ECLI:NL:RBROT:2022:7357

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
ROT 21/2553
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van schending inlichtingenplicht door gokken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bijstandsontvanger en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiseres, die sinds 1996 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft in de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 augustus 2020 gokactiviteiten verricht in casino's, maar heeft deze niet gemeld aan de gemeente. De gemeente heeft daarop haar bijstandsuitkering herzien en een bedrag van € 5.279,66 teruggevorderd, omdat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden. Eiseres betwistte de herziening en terugvordering, stellende dat zij niet wist dat zij haar gokactiviteiten moest melden en dat de ontvangen bedragen geen inkomsten waren, maar leningen die terugbetaald moesten worden.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente aannemelijk had gemaakt dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van haar gokactiviteiten en de bijschrijvingen op haar bankrekening. De rechtbank stelde vast dat de bijschrijvingen door derden en contante stortingen als inkomsten moesten worden aangemerkt, wat invloed had op het recht op bijstand. De rechtbank oordeelde echter ook dat de beoordelingslijn van de gemeente, die leidde tot volledige intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering, niet langer rechtmatig was. De rechtbank introduceerde een vuistregel voor de vaststelling van inkomsten uit gokken, waarbij de hoogte van de gokinkomsten gelijkgesteld wordt aan de bedragen die de bijstandsgerechtigde in het casino heeft ingezet.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de nieuwe beoordelingslijn. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2553

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Çelen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. H. Biemond en mr. W. Breure).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) herzien over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 augustus 2020 en een bedrag van € 5.279,66 terzake te veel betaalde bijstand teruggevorderd.
Bij besluit van 18 november 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de openstaande terugvordering over het jaar 2019 gebruteerd tot een bedrag van € 6.978,54.
Bij besluit van 4 januari 2021 (primair besluit III) heeft verweerder de openstaande terugvordering over het jaar 2020 gebruteerd tot een bedrag van € 3.570,80.
Bij besluit van 31 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Zonneveld en
mr. L.T. Krabbenborg. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op 17 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Verweerder heeft op 30 maart 2022 een nader stuk ingediend.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 14 april 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 22 november 1996 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Pw. In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een gesprek, waarbij zij - onder andere - haar bankafschriften over een periode van drie voorafgaande maanden diende te overleggen. Nadat verweerder had geconstateerd dat op de bankafschriften contante stortingen, bijschrijvingen van derden en pintransacties in casino’s zichtbaar waren, heeft hij eiseres verzocht om bankafschriften over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 augustus 2020 in te leveren. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage bestuursrechtelijk onderzoek van 22 oktober 2020. Uit het onderzoek komt – samengevat – naar voren dat eiseres in de maanden juli, augustus en september 2019, en in de maanden maart en augustus 2020 gokactiviteiten heeft verricht in casino’s. Daarnaast hebben er in de maanden oktober 2019 en januari en februari 2020 contante stortingen en bijschrijvingen van derden op de rekening van eiseres plaatsgevonden.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, waarmee de primaire besluiten zijn gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar gokactiviteiten en de contante stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening. Omdat een administratie van de gokactiviteiten ontbreekt, kan het recht op (aanvullende) bijstand in de maanden waarin is gegokt niet worden vastgesteld en dient de bijstandsuitkering over die maanden te worden ingetrokken en de betaalde bijstand volledig te worden teruggevorderd. De contante stortingen en de bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als inkomsten over de maanden waarin de transacties hebben plaatsgevonden, zodat het recht op bijstand over deze maanden moet worden herzien en de te veel betaalde bijstand moet worden teruggevorderd. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om op grond van dringende redenen van terugvordering af te zien. De terugvordering is volgens verweerder op goede gronden gebruteerd omdat, nu eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, niet gesteld kan worden dat de terugvordering buiten haar toedoen is ontstaan en eiseres niet te verwijten is dat de vordering niet tijdig is voldaan.
3. Eiseres stelt dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Zij wist niet en kon ook niet weten dat zij de gokactiviteiten en de door haar ontvangen leningen bij verweerder moest melden. Er is geen sprake geweest van periodieke opbrengsten uit het gokken, zij heeft alleen geld verloren. De bijschrijvingen door derden betroffen leningen en zijn geen periodieke, structurele bijschrijvingen, zodat geen sprake is van inkomsten waarmee eiseres kon voorzien in haar levensonderhoud. Eiseres voert daarnaast aan dat de schending van de inlichtingenplicht haar in verminderde mate kan worden verweten omdat zij destijds
een zware periode achter de rug had en antidepressiva gebruikte. Verweerder heeft, zo stelt eiseres, onvoldoende rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Bijschrijvingen door derden
5. Een besluit tot herziening van het recht op bijstand is een voor betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan, op verweerder rust. In dit geval betekent dit dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiseres niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht door geen melding te maken van de bijschrijvingen door derden op haar bankrekening.
6. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450) worden deze bijschrijvingen en kasstortingen in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw.
7. Vast staat dat in de periode in geding diverse bijschrijvingen door derden en contante stortingen op de bankrekening van eiseres hebben plaatsgevonden. Deze
bijschrijvingen en contante stortingen hebben een terugkerend karakter, konden door eiseres worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarin eiseres bijstand ontving. Gelet hierop moeten de bijschrijvingen als inkomsten worden aangemerkt.
8. De stelling van eiseres dat de door haar ontvangen bedragen leningen betreffen, die moeten worden terugbetaald, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4136) is een geldlening in artikel 31, tweede lid, van de Pw niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Verder worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt als inkomsten van de bijstandontvanger aangemerkt. Dat de leningen moeten worden terugbetaald is daarbij niet van belang. Verweerder heeft de door eiseres ontvangen bedragen dan ook terecht als inkomsten aangemerkt.
9. Nu verweerder de contante stortingen en bijschrijvingen terecht heeft aangemerkt als inkomsten, heeft hij zich ook terecht op het standpunt gesteld dat deze contante stortingen en bijschrijvingen van invloed zijn op het recht op bijstand van eiseres. Dit had eiseres ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn. Dit betekent dat eiseres de contante stortingen en bijschrijvingen onverwijld aan verweerder had moeten melden. Niet in geschil is dat eiseres dit niet heeft gedaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres, door geen melding te maken van de bijschrijvingen en contante stortingen, haar inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden.
10. Het gevolg van deze schending van de inlichtingenplicht is dat verweerder te veel bijstand aan eiseres heeft betaald. Immers, eiseres heeft geen recht op bijstand ter hoogte van het bedrag aan inkomsten dat zij heeft ontvangen. Gelet hierop was verweerder gehouden op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht op bijstand te herzien en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw de te veel aan eiseres uitbetaalde bijstand terug te vorderen.
11. De stelling van eiseres dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid bij het niet nakomen van de inlichtingenplicht, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:605) is de inlichtingenplicht een objectief geformuleerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Voor zover eiseres heeft bedoeld aan te voeren dat er dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw aanwezig zijn op grond waarvan verweerder (gedeeltelijk) van terugvordering had moeten afzien, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor haar onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft.
12. Tegen brutering van de terugvordering heeft eiseres geen gronden aangevoerd, zodat de brutering geen verdere bespreking behoeft.
Gokactiviteiten
13. Niet in geschil is dat eiseres in de te beoordelen periode gokactiviteiten in een casino heeft verricht en dat zij hiervan geen melding heeft gedaan bij verweerder. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, die de rechtbank onderschrijft, is gokken op zichzelf een bezigheid die gemeld moet worden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:483). Hiervoor is van belang dat uit de aard van gokken voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Dit maakt dat gokken van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Dit had eiseres, mede gelet op de informatie op de website van verweerder en het artikel in de nieuwsbrief bij de uitkeringsspecificatie van februari 2019, ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn. Door haar gokactiviteiten niet bij verweerder te melden, heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
14. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat, indien als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, het aan de betrokkene is aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. In het algemeen geldt dat de bijstandsgerechtigde die zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, zijn recht op bijstand aannemelijk dient te maken door middel van een verifieerbare administratie, waaruit de aard en omvang van zijn activiteiten (en zijn daarmee verdiende inkomsten) blijken.
15. In geval van vastgestelde gokactiviteiten in een casino (bijvoorbeeld indien uit de bankafschriften is gebleken dat in een casino is gepind) doet verweerder nader onderzoek en verlangt hij van de bijstandsgerechtigde een gokadministratie, zijnde een verifieerbaar overzicht waarin de kosten en winsten per afzonderlijke gokbeweging zijn vermeld. Indien de bijstandsgerechtigde hieraan niet kan voldoen, betekent dat volgens verweerder dat het recht op bijstand over de maand waarin gokactiviteiten hebben plaatsgevonden, niet kan worden vastgesteld en gaat verweerder over tot intrekking en volledige terugvordering van de bijstandsuitkering over die maand. Deze beoordelingslijn hebben de rechtbank en de Raad tot op heden geaccepteerd (zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de Raad van 19 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:909).
16. De rechtbank acht deze beoordelingslijn van verweerder echter niet langer rechtmatig. Hierbij is het volgende van belang. Een besluit tot intrekking en volledige terugvordering van de bijstandsuitkering heeft een reparatoir karakter, wat inhoudt dat een dergelijk besluit tot doel heeft om de bijstandsgerechtigde in de situatie te brengen waarin hij zou hebben verkeerd als hij zijn inlichtingenplicht zou hebben nageleefd. Het uitgangspunt dat het in de eerste plaats aan de bijstandsgerechtigde is om aan de hand van een verifieerbare administratie inzichtelijk te maken in welke situatie hij zou hebben verkeerd als hij zijn inlichtingenplicht zou zijn nagekomen, onderschrijft de rechtbank. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat verweerder ervoor moet zorgen dat, ook als de bijstandsgerechtigde zijn situatie niet (voldoende) inzichtelijk heeft gemaakt, de intrekking en terugvordering zoveel mogelijk aansluit bij de situatie waarin de bijstandsgerechtigde naar redelijke verwachting zou hebben verkeerd indien hij zijn inlichtingenplicht wel zou zijn nagekomen. Ingeval de bijstandsgerechtigde in een casino heeft gegokt, is het nagenoeg onmogelijk om hiervan een sluitende, verifieerbare administratie over te leggen. De gevolgen hiervan voor de bijstandsgerechtigde zijn groot, nu de gehele bijstandsuitkering over de desbetreffende maand wordt ingetrokken en teruggevorderd. Dat met het gokken (hoge) inkomsten zijn verworven die de toepasselijke maandelijkse bijstandsnorm overschrijden, is echter niet waarschijnlijk, mede gelet op het feit dat gokken, in het algemeen gesproken, meestal niet winstgevend is.
17. Met inachtneming van het voorgaande zal de rechtbank intrekkingen en terugvorderingen in zaken waarin het gaat om een bijstandsgerechtigde die in een casino heeft gegokt, maar daarvan geen melding heeft gemaakt, in het vervolg op de volgende wijze toetsen.
18. De rechtbank stelt voorop dat verweerder, nadat hij heeft geconstateerd dat de bijstandsgerechtigde zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn gokactiviteiten in een casino, in de eerste plaats de bijstandsgerechtigde kan verzoeken om een gokadministratie over te leggen. Legt een bijstandsgerechtigde een dergelijke gokadministratie over, dan kunnen zijn gokinkomsten aan de hand hiervan worden vastgesteld. Doet hij dat niet, dan kan dit niet langer direct leiden tot intrekking en volledige terugvordering van de bijstandsuitkering over de maanden waarin is gegokt.
19. De rechtbank acht het niet langer in overeenstemming met het reparatoire karakter van een besluit tot intrekking en terugvordering om uitsluitend op basis van de omstandigheid dat de bijstandsgerechtigde in een bepaalde maand gokactiviteiten heeft verricht en daarvan geen sluitende administratie heeft bijgehouden, de bijstand over die maand in te trekken en volledig terug te vorderen. Tegelijkertijd is het niet mogelijk om, bij gebreke van een sluitende administratie of een aannemelijke verklaring van de bijstandsgerechtigde, de omvang van de (inkomsten uit) gokactiviteiten, en daarmee de hoogte van de ten onrechte verstrekte bijstand, met zekerheid vast te stellen. De rechtbank ziet daarom aanleiding voor de beoordeling door verweerder een vuistregel te formuleren die zij wel acceptabel acht. Deze vuistregel houdt in dat de hoogte van de gokinkomsten gelijk wordt gesteld aan de hoogte van de bedragen die de bijstandsgerechtigde met gokken in het casino heeft ingezet (of, bij onduidelijkheid hierover, in het casino heeft gepind). De rechtbank is zich ervan bewust dat deze wijze van inkomstenvaststelling niet ideaal is, maar zij is van oordeel dat met deze vuistregel – bij gebrek aan een werkbaar alternatief – meer wordt aangesloten bij de situatie waarin de bijstandsgerechtigde naar redelijke verwachting zou hebben verkeerd indien hij zijn inlichtingenplicht wel zou zijn nagekomen dan bij een volledige intrekking en terugvordering van de bijstand het geval is.
20. Van deze vuistregel zou kunnen worden afgeweken in het geval de bijstandsgerechtigde weigert zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek van verweerder (bijvoorbeeld als hij geen volledige openheid van zaken geeft of tegenstrijdige verklaringen geeft, zonder dat hij daarvoor een bevredigende uitleg heeft), of indien er sprake is van concrete aanwijzingen dat de gokactiviteiten van de bijstandsgerechtigde omvangrijker zijn dan hij heeft verklaard (bijvoorbeeld als er sprake is van een onbekende bron van inkomsten naast de bijstandsuitkering). In dat geval kan verweerder overgaan tot intrekking en volledige terugvordering van het recht op bijstand over de maanden waarin de bijstandsgerechtigde heeft gegokt.
21. Uit het voorgaande volgt dat verweerders onderzoek naar de gokactiviteiten van eiseres niet zorgvuldig is geweest. Het bestreden besluit is dan ook niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank, gelet op het voorgaande en op wat hierna wordt overwogen, niet toe.
22. De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal namelijk in overeenstemming met voormelde overwegingen moeten beoordelen of en, zo ja, in welke mate de gokactiviteiten van eiseres leiden tot intrekking/herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering. Gelet op de omvang van de door verweerder uit te voeren beoordeling acht de rechtbank het toepassen van een bestuurlijke lus geen efficiënte manier om deze zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank merkt hierbij op dat de Beleidsregels gokken en bijstand Rotterdam 2021 in onvoldoende mate tegemoet komen aan de uitgangspunten zoals de rechtbank hiervoor heeft uiteengezet. De rechtbank merkt verder volledigheidshalve op dat verweerder bij het vaststellen van het herzienings- en terugvorderingsbedrag ook de op de bankrekening van eiseres verrichte contante stortingen en bijschrijvingen door derden kan betrekken, voor zover verweerder deze bedragen niet reeds expliciet heeft vrijgelaten.
De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar een termijn van acht weken.
23. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
24. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzitter, en mr. W.P.M. Jurgens en
mr. M.G.L. de Vette, leden, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, eerste volzin
De bijstandsgerechtigde doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 19, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Artikel 19, tweede lid
De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 31, eerste lid, eerste volzin
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 32, eerste lid,
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen
een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid, van de Pw
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Artikel 58, vijfde lid
Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen
Artikel 58, achtste lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.