingen - het Hof volgt de opvatting van de Heffingsambtenaar dat het geschrift in feite niet meer is dan een niet-onderbouwde stelling -, nog afgezien dat een waarde van € 270.000 tegen de achtergrond van het geheel van waarderingsgegevens niet serieus kan worden genomen, bezwaarlijk als een taxatierapport is aan te merken.
9. Nu belanghebbende, althans diens gemachtigde, uitgenodigd in hoger beroep een verweerschrift in te dienen, het kennelijk, hoewel alleen hij in eerste instantie door beroep in te stellen bij de Rechtbank in rechte de kwalificatie van het geschrift in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht aan de rechter heeft willen overlaten, niet noodzakelijk acht en ook anderszins geen aanleiding heeft gevonden in hoger beroep en overigens ook in beroep, anders dan het wijzen op identieke gevallen, een inhoudelijke reactie te geven op de door de Heffingsambtenaar ingebrachte stellingen en zowel belanghebbende als diens gemachtigde ook verstek heeft laten gaan, zonder bericht van verhindering, op de zitting bij de Rechtbank en op de zitting bij het Hof te verschijnen om, waar nodig, een inhoudelijke toelichting te verstrekken, kan het Hof niet anders dan concluderen dat belanghebbende de beantwoording van de in geding zijnde vraag volledig ter beoordeling aan het Hof heeft willen laten op basis van geen andere feiten en omstandigheden dan die naar voren komen uit het in de bezwaarfase ingediende geschrift. Het Hof heeft dan ook, rekening houdend met deze aan belanghebbende op basis van vrije keuze toekomende proceshouding, enkel in aanmerking kunnen nemen het in punt 5 weergegeven geschrift en komt op basis van de ter beschikking staande informatie tot de in punt 8 weergegeven conclusie.
10. Het hoger beroep is gegrond.
11. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.