ECLI:NL:RBOBR:2025:730

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
24/1930
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak op bezwaar WOZ-waarde en terugverwijzing naar heffingsambtenaar wegens schending hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 13 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Son en Breugel behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van haar woning, vastgesteld op 8 februari 2023. De heffingsambtenaar had in zijn uitspraak op bezwaar van 6 februari 2024 de waarde verlaagd en het bezwaar gegrond verklaard, maar eiseres stelde dat zij niet was gehoord tijdens de procedure. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in zijn uitspraak niet volledig is ingegaan op de bezwaren van eiseres en dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met de hoorplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres en dient het griffierecht te worden vergoed. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, omdat de rechtbank tijdig uitspraak doet.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1930

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Son en Breugel, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 februari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 8 februari 2023 de WOZ [1] -waarde van de woning eiseres vastgesteld. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) is bekendgemaakt.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 6 februari 2024 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde verlaagd en het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
1.3.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de bestreden uitspraak voor zover die ziet op de hoorzitting. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat in de uitspraak op bezwaar ten onrechte is vermeld dat zij over haar bezwaar is gehoord. Er heeft namelijk geen hoorzitting plaatsgevonden. Zij heeft in het bezwaarschrift verzocht om een telefonische hoorzitting als haar bezwaar niet geheel gegrond werd verklaard. De heffingsambtenaar is niet tegemoet gekomen aan alle bezwaargronden van eiseres en zij had daarom wel moeten worden gehoord. Eiseres is ervan overtuigd dat een hoorzitting essentieel is voor een zorgvuldige afhandeling van haar bezwaar en verzoekt de rechtbank dan ook om de zaak terug te verwijzen naar de heffingsambtenaar.
2.2.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken een verweerschrift in te dienen en nadien (nogmaals) de mogelijkheid gegeven om zijn standpunt ten aanzien van de geschilpunten kenbaar te maken. De heffingsambtenaar heeft van deze mogelijkheden geen gebruikgemaakt.
2.3.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar met de bestreden uitspraak niet geheel is toegekomen aan het bezwaar van eiseres. Eiseres heeft namelijk enkele punten aangevoerd die door de heffingsambtenaar niet zijn gevolgd. De heffingsambtenaar had eiseres dus moeten horen. Uit de dossierstukken blijkt niet dat dit is gebeurd. De heffingsambtenaar heeft ook niet betwist dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat er een gebrek kleeft aan de bestreden uitspraak. [2] Nu eiseres onbestreden heeft gesteld dat zij in haar belangen is geschaad doordat zij niet is gehoord, kan de rechtbank dit gebrek niet passeren. [3] Daarbij is verder van belang dat eiseres heeft gezegd dat zij alsnog door de heffingsambtenaar wil worden gehoord. [4]
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, de bestreden uitspraak vernietigen en de heffingsambtenaar opdragen om, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw een uitspraak op het bezwaar van eiseres te doen.
3.1.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 113,38 (1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 907,-, wegingsfactor 0,5 [5] en factor 0,25 [6] ). Het standpunt van eiseres dat artikel 30a van de Wet WOZ strijdig is met hoger recht en daarom buiten toepassing moet blijven is onjuist. [7] Verder is niet gebleken dat ten aanzien van de gemachtigde van eiseres sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan laatstgenoemde vermenigvuldiging niet van toepassing is. [8] Eiseres heeft, hoewel zij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld, niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht en bewijslast. Haar gemachtigde heeft in zijn reactie slechts omschreven hoe hij in algemeen te werk gaat (en in het verleden te werk ging).
3.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
Verzoek om uitbetaling op rekening van de gemachtigde
4. De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om het cessieverbod gerelateerd aan artikel 30a, vierde en vijfde lid, van de Wet WOZ in strijd met de wet en het recht te verklaren en verzocht te bepalen dat de betaling van vergoedingen rechtstreeks aan de gemachtigde dient plaats te vinden. De belastingrechter is echter niet bevoegd een oordeel te geven over het door eiseres opgeworpen punt. Uitsluitend de burgerlijke rechter is bevoegd te oordelen in een geschil over een dergelijke vraag. [9]
Proceskostenvergoeding in bezwaar
5. Eiser heeft de rechtbank verder gevraagd om de kostenvergoeding voor de bezwaarfase te verhogen naar € 624,-. Omdat de rechtbank de zaak terug verwijst naar de heffingsambtenaar wordt aan een kostenvergoeding in bezwaar op dit moment niet toegekomen.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
6. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
6.1.
De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep als uitgangspunt redelijk. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 8 maart 2023 zodat de redelijke termijn verstrijkt op 8 maart 2025. De rechtbank doet echter voor die datum uitspraak.
6.2.
Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak;
  • draagt de heffingsambtenaar op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw een uitspraak op het bezwaar van eiseres te doen;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 113,38 aan proceskosten voor de beroepsfase aan eiseres;
  • draagt de heffingsambtenaar op het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.Hoge Raad 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751, Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:59, en Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:524.
3.Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:114, en Gerechtshof 's-Hertogenbosch 23 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2358.
4.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 12 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2937.
5.De rechtbank past op grond van onderdeel C.1 van het Bpb wegingsfactor 0,5 toe, omdat het in beroep alleen gaat om de vraag of de hoorplicht is geschonden.
6.De rechtbank wijst op artikel 30a, tweede lid onder a van de Wet WOZ.
7.Hoge Raad 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, overweging 3.6.6.
8.Hoge Raad 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, overweging 3.5.2.
9.Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156, overweging 5.4.