In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de proceskostenvergoeding in een WOZ-zaak. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 141.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 129.000, met een proceskostenvergoeding van € 273. De rechtbank heeft de waarde verder verlaagd naar € 120.000 en de heffingsambtenaar veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 980. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 18 november 2015 werd de zaak behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.
Het geschil draait om de vraag of de heffingsambtenaar terecht is afgeweken van de forfaitaire regeling voor proceskostenvergoeding op basis van bijzondere omstandigheden. Belanghebbende stelt dat de forfaitaire regeling gerechtvaardigd is, terwijl de heffingsambtenaar bijzondere omstandigheden aanvoert. Het Hof overweegt dat de uitzondering voor bijzondere omstandigheden terughoudend moet worden toegepast en dat de rechter in dergelijke gevallen kan afwijken van de forfaitaire bedragen. Het Hof concludeert dat de proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting niet ver boven de in redelijkheid gemaakte kosten uitkomt en ziet geen aanleiding om de vergoeding te matigen. Het hoger beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 1.980.