ECLI:NL:GHAMS:2024:642

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
22/2416
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen WOZ-waarde vaststelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van [X] B.V. tegen de vastgestelde WOZ-waarden van onroerende zaken. De heffingsambtenaar had op 31 juli 2020 de WOZ-waarde vastgesteld voor verschillende onroerende zaken aan de [A-straat] te [plaats]. De belanghebbende heeft op 4 september 2020 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de heffingsambtenaar de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de belanghebbende te vragen naar de redenen voor de termijnoverschrijding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/2416
6 februari 2024
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.,gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 29 september 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/956 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen met dagtekening 31 juli 2020 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaken aan het adres [A-straat] te [plaats] voor het kalenderjaar 2019 naar waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld op de navolgende bedragen:
- hoofdgebouw/begane grond en souterrain, € 670.000;
- hoofdgebouw/eerste en tweede verdieping, € 503.000;
- tussenverbindingsstuk hoofdgebouw/koetshuis begane grond en souterrain, € 302.000;
- koetshuis/eerste verdieping, € 134.000;
- koetshuis/begane grond en tweede verdieping, € 283.000.
In hetzelfde geschrift zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing 2019 bekendgemaakt.
1.2.
De tegen de hiervoor vermelde beschikkingen en aanslagen gemaakte bezwaren, gedagtekend 4 september 2020 en ingekomen op 7 december 2020, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 23 december 2020, niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 29 september 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 7 november 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 18 juli 2023, 7 december 2023 en 23 december 2023 heeft belanghebbende aanvullende stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. De zaak is gezamenlijk met de zaak met zaaknummer 22/2415 van belanghebbende behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Op 7 december 2020 heeft de heffingsambtenaar het in 1.2 vermelde bezwaarschrift ontvangen in een enveloppe met daarop een stempel “Frankering gecontroleerd (…) 201204 (…)”.
2.2.
Ter zitting van het Hof heeft gemachtigde onder meer het volgende verklaard:
“De post verwerk ik zelf. Het aanslagbiljet heeft mij bereikt; dat zit als bijlage bij het bezwaar. Als iets binnen komt, doe ik iets binnen 24 uur. Dat is een garantie aan mijn klanten. Tot 20.50 uur kan ik stukken naar de post brengen.
Ik heb het aanslagbiljet ontvangen van mijn cliënt. De secretaresse van [bedrijf]
[A] stuurt de aanslag rechtstreeks naar mij.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“1. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht en in verband daarmee verzocht heffing van griffierecht achterwege te laten. De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 14 april 2021verzocht om binnen twee weken na dagtekening van deze brief aanvullende informatie ter beoordeling van belanghebbendes financiële situatie te overleggen waaruit blijkt dat belanghebbende niet in staat is om het griffierecht te voldoen. De gestelde betalingsonmacht is niet onderbouwd met bewijsstukken die op belanghebbendes financiële situatie zien. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet, heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen en een nieuwe nota voor het verschuldigde griffierecht gestuurd. Het verschuldigde griffierecht is binnen de gestelde termijn betaald.
2. In geschil is of de ambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft geacht. Indien het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard dan is vervolgens in geschil of verweerder de WOZ-waarden van de onroerende zaken niet te hoog heeft vastgesteld.
3. In artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
4. De beschikking/aanslagbiljet is gedagtekend op 31 juli 2020. Omdat niet anders is gesteld of gebleken, gaat de rechtbank ervan uit dat de beschikking/aanslagbiljet op die dag op de bij de wet voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Daarom is de bezwaartermijn gaan lopen op 1 augustus 2020 en geëindigd op 11 september 2020.
5. De ambtenaar heeft van belanghebbende op 7 december 2020 een op
4 september 2020 gedagtekend bezwaarschrift tegen de beschikking/aanslagbiljet ontvangen in een enveloppe met daarop een stempel “Frankering gecontroleerd (…) 201204 (…)” (dat is dus frankeercontroledatum 4 december 2020). De ambtenaar heeft in de postadministratie staan dat de brief op 7 december 2020 als inkomend stuk gescand is en de bijbehorende enveloppe is bewaard. Dat in die enveloppe ook een ander stuk kan hebben gezeten zoals belanghebbende heeft gesteld, acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op het hierna onder 6 overwogene. Omdat daarmee de bezwaartermijn van zes weken is overschreden, heeft de ambtenaar in de uitspraak op bezwaar het bezwaarschrift in beginsel terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
6. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld of aannemelijk gemaakt die de termijnoverschrijding verschoonbaar kunnen doen zijn. De gemachtigde heeft eerst ter zitting aangevoerd dat het bezwaarschrift is gedagtekend op 4 september 2020 en dat dit erop duidt dat dit op 4 september 2020 moet zijn verzonden, omdat hij de stukken altijd zelf naar het postkantoor brengt. De gemachtigde heeft daar echter geen bewijs voor aangedragen, zodat aan die blote stelling niet die waarde kan worden gehecht die de gemachtigde daaraan gehecht wil zien. Verweerder heeft er ter zitting daarentegen wel terecht op gewezen dat de ontvangstdatum van het bezwaarschrift door de ambtenaar op 7 december 2020 meer in lijn met de datumstempel van 24 november 2020 zoals die op de kopie van de WOZ-beschikking is aangebracht, welke in kopie als bijlage is gehecht op het door de ambtenaar op 7 december 2020 ontvangen bezwaarschrift. Die stempel is niet van de gemeentelijke postkamer, aldus de ambtenaar, zoals te zien is aan andere stempels in het dossier. Zonder verklaring van de gemachtigde wie deze stempel heeft geplaatst, houdt de rechtbank het erop dat het belanghebbende zelf moet zijn geweest die dat heeft gedaan en daarna dit stuk vervolgens (te laat) aan de gemachtigde heeft verstrekt.
7. Ten aanzien van belanghebbendes op de zitting geuite klacht dat hem ten onrechte door de gemeente/ Cocensus niet is gevraagd naar de redenen voor de termijnoverschrijding overweegt de rechtbank als volgt. De door de heffingsambtenaar in acht te nemen zorgvuldigheid brengt mee dat hij niet het bezwaar niet-ontvankelijk mag verklaren voordat hij belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dat is niet anders indien het bezwaar is ingediend door een beroepsmatig optredende gemachtigde (Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595). In zoverre wordt deze klacht terecht aangevoerd. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt echter dat de niet-ontvankelijkverklaring wel op zijn plaats was, zodat de uitspraak op bezwaar de juiste beslissing bevat. Aangezien gemachtigde op geheel andere gronden in beroep is gekomen ziet de rechtbank geen aanleiding om aan deze onzorgvuldigheid gevolgen te verbinden.
8. Op de zitting is namens belanghebbende ook nog aangevoerd dat hem de gelegenheid had moeten worden geboden om het verzuim van de te late indiening van het bezwaar te herstellen. Het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift is echter niet een verzuim als genoemd in artikel 6:5 van de Awb en evenmin enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, waarvoor op grond van artikel 6:6 Awb de gelegenheid tot herstel had moeten worden geboden. De wet bevat immers een specifieke regeling voor de indieningstermijn, welke regeling inhoudt dat het geschrift tijdig moet zijn ingediend en dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien de termijnoverschrijding verontschuldigbaar was. Deze regeling zou vrijwel zinledig zijn als de indiener bij een niet verontschuldigbaar te late indiening een nieuwe termijn voor indiening zou worden geboden.
9. Gelet op het vorenstaande heeft de ambtenaar het bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de woning komt de rechtbank niet toe.
10. Dat betekent dat belanghebbende geen gelijk krijgt. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard. De redelijke termijn voor berechting is niet overschreden in deze zaak.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Betalingsonmacht griffierecht
5.1.
Belanghebbende heeft ook in hoger beroep herhaaldelijk een beroep op betalingsonmacht voor de betaling van het griffierecht gedaan. Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 18 november 2022 meegedeeld dat het in het vervolg uitsluitend beroepen op betalingsonmacht in behandeling zal nemen waarbij direct een voor de desbetreffende zaak correct en volledig ingevuld formulier wordt meegestuurd, dan wel waarbij direct volledig en correct de gegevens worden verstrekt die het nodig heeft om het beroep op betalingsonmacht inhoudelijk te kunnen beoordelen. Omdat het verzoek van belanghebbende niet is onderbouwd, is dit door het Hof gepasseerd en behoeft het thans geen behandeling meer.
Formele verzoeken
5.2.
In zogeheten ‘pinpoint brieven’ van 18 juli 2023 en 7 december 2023 heeft belanghebbende een reeks klachten van formele aard geformuleerd, voornamelijk bestaande uit in algemene bewoordingen gestelde verzoeken om het verkrijgen van gedingstukken, zoals taxatieverslagen, processen-verbaal en taxatierapporten. Het Hof is van oordeel dat deze klachten feitelijke grondslag missen. Belanghebbende heeft de hiervoor genoemde op de zaak betrekking hebbende stukken reeds ontvangen.
Ontvankelijkheid bezwaar
5.3.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (rechtsoverwegingen 3 tot en met 10) tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op de zaak. Het Hof ziet evenmin als de rechtbank aanleiding om in het onderhavige geval aan de eventuele onzorgvuldigheid van de heffingsambtenaar van het niet navraag doen naar een mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding gevolgen te verbinden (vgl. Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595).
Slotsom
5.4.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Bij deze stand van het geding ziet het Hof geen aanleiding om derden-belanghebbenden op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en
N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 6 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: