Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Samenvatting
2.De procedure
- de dagvaarding van 12 juli 2023 met 40 bijlagen (producties genoemd);
- de conclusie tot voeging in aanhangig geding van de zijde van SSC met drie
- de conclusie van antwoord in incident tot voeging van de zijde van de Staat;
- het tussenvonnis van 27 december 2023
- de akte houdende nadere specificering vorderingen van de zijde van Greenpeace;
- de akte inbrengen producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van de zijde van
- de akte houdende overlegging producties 47 tot en met 53 van de zijde van de Staat;
- de akte houdende overlegging producties 54 tot en met 69 van de zijde van de Staat;
- de akte houdende overlegging producties 70 en 71 van de zijde van de Staat;
- de akte overlegging productie 72 van de zijde van de Staat;
- de sheets van de PowerPointpresentatie van het RIVM;
- de sheets van de PowerPointpresentatie van Greenpeace;
3.De feiten
Stikstof, stikstofemissie en stikstofdepositie
Artikel 2.15a. (omgevingswaarden stikstofdepositie)
- de Maatregel Gebiedsgerichte Aankoop en Beëindiging veehouderijen (MGA-1 en MGB)
- de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus);
- de Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting (Lvvp);
- de Afroming productierechten en mestproductieplafonds;
- de Aanpak industriële piekbelasting;
- de Subsidiestop ISDE (pellet kachels en biomassaketels);
- de Subsidieregeling IPPC-installaties reductie ammoniakemissie;
- de Subsidieregeling Verduurzaming Binnenvaartschepen;
- de Innovatieregeling pilots bouw en GWW.
et al.van Onderzoekcentrum B-WARE (hierna: Bobbink
et al.2022). [23] Dit betreft een vervolgstudie die is uitgevoerd in opdracht van Greenpeace;
et al.2022) [25] . Dit rapport is opgesteld in opdracht van de Taakgroep Ecologische Onderbouwing;
et al.2022 betreft een vervolgonderzoek. Uit dit rapport volgt dat voor een aantal beschermde habitattypes met een matige of slechte herstelbaarheid op korte termijn (voor eind 2025) maatregelen moeten worden genomen om de stikstofdepositie te reduceren tot onder het niveau van de toepasselijke KDW-en om de voortdurende verslechtering te stoppen. Deze zeer urgente habitats, die in de opgenomen ‘urgentietabel’ in rood zijn aangegeven, worden ook wel ‘rode habitats’ genoemd. Daarnaast wordt in dit rapport een aantal habitattypen onderscheiden waarvoor de reductie tot onder de KDW voor 2030 adequaat geacht wordt. Deze habitats, die in de urgentietabel in oranje zijn weergegeven, worden aangeduid als ‘oranje habitats’.
et al.op 5 december 2022 een rapport gepubliceerd (hierna: Tomassen
et al.2022). In dit rapport, dat een aanvulling vormt op het rapport van Bobbink
et al.2022, is de ‘Urgentielijst’ van stikstofgevoelige habitats waarvoor de gewenste snelheid van stikstofreductie zeer urgent is, uitgebreid naar zeventien habitats en drie leefgebieden. Ook hier staat dat de gewenste datum voor het bereiken van stikstofreductie voor de habitats van de zeer urgente (rode) habitattypen het jaar 2025 is.
et al., 2022a [Bobbink
et al.2002]; Tomassen
et al., 2022). Daarom is bescherming van de meest gevoelige natuur via snelle reductie van de atmosferische stikstofdepositie cruciaal om de voortgaande verslechtering, of zelfs het verdwijnen van habitats, te stoppen en om de degradatie in de toekomst nog te kunnen terugdraaien via herstelbeheer.”
Verslechtering natuur in strijd met verbod
Wat is nodig
4.Het geschil
De vorderingen van Greenpeace
point of no returnis vastgesteld voor de meest kwetsbare natuur –de
deadlinesvan 2025 en 2030– komt de Staat geen enkele beleidsvrijheid meer toe ten aanzien van de
timingvan de nadere maatregelen. Hij kan zijn verantwoordelijkheid voor de reductie ook niet afschuiven op de provincies.
5.De beoordeling
Urgenda-zaak [40] . Toegespitst op de onderhavige zaak volgt daaruit het volgende kader dat de rechtbank in de daarop volgende beoordeling tot uitgangspunt zal nemen.
“Bij het nemen van passende maatregelen voor de implementatie van artikel 6, lid 2, beschikken de lidstaten over een beoordelingsmarge, mits gewaarborgd is dat er geen verslechtering of verstoring plaatsvindt”. Die uitleg acht de rechtbank juist en daarvan zal zij bij haar verdere beoordeling dan ook uitgaan.
deadlines) dwingend volgen in welk geval de niet nakoming van die percentages een onrechtmatige daad van de Staat zouden kunnen opleveren.
Doñana-arrest). Uit het
Doñana-arrest volgt dat de in artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn bedoelde verslechtering slechts moet worden tegengegaan voor zover die na de referentiedata is ontstaan of dreigt te ontstaan. Volgens de Staat volgt uit dat arrest verder dat Greenpeace – evenals de Europese Commissie dat moest doen in het geval waarover het
Doñana-arrest gaat – afdoende moet aantonen dat het waarschijnlijk is dat verslechtering is opgetreden na de referentiedata. Dat heeft Greenpeace volgens de Staat niet gedaan. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de belangrijkste overwegingen uit het
Doñana-arrest zijn overgenomen in het
Commissie-Duitsland-arrest van het Hof van 14 november 2024 [47] over algemene niet-nakoming van onder meer artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Dit arrest was ten tijde van de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak nog niet gewezen.
het risico bestaatdat door het handelen of nalaten een achteruitgang of significante verstoring van habitats of soorten optreedt. Verder geldt als uitgangspunt dat als uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat een handelen of nalaten tot voortdurende verslechtering leidt, het
op de weg van de lidstaatligt om elementen aan te dragen waarmee
elke redelijke twijfelkan worden
weggenomendat het nalaten wetenschappelijk gezien geen schadelijke gevolgen (meer) heeft voor de beschermde habitats of soorten. [48]
en de achteruitgang van de voor stikstofgevoelige habitats is voortgegaan. Deze verslechtering van de Natura 2000-gebieden gebeurt sluipend, en dient op korte termijn gestopt te worden om het definitieve omvallen van habitattypen te voorkomen. Voor een aantal habitats […] is het nu of nooit, en is de verlaging van de stikstofdepositie met beoogd regeringsbeleid te gering en te langzaam om dit risico voldoende in te perken […] Dit is des te nijpender omdat voor veel van deze bedreigde en aangetaste habitattypen geldt dat herstelmaatregelen niet beschikbaar zijn of onvoldoende werkzaam bij de huidige te hoge stikstofdepositie […] Daarom is bescherming van de meest gevoelige natuur via adequate en snelle reductie van de atmosferische stikstofdepositie cruciaal om de sluipende verslechtering – of zelfs het verdwijnen van habitats – te stoppen […]”
et al.2022 (zie 3.28 en 3.32), dat een door de TEO verzochte aanvulling vormt op het eerdere rapport Bobbink
et al.2022 (zie 3.28 en 3.30), wordt onder meer het volgende geconcludeerd ten aanzien van de gebieden op de Urgente Lijst (onderstrepingen rechtbank):
Om te voorkomen dat de verslechtering van deze [stikstofgevoelige] habitats of leefgebieden zich voortzet, of zelfs tot verlies van het habitat zal leiden,moeten dus op korte termijn (voor eind 2025) maatregelen genomen worden om de stikstofdepositie te reduceren tot onder het niveau van de KDW. Voor habitattypen en leefgebieden met een tamelijk goede herstelbaarheid kan de vereiste snelheid van de verlaging van de stikstofdepositie wat lager zijn. Voor deze systemen is een reductie tot onder de KDW in 2030 adequaat, zeker bij goed uitgevoerd herstelbeheer.”
dragen ook kleine deposities bij aan de verdere achteruitgang van de bodemkwaliteit. Onder deze omstandigheden kan de depositiewaarde waaronder stikstofdepositie geen negatieve effecten heeft (een actuele KDW) zelfs ongeveer nul zijn, bijvoorbeeld in de Oude Eikenbossen. Om de stikstofverzadiging in planten op te heffen, zou het overschot aan stikstof in de bodem moeten worden opgeheven. Voor natuurbehoud in van nature stikstof-gelimiteerde habitattypen is dus zelfs een negatieve stikstofdepositie noodzakelijk; met andere woorden, er zou stikstofverwijdering moeten optreden. Of en hoe dit kan worden gerealiseerd met verantwoord ecologisch herstelbeheer, moet voor veel habitattypen nu nog onderzocht worden, terwijl natuurherstelmaatregelen in veel gevallen alleen zinvol zijn wanneer eerst de stikstofdepositie omlaag is gebracht.”
Zolang de stikstofdepositie doorgaat en de overmaat aan stikstof in de natuur niet is afgebouwd, zullen negatieve effecten blijven optreden in een groot deel van het Nederlandse stikstofgevoelige natuurareaal.Dit betekent dat de reductie van de stikstofemissie zo snel mogelijk geëffectueerd moet worden. Ieder uitstel leidt tot verdere aantasting van de natuurkwaliteit, waardoor herstelbeheer steeds moeilijker wordt. Er is dus ecologisch gezien geen tijd om stikstofdepositie te laten voortduren zonder dat dit negatieve effecten zou opleveren.”
zijn verslechterd sinds ze beschermd zijn of verslechtering kan niet uitgesloten worden. Deze situatie is in strijd met nationale en Europese wetgeving. Nederland heeft achterstallig onderhoud op zowel het gebied van natuurmonitoring als op het gebied van het nemen van de noodzakelijke maatregelen om (verdere) verslechtering tegen te gaan en zodoende de eigen natuurdoelen te halen.”
nu de verslechtering in de komende jaren verder dreigt door te zetten door te hoge stikstofbelastingen [...] slechte hydrologische omstandigheden.”
vrijwel alle getoetste gebieden (delen van) de natuur achteruit is gegaan ten opzichte van het moment van aanmelding[...]
als beschermd gebied.”
Doñana-arrest heeft overwogen, wel op zijn weg had gelegen.
Doñana-arrest volgt dat
in het kader van de vraag of sprake is van verslechtering in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijngeen causaal verband hoeft te worden aangetoond (en hetzelfde geldt voor de toepasselijke Nederlandse regelgeving waarin het verslechteringsverbod is geïncorporeerd), is de parallel die de Staat trekt met pro-rata aansprakelijkheid voor schade tevergeefs voorgesteld. De conclusie moet luiden dat de stelling dat sprake is van verslechtering die valt terug te voeren op depositie van na de referentiedata door de Staat onvoldoende gemotiveerd is weersproken.
welkemaatregelen genomen dienen te worden en niet op de
timingen
de omvangvan maatregelen: de door de Staat te bepalen maatregelen dienen namelijk onverwijld te worden genomen en gewaarborgd dient te zijn dat met de genomen maatregelen geen verslechtering plaatsvindt. Dat is een resultaatsverplichting van de Staat.
et al.2022 tot de conclusie wordt gekomen dat de natuurherstelmaatregelen juist voor de habitats op de Urgente Lijst niet goed werkten en dat die conclusie mede is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek dat al van vóór of tijdens de invoering van het PAS dateert.
“De tweede doelstelling is de veel bredere overalldoelstelling,waarvoor de vermindering van de stikstofbelasting een onmisbare pijler vormt,namelijk het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitats in de Natura 2000-gebieden in termen van behoud, verbetering of uitbreiding daarvan.” [56]
“een doelgat”overblijft. Dit moet verder worden bezien tegen de achtergrond dat, zoals hiervoor is vastgesteld, in de daaraan voorafgaande periode van 2015 tot 2019 reductie is achtergebleven als gevolg van de onrechtmatige PAS-aanpak. Hiervoor is dan ook al geoordeeld dat onder de vorige regeringen toerekenbaar tekortschietend beleid is gevoerd. Daar komt bij dat door de nieuwe regering is besloten het NPLG en het Transitiefonds niet voort te zetten. Namens de Staat is tijdens de mondelinge behandeling een uitgebreide opsomming gegeven van gehandhaafde en nieuwe (voorgenomen) maatregelen en bijbehorende budgetten. Deze opsomming kan echter niet de stellige indruk wegnemen dat wat betreft de stikstofreductie een stap terug wordt gezet, met name ook omdat de financiële ruimte daarvoor ten opzichte van het Transitiefonds zeer naar beneden is bijgesteld (van 25 miljard naar 5 miljard Euro). Wat daar ook van zij: namens de Staat is niet het standpunt betrokken dat met het nieuwe beleid de wettelijke stikstofdoelen waarschijnlijk wel (bij benadering) zullen worden behaald. Vast staat dus dat de stikstofdoelen voor 2025 niet en van 2030 zeer waarschijnlijk niet gehaald zullen worden bij ongewijzigd beleid. Dat blijkt ook uit onderstaande figuur [58] :
elke verslechtering onverwijldpassende maatregelen moeten worden genomen, waardoor prioritering niet aan de orde zou moeten zijn.
Zo zal voor een gebied waar de instandhoudingsdoelstellingen nog niet zijn bereikt en waar zich een forse, nog jarenlang voortdurende overschrijding van de kritische depositiewaarde voordoet, eerder sprake zijn van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of voorkomen van verslechtering, dan voor een gebied waar zeker is dat, bijvoorbeeld door de autonome ontwikkeling, de stikstofbelasting zodanig zal afnemen dat overschrijding binnen een afzienbare termijn de kritische depositiewaarde nadert.”
Urgentielijst Habitatsen de begeleidende documenten van Bobbink et al (2022) om te zien of er in het gebied mogelijk habitattypen voorkomen waarbij herstelbaarheid in het geding zou kunnen komen.”
Commissie/Duitsland-arrest van het Hof van 14 november 2024 (nrs. 114 en 116) valt af te leiden dat maatregelen tegen overbemesting zonder juridisch bindende en afdwingbare bepalingen niet aan de vereisten van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn voldoen. In dit verband is tevens van belang de brief van de Europese Commissie aan de (destijds) Minister voor Natuur en Stikstof van 28 maart 2023, waarin staat vermeld [63] :
point of no returnnabij is. Niet kan dan ook worden vastgesteld dat zonder onmiddellijk rigoureus ingrijpen habitats voor altijd verloren zullen raken, aangezien zij door de aanhoudende verslechtering nooit meer hersteld zullen kunnen worden. Was dit anders geweest, dan zou op grond van het verslechteringsverbod mogelijk een uitzondering moeten worden gemaakt op de terughoudendheid van de rechter om zelf buitenwettelijke percentages (waarmee de rechtbank bedoelt: percentages die niet in artikel 2:15a van de Omgevingswet zijn genoemd) vast te stellen.
point of no returnvoor de habitats en leefgebieden op de Urgente Lijst. De primair gevorderde percentages ontberen dus een deugdelijke grondslag, zodat de rechtbank niet anders kan dan deze afwijzen. Hieronder zal die afwijzing nader worden gemotiveerd.
“Bij een gebiedsgerichte benadering […] hetzelfde resultaat [kan] worden bereikt met een kleinere emissiereductie.”
- door de verslechtering, inclusief dreigende verslechtering van de habitattypen en leefgebieden op de Urgente Lijst niet tijdig te stoppen;
- door het wettelijke stikstofdoel voor 2025 van 40% van het stikstofgevoelige areaal van habitattypen en leefgebieden onder de toepasselijke KDW-en niet te halen en door het stikstofdoel voor 2030 van 50% van het stikstofgevoelige areaal van habitattypen en leefgebieden onder de toepasselijke KDW-en zeer waarschijnlijk niet te halen en
- door na te laten in het stikstofbeleid en door inzet van afdoende en effectieve maatregelen steeds prioriteit te gegeven bij de aanpak van de stikstofdepositie aan de daling van de stikstofdepositie op de habitats en leefgebieden waar die daling van stikstofdepositie ecologisch gezien het meest urgent is.