In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een belastingaanslag en een daaraan verbonden boetebeschikking voor het jaar 2015. De belanghebbende had een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag, maar de Inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De belanghebbende verzocht om een hoorzitting, maar in een e-mailbericht werd hier niet meer op teruggekomen. De Rechtbank en het Gerechtshof Den Haag bevestigden de beslissing van de Inspecteur, maar de Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur niet zonder meer mocht afleiden dat de belanghebbende afstand had gedaan van zijn recht om gehoord te worden. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraken en droeg de Inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift, met inachtneming van het recht op een hoorzitting. Tevens werden de kosten van het geding in cassatie en de eerdere procedures toegewezen aan de Staatssecretaris van Financiën en de Inspecteur.