ECLI:NL:RBOBR:2024:5024

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
24/734
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen rioolheffing 2018 tot en met 2023 door vakantiepark eigenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiseres, een eigenaar van een vakantiepark, tegen de aanslagen rioolheffing voor de jaren 2018 tot en met 2023 beoordeeld. Eiseres stelt dat er in de jaren 2018 tot en met 2023 structurele lekkages in het waterleidingsysteem op haar terrein hebben plaatsgevonden, waardoor de opgelegde aanslagen te hoog zijn. De rechtbank oordeelt dat de aanslag voor 2023 (eerste helft) terecht is opgelegd, omdat de gemeentelijke riolering niet alleen betrekking heeft op directe lozingen, maar ook op andere gemeentelijke voorzieningen die verband houden met waterbeheer. Het beroep tegen de aanslag voor 2022 (tweede helft) wordt ongegrond verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend. De rechtbank verklaart zich onbevoegd voor de overige aanslagen en de weigering van de heffingsambtenaar om ambtshalve vermindering van de aanslagen voor de jaren 2019 tot en met 2022 toe te passen. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/734
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiseres], te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M.C.J. Freijters),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden
(gemachtigde: mr. A.J. van Griethuysen).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 december 2023 waarbij de aan haar opgelegde aanslag rioolheffing voor het belastingjaar 2023 (eerste helft) is gehandhaafd en de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van dezelfde datum waarbij het bezwaar van eiseres tegen de aanslag rioolheffing 2022 (tweede helft) niet-ontvankelijk is verklaard. Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de in laatstgenoemde uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar geweigerde ambtshalve vermindering van de aanslagen rioolheffing voor de jaren 2019 tot en met 2022 en het beroep van eiseres voor zover dit ziet op de aanslag rioolheffing voor het jaar 2018 (tweede helft).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft daarop een reactie gegeven.
1.3.
De mondelinge behandeling van het beroep was op 12 september 2024. Hieraan hebben deelgenomen, van de zijde van eiseres, [naam] (algemeen directeur), [naam] (projectontwikkelaar) en haar gemachtigde en, van de zijde van de heffingsambtenaar, [naam] , [naam] en mr. A.J. van Griethuysen .

2.Feiten

2.1.
Sinds december 2018 is eiseres eigenaar van het object aan de [adres] in [plaats] , gemeente Reusel-De Mierden. Het object is een vakantiepark met diverse recreatieve voorzieningen en vakantiewoningen voor de verhuur.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft voor dit object voor de jaren 2018 (tweede helft) tot en met 2023 (eerste helft) de volgende aanslagen rioolheffing aan eiseres opgelegd:
- Aanslag [aanslagnummer] voor het jaar 2018 (tweede helft), opgelegd op 31 januari 2019, ten bedrage van €3.729,26.
- Aanslag [aanslagnummer] voor het jaar 2019 (eerste helft), opgelegd op 23 juli 2019, ten bedrage van € 26.071,62.
- Aanslag [aanslagnummer] voor het jaar 2019 (tweede helft), opgelegd op 30 januari 2020, ten bedrage van € 25.827,96.
- Aanslag [aanslagnummer] voor het jaar 2020 (eerste helft), opgelegd op 4 augustus 2020, ten bedrage van € 12.872,86.
- Aanslag [aanslagnummer] voor het jaar 2020 (tweede helft), opgelegd op 28 januari 2021, ten bedrage van € 12.872,86.
- Aanslag [aanslagnummer] voor het jaar 2021 (eerste helft), opgelegd op 13 juli 2021, ten bedrage van € 13.830,96.
- Aanslag [aanslagnummer] voor het jaar 2021 (tweede helft), opgelegd op 28 januari 2021, ten bedrage van € 13.830,96.
- Aanslag [aanslagnummer] voor het jaar 2022 (eerste helft), opgelegd op 12 juli 2022, ten bedrage van € 13.395,84.
- Aanslag [aanslagnummer] voor het jaar 2022 (tweede helft), opgelegd op 26 januari 2023, ten bedrage van € 13.395,84.
- Aanslag [aanslagnummer] voor het jaar 2023 (eerste helft), opgelegd op 18 juli 2023, ten bedrage van € 23.196,69.
2.3.
Eiseres heeft tegen de aanslag rioolheffing 2023 (eerste helft) bezwaar gemaakt. In dat bezwaar heeft eiseres de heffingsambtenaar daarnaast verzocht om haar gedeeltelijke kwijtschelding te verlenen waar het de aanslagen rioolheffing voor de jaren 2018 (eerste helft) tot en met 2022 betreft. Ook heeft eiseres tegen de aanslag rioolheffing 2022 (tweede helft) bezwaar gemaakt. Met de onder 1 genoemde uitspraken op bezwaar is op de bezwaren en het verzoek van eiseres – met uitzondering van dat ten aanzien van het jaar 2018 (eerste helft) – beslist. Daarna is eiseres deze beroepsprocedure gestart.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Eiseres vindt – kort gezegd – dat de aanslagen rioolheffing tot een te hoog bedrag zijn berekend. Zij stelt daartoe dat in de jaren 2018 tot en met 2023 sprake is geweest van structurele lekkages in het waterleidingsysteem op het terrein. Het aantal m3 water dat via de hoofdwatermeter van Brabant Water is ingenomen en geregistreerd, is veel hoger dan wat het vakantiepark zelf via tussenmeters heeft geregistreerd, aldus eiseres. Het water dat niet door de tussenmeters is geregistreerd maar wel door Brabant Water, is volgens eiseres in de bodem gelekt. Eiseres is van mening dat de heffingsambtenaar over dit in de bodem gelekte water geen rioolheffing had mogen berekenen omdat dit niet in het riool is terechtgekomen. Ter onderbouwing van de gestelde lekkages heeft eiseres stukken overgelegd.
3.2.
De heffingsambtenaar acht het plausibel dat de door eiseres gestelde lekkages voor zover deze het jaar 2022 betreffen, hebben plaatsgevonden. Hij heeft de overige door eiseres gestelde lekkages betwist. Maar volgens de heffingsambtenaar is de eventuele aanwezigheid van lekkages op het terrein niet relevant voor het antwoord op de vraag of de aanslagen rioolheffing terecht zijn opgelegd, omdat voor de rioolheffing niet enkel van belang is dat afvoer van water plaatsvindt via het buizenstelsel van de gemeentelijke riolering. De gemeentelijke riolering omvat namelijk meer dan dat. Zij ziet ook op alle gemeentelijke voorzieningen die samenhangen met het bestrijden van de gevolgen van overtollig hemelwater, waterberging en grondwaterbeheer. Afvoeren van water op oppervlaktewater of grondwater valt daardoor volgens de heffingsambtenaar ook onder de rioolheffing.
De aanslag 2023 (eerste helft)
3.3.
In artikel 228a van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 2 van de Verordening Rioolheffing 2023 van de gemeente Reusel-De Mierden [1] (de Verordening), is bepaald dat onder de naam rioolheffing een directe belasting kan worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan (a) de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en (b) de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In artikel 3 van de Verordening is bepaald wie kan worden aangemerkt als belastingplichtige.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, zoals de heffingsambtenaar ook betoogt, in het midden blijven of de door eiseres gestelde lekkages hebben plaatsgevonden. Als daarvan immers zou moeten worden uitgegaan, betekent dat op zichzelf nog niet dat op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Verordening de heffingsmaatstaf wordt aangepast. Eiseres moet aantonen dat, en in welke mate, aan haar geleverd water niet direct of indirect door de gemeentelijke riolering is afgevoerd. Op eiseres rust die bewijslast [2] . De stelling van eiseres dat zij geen rioolheffing hoeft te betalen voor water dat via lekkages in de grond terecht is gekomen en niet via (het buizenstelsel van) de gemeentelijke riolering, volgt de rechtbank niet. Uit de hiervoor genoemde artikelen volgt dat de heffingsambtenaar de belasting mag heffen van eiseres als zij gebruikmaakt van de gemeentelijke riolering. Daaronder wordt volgens artikel 1, onder b, van de Verordening verstaan een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud van de gemeente. Op grond van artikel 3 van de Verordening is het, anders dan eiseres meent, niet relevant dat geen directe lozing op de gemeentelijke riolering plaatsvindt. Het gaat hier namelijk om water dat direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Dat betekent dat als sprake is van lekkages, waardoor volgens eiseres minder water wordt afgevoerd via (het buizenstelsel van) het gemeentelijke rioleringsstelsel, dat niet tot gevolg heeft dat het weggelekte water niet op een andere manier is afgevoerd. De gemeentelijke riolering is immers veel meer dan een directe lozing op het buizenstelsel van de gemeentelijke riolering, want hieronder vallen, zoals de heffingsambtenaar terecht betoogt, ook alle gemeentelijke voorzieningen die samenhangen met het bestrijden van gevolgen van overtollig hemelwater, waterberging en grondwaterbeheer. Afvoeren van weggelekt water op oppervlaktewater of grondwater valt daardoor ook onder de heffing van de rioolheffing. De rechtbank is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar de aanslag rioolheffing over het belastingjaar 2023 (eerste helft) terecht aan eiseres heeft opgelegd.
3.5.
Het beroep voor zover dat is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 20 december 2023 betreffende de aanslag rioolheffing 2023 (eerste helft) is, gelet op wat hiervoor is overwogen, ongegrond.
De aanslag rioolheffing 2022 (tweede helft)3.6. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken [3] . Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking [4] . Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [5]
3.7.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
3.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de dagtekening van de aanslag 2022 (tweede helft) 26 januari 2023 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen deze aanslag eindigde dus op 9 maart 2023. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift tegen deze aanslag op 23 maart 2023 heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
3.9.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar tijdens de zitting de vraag voorgelegd of hij eiseres heeft gevraagd waarom zij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. De heffingsambtenaar heeft daarop geantwoord dat hij dat niet weet. Volgens de heffingsambtenaar was dat ook niet nodig omdat eiseres het bezwaarschrift veel te laat heeft ingediend, zodat – naar de rechtbank begrijpt – de termijnoverschrijding hoe dan ook niet verontschuldigbaar is. Omdat de heffingsambtenaar hiermee geen uitsluitsel heeft gegeven over het al dan niet hebben onderzocht van de mogelijke verontschuldigbaarheid van de termijnoverschrijding, gaat de rechtbank er bij de verdere beoordeling van uit dat hij dit niet heeft gedaan. De wet verplicht daartoe niet uitdrukkelijk, maar de Hoge Raad neemt dit wel als uitgangspunt [7] . Uit de recente jurisprudentie hierover valt bovendien af te leiden dat meer dan voorheen een individuele benadering vereist is [8] . In zoverre kan het niet vragen naar een mogelijke verschoonbaarheid toch worden beschouwd als de schending van een rechtsregel. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [9] . Eiseres heeft tijdens de zitting verklaard dat zij er niet aan heeft gedacht om op een eerder moment bezwaar te maken tegen de aanslag. Haar aandacht ging – kort gezegd – eerst uit naar het achterhalen van de oorzaak van de lekkages. De rechtbank ziet hierin geen verontschuldigbare reden voor de termijnoverschrijding. Dat betekent dat het bezwaar terecht vanwege de te late indiening daarvan niet-ontvankelijk is verklaard. Wel ziet de rechtbank in de gang van zaken aanleiding te bepalen dat de heffingsambtenaar het griffierecht dient te vergoeden.
3.10.
Het beroep voor zover dit is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van 20 december 2023 tegen de aanslag rioolheffing 2022 (tweede helft) is, gelet op wat hiervoor is overwogen, ongegrond.
De ambtshalve genomen besluiten ten aanzien van de aanslagen rioolheffing 2019 t/m 2022 en het beroep ten aanzien van de aanslag rioolheffing 2018 (tweede helft)
3.11.
Volgens eiseres zijn de aanslagen voor de belastingjaren 2018 (tweede helft) tot en met 2022 te hoog vastgesteld. Het beroep is daarmee ook gericht tegen de weigering van de heffingsambtenaar om tot ambtshalve vermindering van die aanslagen over te gaan voor de jaren 2019 tot en met 2022. Op het verzoek van eiseres dat ziet op de aanslag voor het belastingjaar 2018 (tweede helft) heeft de heffingsambtenaar niet beslist. Het beroep wordt daarom in zoverre geacht te zijn gericht tegen de weigering van de heffingsambtenaar om een besluit te nemen op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag voor het belastingjaar 2018 (tweede helft).
3.12.
Op grond van artikel 65 van de AWR komt de heffingsambtenaar – onder meer – de bevoegdheid toe om een onjuiste belastingaanslag ambtshalve te verminderen. Artikel 26 van de AWR noch enig ander wetsartikel voorziet in de mogelijkheid in beroep te komen tegen een ingevolge artikel 65 van de AWR ambtshalve genomen besluit. Dit betekent dat de weigering van de heffingsambtenaar tot ambtshalve vermindering van de aanslagen voor de belastingjaren 2019 tot en met 2022 niet door de rechtbank kan worden beoordeeld. De rechtbank zal zich daarom in zoverre onbevoegd verklaren van dit beroep kennis te nemen. Tegen deze beschikking kan slechts een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld [10] . Om dezelfde reden zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren kennis te nemen van het beroep voor zover dat is gericht tegen de weigering een besluit te nemen op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag voor het belastingjaar 2018 (tweede helft).

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond voor zover het is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de aanslag rioolheffing 2023 (eerste helft) en de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de aanslag rioolheffing 2022 (tweede helft). De rechtbank is onbevoegd voor zover het beroep gericht is tegen de weigering om tot ambtshalve vermindering van de aanslagen rioolheffing voor de jaren 2019 tot en met 2022 over te gaan en de weigering een besluit te nemen op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag voor het belastingjaar 2018 (tweede helft). Dat betekent dat de bestreden uitspraken in stand blijven. Eiseres krijgt dus geen gelijk. De heffingsambtenaar dient het betaalde griffierecht van € 51 aan eiseres te vergoeden. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de aanslag rioolheffing 2023 (eerste helft);
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de aanslag rioolheffing 2022 (tweede helft);
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de weigering een besluit te nemen op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag voor het belastingjaar 2018 (tweede helft);
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de ambtshalve genomen beslissing om de aanslagen rioolheffing voor de jaren 2019 tot en met 2022 te handhaven;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 51 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzitter, en mr. J. Lie en
mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 oktober 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroepEen partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gemeenteblad 2022, 23 december 2022, nr. 570100. Te vinden op www.overheid.nl
2.Zie gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2925
3.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
5.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
7.Vergelijk Hoge Raad, 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595
8.vergelijk met name College van beroep voor het bedrijfsleven, 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, en Hoge Raad, 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515
9.Vergelijk gerechtshof Amsterdam, 6 februari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:642
10.Zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797 en de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5407.