ECLI:NL:RVS:2024:4409
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 september 2024 het beroep tegen de bewaring van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De minister van Asiel en Migratie had op 27 augustus 2024 besloten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat de vreemdeling voldoende gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze naar voren te brengen tijdens het gehoor. De vreemdeling had aangegeven dat hij niet op de tolk in zijn moedertaal wilde wachten en dat hij in het Engels gehoord kon worden. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de vreemdeling de gestelde vragen niet goed had begrepen.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. V.V. Essenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.