Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2025 in de zaak tussen
[naam] B.V., uit [vestigingsplaats]
Samenvatting
- De LBV en LBV-plus, waarbij de deelnemende bedrijven vrijwillig stoppen, voorzien niet in de noodzakelijke daling binnen afzienbare termijn (een blijvende, substantiële daling binnen één jaar). Met andere woorden: beide regelingen hebben te weinig effect op de betrokken Natura 2000-gebieden.
- Het treffen van passende maatregelen ten aanzien van het bedrijf van de derde-partij en andere bedrijven bij het betrokken Natura 2000-gebied kan leiden tot een relevante verbetering van het gebied of delen van het gebied.
- Daarbij moet het college artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), dat correspondeert met artikel 1 EP EVRM, in acht nemen (het recht op eigendom). Dit artikel verzet zich niet tegen iedere vorm van passende maatregelen ten aanzien van het bedrijf.
- Artikel 17 van het Handvest verzet zich naar het oordeel van de rechtbank in beginsel tegen het beperken van de emissies van dit bedrijf tot meer dan 85% als het bedrijf de 15% restemissie niet gebruikt om landbouwhuisdieren te houden.
- Het college zal bij de soort en de omvang van de passende maatregelen verder rekening moeten houden met de omstandigheden van het geval. De rechtbank noemt de gevolgen voor de derde-partij zelf en voor anderen en eventuele andere mogelijkheden om de stikstofdepositie te beperken, bijvoorbeeld met innovatieve technieken.
- De passende maatregel(en) zal het college moeten bepalen in een nieuw besluit op het verzoek van eisers, in overleg met de derde-partij en met eisers. Partijen moeten met elkaar aan tafel.
- Onder rechtsoverweging 2 staat het procesverloop in deze zaak.
- Onder rechtsoverweging 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. Hierbij beschrijft de rechtbank het agrarische bedrijf en het Natura 2000-gebied.
- In rechtsoverweging 4 geeft de rechtbank het juridische kader voor de beoordeling van het beroep van eisers. Hierbij wordt al een aantal argumenten van partijen behandeld.
- In rechtsoverweging 5 beoordeelt de rechtbank het effect van de andere passende maatregelen. De andere passende maatregelen zijn onvoldoende.
- In rechtsoverweging 6 zal de rechtbank daarom ingaan op de vraag of passende maatregelen moeten worden getroffen met betrekking tot de bedrijven en hoe het college dit zal moeten beoordelen in het licht van artikel 17 van het Handvest. De rechtbank zal ook een aantal aanwijzingen geven voor het nieuwe besluit op het verzoek van eisers.
- In rechtsoverweging 7 volgt de conclusie.
- De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
- De belangrijkste overwegingen van uitspraken die worden genoemd, staan in een aparte bijlage.
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
Daarna geeft de rechtbank een korte samenvatting van de informatie in de natuurdoelanalyse en het advies van de Ecologische autoriteit (EA). [2] Partijen hebben ter zitting aangegeven dat zij de natuurdoelanalyse en het advies van de EA niet ter discussie stellen.
“
Verlagen van de stikstofdepositie door bronaanpak. De stikstofdepositie is jarenlang te hoog geweest voor de aanwezige natuur en zal dat deels voorlopig nog blijven. De effecten zijn cumulatief: de stikstofdepositie uit het verleden zal nog jarenlang doorwerken op de bodem en vegetatie. De effecten zijn in het gebied te zien door onder andere de sterfte van eiken, grootschalige vergrassing op de heide en de aanwezigheid van stikstof minnende vegetaties in en langs de vennen. De lage diversiteit van de flora heeft ook negatieve effecten op de fauna. Totdat de stikstofdepositie verlaagd wordt, blijven de negatieve effecten bestaan of toenemen, en zal de natuur nog verder verslechteren.”
De EA signaleert dat voor enkele habitattypes de kritische depositiewaarde aanzienlijk strenger (lager) is geworden dan ten tijde van de natuurdoelanalyse.
Verlagen van de stikstofdepositie door een aanpak aan de bron. De stikstofdepositie is te hoog voor alle habitattypen. Bijkomend probleem is dat de effecten van stikstof op ecosystemen groter worden door ophoping van stikstof in de bodem. Dit is in het gebied Kempenland-West onder andere te zien aan vergrassing, vermindering van de diversiteit van de heidevegetaties en verruiging in de graslanden”.
De EA benoemt uitgebreid enkele andere knelpunten waaronder hydrologische knelpunten en verdroging.
- Wat moet er gebeuren? (wat wordt verstaan onder ‘een noodzakelijke daling van stikstofdepositie’?)
- Hoe snel moet dit gebeuren? (wat wordt verstaan onder ‘binnen afzienbare termijn’?)
“
De lidstaten moeten preventieve maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat er geen verslechtering of verstoring optreedt die verband houdt met gebeurtenissen, activiteiten of processen die te voorzien zijn. Deze maatregelen zijn van toepassing op alle soorten en habitats waarvoor de gebieden zijn aangewezen en moeten waar nodig ook buiten de gebieden worden uitgevoerd.”
In deze mededeling ligt besloten dat passende maatregelen ook uit voorzorg en ter voorkoming kunnen worden getroffen. Bij een dreigende verslechtering moet het college snel passende maatregelen treffen en bij een optredende verslechtering moet het college nog sneller passende maatregelen treffen om de verslechtering te stoppen.
- De omgevingswaarden in artikel 1.12a van de Wnb (en inmiddels in artikel 2.15a van de Omgevingswet) zijn een resultaatsverplichting op landelijk niveau. De verplichting om de verslechtering te stoppen dan wel te voorkomen, is een verplichting die per habitat per Natura 2000-gebied geldt. Met andere woorden: de verwijzing naar de landelijke doelstellingen is te algemeen. Daarmee is ook de enkele verwijzing naar de landelijke maatregelpakketten te algemeen. Bovendien bevat artikel 1.12a weliswaar omgevingswaarden die als resultaatsverplichting kunnen worden beschouwd, maar daarmee is nog niet gezegd dat dit resultaat wordt bereikt. Het behalen van de omgevingswaarden moet vorm krijgen in een programma.
- In het bestreden besluit is weliswaar een algemeen overzicht gegeven van de aantallen deelnemende bedrijven aan de LBV en LBV-plus per provincie, maar dit overzicht biedt geen inzicht in het (verwachte) effect van deze regelingen op de 21 Brabantse Natura 2000-gebieden. Ook de algemene verwijzing naar het landelijke maatregelenpakket volstaat niet. De rechtbank wijst in dit verband op rechtsoverwegingen 27 en 28 van de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024 waarin ook een oordeel werd gegeven over de weigering tot intrekking van de natuurvergunning voor de Amercentrale. In rechtsoverweging 27.3 specifieert de Afdeling de gebiedsanalyse op habitatniveau. De rechtbank Limburg geeft hetzelfde oordeel in de uitspraak van 26 maart 2025.
Het college voert nog wel aan dat de natuurdoelanalyses geen duidelijkheid bieden over de omvang en het tempo van de noodzakelijke afname van stikstofdepositie en het tempo daarvan. De rechtbank merkt hierover op dat de natuurdoelanalyses inderdaad niet zijn opgesteld om te bepalen of en wanneer passende maatregelen moeten worden genomen. In de natuurdoelanalyses en de adviezen daarover van de EA wordt echter geen afstand genomen van de KDW als doelstelling. Dat in de natuurdoelanalyses geen tijdstip of hoeveelheid wordt genoemd, wil niet zeggen dat met minder reductie of een langzamere reductie kan worden volstaan en zeker niet dat slechts een blijvende daling van stikstofdepositie genoeg is.
- Wat is het effect van de andere passende maatregelen, in het bijzonder van de LBV, de LBV-plus en de MGA-2 (de tweede Maatregel gerichte aankoop en beëindiging veehouderijen) op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden (per gebied)? De rechtbank heeft aangegeven dat het college zich kan beperken tot de gebieden ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’, ‘Deurnsche Peel & Mariapeel’, ‘Groote Peel’ en ‘Kempenland-West’ en emissiebronnen in een straal van 25 kilometer vanaf deze gebieden. De rechtbank heeft gevraagd om de hoogste totale depositie (mol/hectare/jaar), de grootste toename (mol/hectare/jaar) en het aantal berekende hectare weer te geven in meerdere varianten:
- Bij een volledige beëindiging van de bedrijven die zich hebben aangemeld voor een van de beëindigingsregelingen.
- Bij een beëindiging waarbij 85% wordt ingetrokken van de vergunde emissies van de bedrijven die zich hebben aangemeld voor een van de beëindigingsregelingen.
- Bij een beëindiging van de bedrijven waarvan ten tijde van het maken van het overzicht de vergunning(en) al daadwerkelijk was/waren ingetrokken dan wel een verzoek daartoe was ingediend, op grond van een van de beëindigingsregelingen.
De rechtbank heeft verder gevraagd om de (afzonderlijke) stikstofdepositie op de afzonderlijke stikstofgevoelige habitattypes van het betrokken bedrijf in de referentiesituatie in kaart te brengen.
De rechtbank kan deze kanttekening onderschrijven. Het maakt uit of de restemissie wordt aangewend als mitigerende maatregel om met intern salderen een natuurvergunning te verkrijgen voor een woonwijk of een caravanstalling of voor een andere agrarische activiteit. Verder is ook de locatie van de inzet van de restemissie van belang (vlakbij het Natura 2000-gebied of ver weg). De rechtbank neemt wel in aanmerking dat er strenge voorwaarden zijn verbonden aan deelname aan de LBV of LBV-plus, waaronder de voorwaarde dat er geen landbouwhuisdieren meer mogen worden gehouden op de aangemelde locatie.
De rechtbank maakt uit de inlichtingen van het college op dat na 1 oktober 2024 bedrijven zijn aangemeld, waaronder een bedrijf in een zaak die gelijktijdig met deze zaak is behandeld. De rechtbank neemt echter ook in aanmerking dat niet alle bedrijven die zich hebben aangemeld voor inschrijving ook daadwerkelijk overgaan tot bedrijfsbeëindiging. Zij kunnen alsnog besluiten om niet deel te nemen, zelfs na het sluiten van een beëindigingsovereenkomst. De rechtbank merkt hierbij verder op dat het college er voor heeft gekozen om af te gaan op de gegevens van de Minister. Het college heeft de Minister niet gevraagd om de bedrijfsgegevens van de deelnemende bedrijven na het sluiten van de LBV-plus (terwijl hij dit wel had kunnen doen). Het college heeft dus ook niet zelf met AERIUS Calculator berekend wat de hoogste totale depositie en het hoogste effect is van de bedrijven die deelnemen aan de LBV en LBV-plus. Het college had de Minister om meer details van de deelnemende bedrijven kunnen vragen of informatie kunnen vragen op een andere peildatum zoals de sluiting van de LBV-plus. Het college had kunnen verzoeken om beperkte kennisneming (artikel 8:29 van de Awb) of had de rechtbank kunnen vragen om de inlichtingen rechtstreeks bij de Minister op te vragen. De rechtbank heeft deze mogelijkheid geopperd tijdens de procedure en heeft de tweede zitting bewust ná de sluitingsdatum van de LBV-plus gehouden. Het college heeft volstaan met verwijzing naar de door de Minister verschafte inlichtingen. De rechtbank zal het effect van de LBV en LBV-plus met de door het college verschafte gegevens beoordelen. De rechtbank gaat hierbij uit van het effect per 1 oktober 2024. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de door de Minister genoemde onzekerheden ertoe leiden dat het totale uiteindelijke effect van de LBV en LBV-plus daarmee drastisch is overschat of onderschat of heel erg anders zal worden. Ondanks de gemaakte kanttekeningen zijn de gegevens niet onduidelijk, onbruikbaar of onbetrouwbaar. Als niet alle inlichtingen worden verschaft, kan de rechtbank hieraan conclusies verbinden die haar gerade voorkomen. Als achteraf zou blijken dat de regelingen een veel groter (of kleiner) effect hebben, dan komt dit voor rekening van het college.
- De bijdrage van het bedrijf van de derde-partij uitgedrukt in de gebiedsgemiddelde depositie het gebied ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’ bedraagt 9,63 mol/hectare/jaar en voor wat betreft het gebied ‘Kempenland-West’ 0,86 mol/hectare/jaar. De gezamenlijke bijdrage van de vijf bedrijven nabij het gebied ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’ van deze derde-partij en de derde-partijen wiens zaken gelijktijdig zijn behandeld, uitgedrukt in de in de gemiddelde depositie per gebied bedraagt 45,66 mol/hectare/jaar. De rechtbank stelt vast dat dit ongeveer het dubbele is van het volledige effect van de LBV en LBV-plus. Het effect van beide regelingen voor het gebied ‘Kempenland-West’ bedraagt 7,68 mol/hectare/jaar.
- De hoogste totale depositie (in mol/ha/jaar)
- is er sprake van een ‘possession’ (eigendom) in de zin van deze bepaling?
- is er sprake van ontneming of regulering van het eigendomsrecht?
- is de inbreuk bij wet voorzien?
- dient de inbreuk een algemeen belang?
- is er sprake van ‘fair balance’, dat wil zeggen bestaat er een redelijk evenwicht tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu?
- Het college zal moeten nagaan of andere bedrijven gevolgen ondervinden als passende maatregelen worden getroffen met betrekking tot het individuele bedrijf en wat de positie op de markt is van het betrokken bedrijf. Hierbij zal het college moeten kijken naar de positie van het bedrijf in de markt. In dit geval is van belang dat het bedrijf van de derde-partij deelneemt in een coöperatie met een ander bedrijf (dat ook betrokken is in deze procedures) en eieren levert aan de lokale omringende markt. Beëindiging van dit bedrijf heeft gevolgen voor het andere bedrijf en de afnemers in de omgeving. Het college zal deze gevolgen uitvoerig moeten onderzoeken.
- Het college zal ook moeten nagaan wat de gevolgen zijn voor de betrokken agrariërs zelf. Hebben zij meerdere bedrijven op verschillende locaties? Hebben zij opvolgers? Hoe raken eventuele passende maatregelen het gezin van de betrokken agrariër? Nemen de bedrijven deel aan de LBV of LBV-plus?
- Tot slot zal het college goed moeten nagaan welke passende maatregel zou kunnen getroffen. Het college kan de natuurvergunning wijzigen of gedeeltelijk intrekken en kan een bedrijf verplichten de bedrijfsvoering geheel of gedeeltelijk te staken of te beperken of andere maatregelen te treffen. Hierbij zal het college de voor het bedrijf minst bezwarende maatregel moeten treffen. Het college kan de natuurvergunning wijzigen of gedeeltelijk intrekken en kan een bedrijf verplichten de bedrijfsvoering geheel of gedeeltelijk te staken of te beperken maar kan ook andere maatregelen te treffen. Hierbij zal het college de voor het bedrijf minst bezwarende maatregel moeten treffen. De rechtbank geeft het college nadrukkelijk in overweging dat het toepassen van een innovatieve techniek niet altijd hoeft te betekenen dat sprake is van een nieuw project, zeker niet als hetzelfde aantal dieren wordt gehouden in dezelfde stallen. Als geen sprake is van een nieuw project is er geen nieuwe natuurvergunning nodig waarbij de zekerheid moet bestaan dat geen significante gevolgen optreden. Bij het treffen van passende maatregelen hoeft er geen 100% zekerheid te zijn over het effect van de maatregelen. Met andere woorden, als een innovatieve techniek wordt voorgeschreven hoeft het college hierbij niet met 100% zekerheid het effect van deze techniek aan te tonen. Het college kan zelfs de proef op de som nemen en voor een bepaalde tijd een verplichting opleggen. Het college zal de mogelijkheden van toepassing van dit nieuwe systeem moeten betrekken bij de afweging van de individuele belangen van het bedrijf.
Conclusie
- Als binnen zesentwintig weken geen andere passende maatregelen dan de hier besproken maatregelen worden getroffen, of als er geen andere passende maatregelen worden aangekondigd die in dit geval leiden tot een blijvende, substantiële daling van stikstofdepositie binnen één jaar op het betrokken Natura 2000-gebied, zal het college in het nieuwe besluit aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oirschot moeten verzoeken om passende maatregelen te treffen met betrekking tot het bedrijf van de derde-partij.
- Bij het bepalen van de aard en omvang van deze maatregelen zal het college een afweging moeten maken of deze passende maatregelen in strijd zijn met artikel 17 van het Handvest met inachtneming van deze uitspraak.
- Deze beperkingen mogen niet strekken tot een beperking van meer dan 85% van de emissieruimte van het bedrijf, als het bedrijf op de huidige locatie daarna geen landbouwhuisdieren meer houdt.
- Als het college van mening is dat door andere passende maatregelen wel een blijvende, substantiële daling binnen één jaar kan worden bewerkstelligd, zal het college dit inzichtelijk moeten maken door de effecten van de passende maatregelen te vergelijken met de gevolgen van het bedrijf overeenkomstig rechtsoverweging 5 van deze uitspraak.
- Ter voorbereiding van het nieuw te nemen besluit dient het college een overleg op het bedrijf van de derde-partij te beleggen met het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oirschot, de derde-partij en eisers.
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
1. Gedeputeerde staten leggen, indien dat nodig is voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, aan degene die in hun provincie een handeling verricht of het voornemen daartoe heeft, een verplichting op om:
a. informatie over de handeling te verstrekken;
(…).
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
(…).
Artikel 5.4
1. Een bij of krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:
[…];
b. de gegevens op grond waarvan de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing is verleend zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;
c. de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing in strijd met wettelijke voorschriften is verleend, of
d. de omstandigheden sedert het tijdstip waarop de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing is verleend zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet, niet zonder beperkingen of voorwaarden, of onder andere beperkingen of voorwaarden zou zijn verleend, indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing is verleend zouden hebben bestaan.
2. Een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, wordt in elk geval ingetrokken of gewijzigd indien dat nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
[…].
1. Eenieder heeft het recht de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen in eigendom te bezitten, te gebruiken, erover te beschikken en te vermaken. Aan niemand mag zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang in de gevallen en onder de voorwaarden waarin de wet voorziet en mits zijn verlies tijdig op billijke wijze wordt vergoed. Het gebruik van de goederen kan worden geregeld bij de wet voor zover het algemeen belang dit vereist.
2. Intellectuele eigendom is beschermd.
Bijlage belangrijke rechtsoverwegingen uit uitspraken
Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de weigering om de natuurvergunning uit 2011, al dan niet gedeeltelijk, in te trekken gelet op artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn, onvoldoende is gemotiveerd. Hierbij is van belang dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt met welke maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn. De verwijzing in het besluit tot weigering van de intrekking van de natuurvergunning uit 2011, naar een gebiedsgerichte aanpak om stikstofreductie te bewerkstelligen die nog in voorbereiding is, volstaat daartoe niet. Overigens is ook met de verwijzing door het college in zijn schriftelijke uiteenzetting en op de zitting naar de BOS, die is vastgesteld op 15 december 2022 en dus dateert van na het besluit tot weigering van die intrekking van de natuurvergunning uit 2011 ook onvoldoende onderbouwing gegeven van de stelling dat de intrekking van die vergunning als passende maatregel niet nodig is. Daarmee is immers niet duidelijk gemaakt dat voor de Natura 2000-gebieden die hier aan de orde zijn de vereiste daling van de stikstofbelasting als gevolg van de maatregelen uit de BOS zal worden bewerkstelligd.”
57van 10 oktober 2024 de meest recente prognose ten aanzien van de wettelijke doelen schematisch en in grafiekvorm weergegeven:
“een doelgat”overblijft. Dit moet verder worden bezien tegen de achtergrond dat, zoals hiervoor is vastgesteld, in de daaraan voorafgaande periode van 2015 tot 2019 reductie is achtergebleven als gevolg van de onrechtmatige PAS-aanpak. Hiervoor is dan ook al geoordeeld dat onder de vorige regeringen toerekenbaar tekortschietend beleid is gevoerd. Daar komt bij dat door de nieuwe regering is besloten het NPLG en het Transitiefonds niet voort te zetten. Namens de Staat is tijdens de mondelinge behandeling een uitgebreide opsomming gegeven van gehandhaafde en nieuwe (voorgenomen) maatregelen en bijbehorende budgetten. Deze opsomming kan echter niet de stellige indruk wegnemen dat wat betreft de stikstofreductie een stap terug wordt gezet, met name ook omdat de financiële ruimte daarvoor ten opzichte van het Transitiefonds zeer naar beneden is bijgesteld (van 25 miljard naar 5 miljard Euro). Wat daar ook van zij: namens de Staat is niet het standpunt betrokken dat met het nieuwe beleid de wettelijke stikstofdoelen waarschijnlijk wel (bij benadering) zullen worden behaald. Vast staat dus dat de stikstofdoelen voor 2025 niet en van 2030 zeer waarschijnlijk niet gehaald zullen worden bij ongewijzigd beleid. Dat blijkt ook uit onderstaande figuur
58:
59, waarbij in de rapportage van 2022 van de oude en in de rapportage van 2023 van de bijgestelde KDW-en is uitgegaan: