ECLI:NL:RVS:2024:4409

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
202405746/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 september 2024 het beroep tegen de bewaring van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De minister van Asiel en Migratie had op 27 augustus 2024 besloten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat de vreemdeling voldoende gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze naar voren te brengen tijdens het gehoor. De vreemdeling had aangegeven dat hij niet op de tolk in zijn moedertaal wilde wachten en dat hij in het Engels gehoord kon worden. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de vreemdeling de gestelde vragen niet goed had begrepen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. V.V. Essenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.

Uitspraak

202405746/1/V3.
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 september 2024 in zaak nr. NL24.33628 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2024 heeft de minister de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 5 september 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht tot het oordeel gekomen dat de vreemdeling voldoende in de gelegenheid is gesteld om tijdens het gehoor zijn zienswijze over de voorgenomen maatregel naar voren te brengen. Zij wijst er terecht op dat de vreemdeling zelf heeft aangegeven dat hij niet op de tolk in zijn moedertaal (de Fula-taal) wilde wachten, maar dat hij in het Engels gehoord kon worden. Verder blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor niet dat de vreemdeling de gestelde vragen niet goed heeft begrepen. Ook heeft hij de inhoud van dat proces-verbaal inhoudelijk niet bestreden of aangegeven dat bepaalde punten door de taalbarrière onderbelicht zijn gebleven. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de vreemdeling met behulp van een beëdigde tolk in zijn moedertaal gehoord had moeten worden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:94, onder 1.1).
1.1     Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. V.V. Essenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Essenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2024
644-1086