Uitspraak
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen
[naam Maatschap], te [plaatsnaam] , gemachtigde mr. J.J.J. de Rooij.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
:
- Voor de locatie [adres] , is op 9 december 2015 een natuurvergunning verleend met toepassing van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Deze onherroepelijke vergunning ziet op het houden van 577 melk- en kalfkoeien ouder dan twee jaar en het houden van 184 stuks jongvee. In deze natuurvergunning is toestemming verleend voor een project met toename van stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Kempenland-West met een hoeveelheid van 2,58 mol/hectare/jaar. De totale projectbijdrage is 8,86 mol/ha/jaar.
- Op 15 maart 2019 heeft het college een ontwerpbesluit gepubliceerd voor het gedeeltelijk intrekken van de natuurvergunning voor 210 melk- en kalfkoeien (stal 6), omdat deze stal niet was gerealiseerd, op grond van zijn toenmalige beleid.
- Na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) van 29 mei 2019
Op basis van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb wordt een natuurvergunning in elk geval ingetrokken of gewijzigd indien dat nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
- Is het natuurbelang voldoende in kaart gebracht?
- Wat is de rol en de waarde van andere belangen?
- Is er een verplichting om de vergunning in te trekken?
- Wat zijn de alternatieven voor intrekking?
- Is volledig op het verzoek van eisers besloten?
De natuurdoelanalyse moet op een aantal belangrijke punten aangevuld worden. Het is niet toegestaan om te wachten met het treffen van maatregelen totdat verdere verslechtering optreedt. De aanvullende maatregelen geven veel aanknopingspunten om de Natura 2000-doelen in het gebiedsprogramma te kunnen halen. Of dit voldoende is kan nu niet worden beoordeeld omdat de effectiviteit van de geplande en genomen maatregelen niet goed in beeld is. De natuurdoelanalyse bevat, met het oog op het gezond en robuust maken van de beschermde natuur in Kempenland-West, nog onvoldoende informatie om de besluiten in het gebiedsprogramma op te baseren.”
De rechtbank heeft zich afgevraagd of de verwijzing naar alternatieve passende maatregelen hetzelfde zou moeten worden beoordeeld als mitigerende maatregelen (beschermingsmaatregelen). In dat geval moet absoluut zeker zijn dat de maatregelen zijn getroffen en wetenschappelijk zeker zijn dat de maatregelen het beoogde effect hebben gehad. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 en het arrest van het Hof van 7 november 2018 [10] volgt dat ook voor beschermingsmaatregelen geldt dat de mitigerende effecten daarvan niet in een passende beoordeling van de gevolgen van een plan of project kunnen worden betrokken als de verwachte voordelen van die maatregelen niet vaststaan ten tijde van die beoordeling. Het gaat de rechtbank te ver om een dergelijke maatstaf in dit geval te hanteren. Passende maatregelen zijn niet hetzelfde als beschermingsmaatregelen (ze kunnen niet als beschermingsmaatregelen worden ingezet bij een passende beoordeling op grond van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, zie rechtsoverweging 12.2 van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019).
Het effect van de passende maatregelen kan niet in het midden worden gelaten. Dat zou geen recht doen aan de onderzoeksverplichting die het Hof heeft aangenomen in de arresten van 10 november 2022 en 14 januari 2016. Het college zal namelijk moeten voorkomen dat het project, dat eerder is vergund in strijd met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn zomaar wordt voortgezet met een enkele verwijzing naar toekomstige passende maatregelen. Daarom moeten er volgens de rechtbank hogere eisen worden gesteld aan de verwijzing naar de andere passende maatregelen. De rechtbank is van oordeel dat het daarom in dit geval buiten redelijke wetenschappelijke twijfel moet zijn dat