ECLI:NL:RBOBR:2023:2059

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
22/492 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake ingangsdatum IVA-uitkering en gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 3 mei 2023, wordt het beroep van eiseres, een B.V., tegen het besluit van het UWV inzake de ingangsdatum van de IVA-uitkering van haar werknemer behandeld. Eiseres stelt dat het UWV in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door de ingangsdatum van de IVA-uitkering per 6 november 2020 te bepalen, terwijl in andere gevallen een terugwerkende kracht van meer dan een jaar is geaccepteerd. De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiseres en de toepassing van artikel 64 van de Wet WIA, dat de terugwerkende kracht van uitkeringen regelt. De rechtbank concludeert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de door eiseres aangevoerde gevallen geen gelijke behandeling heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft acht beslissingen op bezwaar overgelegd die mogelijk strijd met het gelijkheidsbeginsel aantonen. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om de motivering van zijn besluiten te herstellen en te reageren op de door eiseres ingediende beslissingen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/492 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: K.R. Groenewoud).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres dat zich heeft toegespitst op de ingangsdatum van de IVA-uitkering aan de heer [naam] (werknemer) per 6 november 2020 door het UWV.
1.1.
Met het besluit van 18 oktober 2021 heeft het UWV bepaald dat werknemer per
11 december 2021 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering waarbij werknemer 80-100% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2.
Eiseres heeft tegen dit besluit op 5 november 2021 bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 8 februari 2022 (bestreden besluit 1) heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de werknemer per 11 december 2021 recht heeft op een de IVA-uitkering.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het UWV heeft het bestreden besluit 1 gewijzigd wat betreft de ingangsdatum. Volgens het UWV heeft de werknemer recht op een IVA-uitkering per 6 november 2020. Dit is neergelegd in de beslissing op bezwaar van 19 april 2022 (bestreden besluit 2).
1.5.
Eiseres heeft het beroepschrift aangevuld. Het UWV heeft hierop gereageerd met een verweerschrift
.
1.6.
Vervolgens heeft eiseres op het verweerschrift schriftelijk gereageerd.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
2. De werknemer werkte als stelleur/voorman bij eiseres. Op 13 december 2017 is hij voor de werkzaamheden uitgevallen. Op 18 september 2019 dient hij een aanvraag in om een WIA-uitkering. Bij zijn besluit van 6 januari 2020 heeft het UWV bepaald dat de werknemer per 11 december 2019 recht heeft op een WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid, maar niet duurzaam omdat er nog een revalidatietraject zal starten.
2.1.
Op 18 oktober 2021 heeft het UWV de WIA-uitkering omgezet in een zogenoemde loonaanvullingsuitkering per 11 december 2021, zonder actueel medisch onderzoek. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Uit het medisch onderzoek tijdens bezwaar bleek dat werknemer op de datum in geding volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat er in maart 2020 (toen het revalidatietraject is stopgezet) al sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, maar het recht op uitkering kan volgens het UWV niet worden vastgesteld over perioden gelegen 52 weken voorafgaand de dag waarop de aanvraag is ingediend, tenzij sprake is van een bijzonder geval. Het UWV bepaalt dat de werknemer recht heeft op een IVA-uitkering per 11 december 2021. In beroep wijzigt het UWV de ingangsdatum naar 6 november 2020.
Bespreking van de beroepsgronden.
3. De rechtbank beoordeelt of het UWV met 6 november 2020 een juiste ingangsdatum heeft bepaald voor de IVA-uitkering aan de werknemer. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Het eindigen van de WGA-uitkering en het ontstaan van een recht op de IVA-uitkering.
4. Primair is eiseres van mening dat voor haar alleen van belang is wanneer de WGA-uitkering eindigt, omdat alleen de WGA-uitkering gevolgen heeft voor de gedifferentieerde premie voor eiseres. Uit artikel 56, eerste lid, onder a van de Wet WIA vloeit volgens eiseres voort dat de WGA-uitkering eindigt als de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, dus vanaf maart 2020.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het ontstaan van het recht op een IVA-uitkering op grond van artikel 48 van de Wet WIA en het eindigen van het recht op een
WGA-uitkering op grond van artikel 56 van de Wet WIA onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. De WGA-uitkering eindigt immers op het moment dat er recht bestaat op een IVA-uitkering. Daardoor eindigt de WGA-uitkering niet op een andere datum dan die waarop de IVA-uitkering is toegekend.
De toepassing van artikel 64, elfde lid en twaalfde lid, van de Wet WIA.
5. Hoewel partijen het eens zijn dat de werknemer vanaf maart 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, verschillen zij van mening over de ingangsdatum van de IVA-uitkering. Volgens het UWV brengt artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA met zich dat de uitkering niet eerder kan ingaan dan per 6 november 2020, de datum van het bezwaarschrift van eiseres met een verzoek om herbeoordeling. Eiseres is van mening dat dit artikel (alleen) betrekking heeft op de aanvraag van een uitkering door een verzekerde, en niet op een verzoek om een herbeoordeling door de werkgever. De wetsgeschiedenis van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA en de wetsgeschiedenis van de gelijkluidende bepaling van artikel 35, tweede lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wijst er volgens eiseres niet op dat deze artikelen zien op de aanvraag om een herbeoordeling door de werkgever.
5.1.
Op grond van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA kan het recht op uitkering, behoudens de aanwezigheid van een bijzonder geval, niet worden vastgesteld over perioden gelegen vóór 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Op grond van het twaalfde lid is het elfde lid van overeenkomstige toepassing indien het
WIA-recht later ontstaat dan wel herleeft of indien de WIA-uitkering wordt verhoogd.
5.2.
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld [1] is er geen reden genoemde bepalingen niet ook van toepassing te achten in een situatie, waarin niet de werknemer maar de (voormalige) werkgever (laattijdig) verzoekt de arbeidsongeschiktheid te herbeoordelen, en dit er uiteindelijk toe leidt dat de werknemer met terugwerkende kracht recht heeft op een IVA-uitkering. Op grond van artikel 48, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat het recht op een IVA-uitkering op de dag dat verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand recht had op een WGA-uitkering. De werking van artikel 48 van de Wet WIA wordt echter beperkt door artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA op grond waarvan de IVA-uitkering maximaal met 52 weken terugwerkende kracht kan worden toegekend in geval van een aanvraag om een uitkering. Aansluitend regelt het twaalfde lid dat het elfde lid ook van toepassing is als het recht op uitkering op grond van de Wet WIA later ontstaat of herleeft of als de hoogte van de uitkering wijzigt. Daar hoeft geen aanvraag aan ten grondslag te liggen, want het UWV kan daartoe ook ambtshalve besluiten. Doordat het elfde lid in die situatie van overeenkomstige toepassing is, kan het later ontstaan van het recht op uitkering niet vroeger ingaan dan 52 weken voorafgaand aan de dag waarop het UWV heeft vastgesteld dat daarvan sprake is. Gelet op de wetsgeschiedenis, waarbij het twaalfde lid aan artikel 64 van de Wet WIA is toegevoegd, is deze beperking in terugwerkende kracht bij een laattijdige aanvraag door een belanghebbende dan wel een laattijdige ambtshalve vaststelling door UWV uitdrukkelijk door de wetgever beoogd. [2] Voor de conclusie dat dit anders zou zijn in de situatie dat een werkgever een verzoek doet om een herbeoordeling, biedt de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten.
5.3.
Dit betekent dat de werknemer weliswaar vanaf maart 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, maar dat de IVA-uitkering pas kan ingaan vanaf november 2020, tenzij sprake is van een bijzonder geval. Eiseres heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is.
Heeft het UWV onrechtmatig gehandeld wegens niet eerder herbeoordelen en intrekken van de WGA-uitkering?
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het UWV onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten de arbeidsongeschiktheid van (ex-)werkneemster eerder te herbeoordelen. Het UWV heeft op grond van artikel 30 van de Wet Suwi weliswaar een onderzoekstaak in geval van arbeidsongeschiktheidswetten, maar hieruit vloeit niet een wettelijke verplichting tot een herbeoordeling voor het UWV voort. De wetgever heeft de eerder wettelijk verplichte herbeoordelingen immers afgeschaft bij de Wet wijziging systematiek herbeoordeling arbeidsongeschiktheidswetten. [3] Bovendien wijst eiseres zelf op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waarin de CRvB heeft geoordeeld dat er niet is voorzien in een verplichting tot herbeoordeling door het UWV. [4] Ook heeft de CRvB in haar uitspraken meermaals geoordeeld dat de werknemer of de werkgever zelf al eerder om een herbeoordeling hadden kunnen verzoeken. [5] De rechtbank ziet niet in waarom eiseres in dit geval ook niet zelf eerder om een herbeoordeling had kunnen verzoeken. Nu er geen wettelijke verplichting voor een herbeoordeling uit de wet voortvloeit, heeft de rechtbank dus geen reden om aan te nemen dat het UWV onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres wegens het niet eerder overgaan tot een herbeoordeling.
Strijd met het gelijkheidsbeginsel?
7. Eiseres is van mening dat het UWV in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door de artikel 64, elfde lid, Wet WIA aan haar tegen te werpen, terwijl het UWV dat niet doet in een aanzienlijk aantal andere gevallen. In die andere gevallen heeft het UWV een ingangsdatum met een terugwerkende kracht van meer dan een jaar geaccepteerd. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt 13 beslissingen op bezwaar overgelegd en vijf uitspraken van rechtbanken.
7.1.
Het UWV is van mening dat uit de overgelegde stukken niet met zekerheid valt op te maken of het gaat om exact gelijke gevallen. Mocht er wel sprake zou zijn van gelijke gevallen dan hoeft dat volgens het UWV niet te betekenen dat ook in dit geval met verdere terugwerkende kracht een IVA-uitkering moet worden toegekend. Het gaat dan volgens het UWV om incidenteel gemaakte fouten en het UWV is niet verplicht is om hierop voort te borduren.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel aannemelijk moet maken dat sprake is van gelijke gevallen op de rechtens relevante aspecten, die het UWV ten onrechte ongelijk heeft behandeld. Dus op de aspecten die er toe doen. De bewijslast ligt bij eiseres. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres aannemelijk moet maken dat het UWV IVA-uitkeringen in strijd met artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA heeft laten ingaan met een verdere terugwerkende kracht dan één jaar voor de aanvraag/het verzoek om herbeoordeling, zonder dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat zijn immers de rechtens relevante aspecten.
7.3.
Volgens de CRvB kan van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 64, lid 11, van de Wet WIA, sprake zijn indien de verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn. [6] Gelet op deze rechtspraak is er een duidelijk kader voor de toepassing van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. Het door eiseres genoemde beleid van het UWV, om bijvoorbeeld bij een aanvraag door een werknemer voor de ingangsdatum uit te gaan van de claim van die werknemer, wordt door artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA en de genoemde rechtspraak begrensd.
7.4.
Zoals hiervoor is besproken ziet artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA ook op de werkgever die een verzoek doet om een herbeoordeling. De rechtbank legt de rechtspraak van de CRvB zo uit, dat voor het aannemen van bijzondere omstandigheden sprake moet zijn van een situatie dat de werkgever wat betreft het laattijdige verzoek om herbeoordeling redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn.
7.5.
Hierna zal de rechtbank onderzoeken of sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
7.5.1.
De beslissing op bezwaar van 23 augustus 2017.
Met de door eiseres ingediende beslissing op bezwaar van 23 augustus 2017 werd een
IVA-uitkering toegekend per einde wachttijd, en met een terugwerkende kracht van ongeveer 8 jaar. Hoewel de artikelen 64, elfde en twaalfde lid, van de Wet WIA in die beslissing niet worden vermeld, volgt uit de motivering dat het gaat om bijzondere omstandigheden in de zin van de hierboven genoemde rechtspraak. Zo wordt in de beslissing er melding van gemaakt dat de werkgever de toekenningsbeslissing niet heeft gehad. Dat geldt ook voor de omzetting van een loongerelateerde naar een loonaanvullingsuitkering in 2011. Gelet op de bijzondere omstandigheden die passen bij de rechtspraak van de CRvB, slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel hier niet.
7.5.2.
De beslissing op bezwaar van 19 november 2017.
In dit geval is een IVA-uitkering toegekend met een terugwerkende kracht van ongeveer 10 jaar. De verzekeringsarts vermeldt in zijn rapport van 25 september 2017 dat er na een jaar geen heronderzoek is gedaan, ook al had een verzekeringsarts dit aanbevolen. Volgens de verzekeringsarts zou waarschijnlijk per mei 2010 recht bestaan op een IVA-uitkering, als exact na een jaar een herbeoordeling zou zijn geweest, zoals de verzekeringsarts had aanbevolen.
De rechtbank constateert dat hier sprake is van een ingangsdatum van de IVA-uitkering met een verdergaande terugwerkende kracht, terwijl in die beslissing niet wordt gerept over bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. Eiseres heeft dus hier een begin van bewijs geleverd dat er in strijd met het gelijkheidsbeginsel lijkt te zijn gehandeld.
7.5.3
De beslissing op bezwaar van 24 januari 2018.
Volgens deze beslissing heeft een werkgever in 2016 verzocht om herbeoordeling en werd beslist dat recht bestaat op een IVA-uitkering met ingang van april 2009. In deze beslissing is tevens vermeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering per juli 2010 werd omgezet in een loonaanvullingsuitkering en het UWV aan de werkgever over deze wijziging geen beslissing heeft uitgereikt.
Hoewel artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA in de beslissing van 24 januari 2018 niet is genoemd, is hier naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere omstandigheid in de zin van dit artikel. Als de werkgever geen eerdere beslissing heeft gehad, is de werkgever met het laattijdige verzoek immers niet in verzuim. Hier slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
7.5.4
De beslissing op bezwaar van 18 april 2018.
Het gaat om de gegrondverklaring van een bezwaarschrift van 21 februari 2018, tegen een beslissing waarmee vanaf een datum in december 2018 een IVA-uitkering is toegekend. De gegrondverklaring is gemotiveerd met de omstandigheid dat in 2012 al de conclusie was dat sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid en dat destijds een IVA-uitkering had moeten worden toegekend. Om die reden heeft het UWV alsnog vanaf een datum in augustus 2012 een IVA-uitkering verstrekt.
Gezien de vaststelling in 2012 dat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid is hier mogelijk sprake van herstel van een evidente fout. Partijen krijgen hierom de gelegenheid hun standpunten nader toe te lichten.
7.5.5
De beslissing op bezwaar van 14 mei 2020.
Deze gewijzigde beslissing op bezwaar is tot stand gekomen naar aanleiding van een tussenuitspraak van deze rechtbank van 28 november 2019. Het beroep was gericht tegen de ingangsdatum van de IVA-uitkering per 20 april 2018. In de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2019 is overwogen dat tussen de beoordeling per april 2018 en de beoordeling per 14 februari 2013, de uitkering van de werknemer volledig buiten beeld is geweest. De rechtbank heeft tevens overwogen dat er redenen zijn om aan te nemen dat de duurzaamheid van de beperkingen eerder is ingetreden dan per 20 april 2018. Het UWV had aangevoerd dat volgens het beleid de ingangsdatum van de IVA-uitkering nooit met een terugwerkende kracht van meer dan 52 weken voor de aanvraag van de herbeoordeling toegekend kan worden. De rechtbank had het UWV opgedragen inzichtelijk en begrijpelijk te motiveren wat volgens hem een aannemelijke datum is waarop de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is ingetreden en waarom de IVA-uitkering niet met een langere terugwerkende kracht dan een jaar voor datum aanvraag toegekend kan worden.
Het UWV heeft in de gewijzigde beslissing op bezwaar overwogen dat gezien de uitspraak en het advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 januari 2020 de ingangsdatum van de IVA-uitkering alsnog bepaald op 1 mei 2013.
In dit geval kan sprake zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het UWV heeft de ingangsdatum bepaald op 1 mei 2013 zonder in te gaan op de vraag waarom een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar voor de aanvraag niet mogelijk is. Mogelijk zijn er bijzondere omstandigheden, immers heeft de rechtbank overwogen dat de uitkering meer dan vijf jaar volledig buiten beeld is geweest, maar verdere informatie ontbreekt.
7.5.6
De beslissing op bezwaar van 27 september 2021.
Dit betreft een gewijzigde beslissing op bezwaar hangende beroep bij een rechtbank. Er was bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de IVA-uitkering per 11 juli 2019. Volgens de motivering van deze beslissing heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt gewijzigd in die zin dat per einde wachttijd op 22 februari 2018 al sprake was van duurzaamheid van de beperkingen en vanaf die datum recht bestaat op een IVA-uitkering. In de beslissing wordt verder verwezen naar de rapportage.
Meer is niet bekend. Aanknopingspunten voor toepassing van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA worden in de beslissing niet gegeven. Daarmee is er een begin van aannemelijkheid dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
7.5.7
De beslissing op bezwaar van 5 januari 2022.
De werkgever had op 10 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 7 mei 2021 waarbij een loongerelateerde uitkering is omgezet naar een loonaanvullingsuitkering, per
5 juli 2021. In bezwaar bleek dat sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het UWV was voornemens de ingangsdatum van de IVA-uitkering te bepalen op 15 juli 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is naar aanleiding van de bezwaren van de werkgever van mening dat het op medische gronden gerechtvaardigd is om 1 juli 2020 als ingangsdatum van de IVA-uitkering aan te houden.
Uitgaande van de datum van het bezwaarschrift van de werkgever van 10 juni 2021, dat is aan te merken als een verzoek om herbeoordeling, is de ingangsdatum van 1 juli 2020 bepaald op een datum die niet verder teruggaat dan een jaar daarvoor. Die datum is in overeenstemming met artikel 64, elfde lid van de Wet WIA. Dit levert dus geen strijd op met het gelijkheidsbeginsel.
7.5.8
De beslissing op bezwaar van 13 maart 2022.
Volgens deze beslissing heeft het UWV de werkgever niet geïnformeerd over het besluit van 2 april 2009 waarbij het UWV aan de werknemer een loonaanvullingsuitkering toekende per 10 juni 2009. De werkgever heeft op 26 mei 2021 alsnog bezwaar gemaakt tegen een besluit van 2 april 2009, dat het UWV desgevraagd op 20 april 2021 aan de werkgever heeft toegezonden. Naar aanleiding van de bezwaren is gebleken dat de werknemer vanaf 13 mei 2010 recht heeft op een IVA-uitkering, in plaats van per 21 december 2016.
Naar het oordeel van de rechtbank is in die situatie aannemelijk dat de werkgever niet in verzuim was. Aan de werkgever was het besluit over de loonaanvullingsuitkering niet eerder toegezonden. In dit geval zijn er aanknopingspunten dat sprake is geweest van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. In dit geval slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
7.5.9
De beslissing op bezwaar van 25 maart 2022.
Dit is een gewijzigde beslissing hangende beroep bij een rechtbank. Het beroep was gericht tegen de beslissing op bezwaar van 21 december 2021, waarbij het UWV de ingangsdatum van een IVA-uitkering had bepaald op 16 oktober 2019. Hangende beroep heeft het UWV besloten dat de ingangsdatum 16 oktober 2017 moet zijn, omdat de verzekeringsarts bewaar en beroep in een rapport had geconcludeerd dat er op 16 oktober 2017 al sprake was van duurzaamheid van de beperkingen.
In de beslissing wordt niet gesproken over bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 64, elfde lid van de Wet WIA en de rechtspraak van de CRvB. Ook lijkt de ingangsdatum verder terug te gaan dan een jaar voor de aanvraag/het verzoek om herbeoordeling. De datum van de aanvraag/verzoek om herbeoordeling is echter niet bekend zodat hier onvoldoende gegevens zijn om dit te kunnen vaststellen.
7.5.10
De beslissing op bezwaar van 12 mei 2022.
Het gaat om de gegrondverklaring van een bezwaarschrift van een werkgever van
8 september 2021, tegen de toekenning van een IVA-uitkering per 26 juli 2021. Dit naar aanleiding van een op 12 april 2021 ingediend verzoek om een herbeoordeling.
Het UWV heeft bij de beslissing op bezwaar beslist dat recht op een IVA-uitkering bestaat vanaf 18 februari 2014. In bezwaar is aangevoerd dat dat in soortgelijke situaties verschillende kantoren een verdergaande terugwerkende kracht hanteren dan een jaar.
Ook hier heeft eiseres een begin van aannemelijkheid gegeven dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat een verdergaande terugwerkende kracht is gegeven dan één jaar voorafgaande aan het verzoek om herbeoordeling. Niet duidelijk is of hier sprake was van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 64, elfde lid van de Wet WIA.
7.5.11
De beslissing op bezwaar van 20 juni 2022.
Op 28 januari 2022 had de werkgever bezwaar gemaakt tegen de beslissing dat de WIA-uitkering niet wijzigt. Bij de beslissing op bezwaar is bepaald dat de betrokkene vanaf
14 april 2020 recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft overwogen: Uit de stukken valt op te maken dat de werkgever bij brief van 26 juni 2020 op de hoogte is gesteld dat de betrokkene 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat recht bestaat op een loonaanvullingsbeslissing. Hoewel strikt genomen de beslissing van 26 juni 2020 rechtens onaantastbaar is, hebben wij onder toepassing van artikel 4:6 van de Awb gebruik gemaakt van de bevoegdheid deze alsnog te herzien in die zin dat betrokkene per 14 april 2020 alsnog recht heeft op een IVA-uitkering.
Ook hiermee heeft eiseres concreet gemaakt dat mogelijk sprake is van strijd van het gelijkheidsbeginsel. Er is een verder terugwerkende kracht dan een jaar, terwijl de werkgever kennis had van de beslissing van 26 juni 2020 en artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA niet wordt genoemd. Maar hier speelt mogelijk artikel 4:6 Awb en wat de CRvB daarover heeft overwogen in de uitspraak van de CRvB van 17 september 2010 een rol. [7]
7.5.12
De beslissing op bezwaar van 12 januari 2023.
De werkgever maakte bezwaar tegen de beslissing van 2 december 2021 waarbij is bepaald dat de betrokkene 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Met de beslissing op bezwaar heeft het UWV beslist dat de betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat die vanaf 10 maart 2015 recht heeft op een IVA-uitkering en daarbij verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Eiseres heeft wederom een begin van aannemelijkheid gegeven dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
7.5.13
De beslissing op bezwaar van 19 januari 2023.
Dit is een gewijzigde beslissing op bezwaar hangende een beroepsprocedure. Het UWV had bepaald dat een betrokkene recht heeft op een IVA-uitkering per 21 oktober 2019. Na bestuderen van het aanvullend beroepschrift en de dossierstukken heeft het UWV de beslissing gewijzigd. Het UWV overweegt daarin dat de toekenningsbeslissing in bezwaar is heroverwogen en geen van de partijen beroep had ingesteld. Het UWV overweegt dat dit uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet wordt tegengeworpen. Het UWV heeft daarom besloten de IVA-uitkering te laten ingaan vanaf 17 augustus 2016.
In dit geval heeft eiseres voldoende concreet gemaakt dat sprake zou kunnen zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA niet wordt toegepast. Er is een begin van aannemelijkheid.
7.5.14
De uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2015.
Dat de rechtbank de ingangsdatum vaststelt op 23 mei 2012, ondanks dat het verzoek om herbeoordeling van de werkgever dateert van 24 februari 2014, betekent niet dat het UWV heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
7.5.15
De uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 oktober 2017.
Dat de rechtbank oordeelt dat het UWV nader onderzoek dient te verrichten naar de ingangsdatum 18 juni 2015, betekent niet dat het UWV in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Een nieuw besluit naar aanleiding van deze uitspraak is niet ingediend bij deze rechtbank.
7.5.16
De uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2018.
Dat de rechtbank de ingangsdatum vaststelt op 3 augustus 2010, betekent niet dat het UWV handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
7.5.17
De tussenuitspraak van deze rechtbank van 28 november 2019 is hierboven, onder 7.5.5, reeds besproken.
7.5.18
De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2022.
Dat de rechtbank de ingangsdatum op 1 maart 2018 heeft bepaald, betekent niet dat het UWV in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
7.5.19
De uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2022.
Uit die uitspraak volgt dat het beroep gericht was tegen de beslissing om een IVA-uitkering toe te kennen per 30 april 2019. Het UWV heeft hangende het beroep de WGA-uitkering met terugwerkende kracht – tot 28 mei 2016 – ontkoppeld, zodat de werkgever niet opdraait voor de premies die anders in rekening zouden worden gebracht. De uitkeringslast uit het verleden zal worden verrekend op grond van het besluit Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten. Hiertoe heeft het UWV beslist omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 30 maart 2021 heeft vastgesteld, dat met ingang van 28 mei 2016 al sprake was van een situatie waarin verbetering van de belastbaarheid van de betrokkene niet te verwachten viel.
Ook in deze situatie heeft eiseres een begin van aannemelijkheid geschetst dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het UWV heeft niet duidelijk gemaakt waarom in het geval van eiseres deze loskoppeling hangende de beroepsprocedure (zoals in de genoemde uitspraak waarbij ook sprake was van een beroep tegen een IVA-uitkering) niet mogelijk zou zijn.

Conclusie en gevolgen

8.1
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
8.2
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
8.3
Degene die zich op schending van het gelijkheidsbeginsel beroept zal dit aannemelijk moeten maken. Met acht van de door eiseres overgelegde beslissingen op bezwaar en een uitspraak van de rechtbank Overijssel heeft eiseres concreet gemaakt en ten minste een begin van bewijs geleverd dat het UWV in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Het UWV heeft volstaan met een algemene niet gespecificeerde opmerking dat niet genoeg bewijs is geleverd en dat sprake is geweest van incidentele fouten.
8.4
Op de zitting van de rechtbank is besproken dat het UWV niet inhoudelijk heeft gereageerd op de door eiseres bij haar brieven 22 april 2022 en van 18 februari 2023 ingediende beslissingen op bezwaar. Het UWV heeft naar voren gebracht dat de rechtbank dit niet had gevraagd. De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid is van een bestuursorgaan als het UWV om in te schatten of een reactie aangewezen is. Het UWV heeft op de zitting te kennen gegeven alsnog te willen reageren. Het UWV wordt in de gelegenheid gesteld dit alsnog te doen.
Wat wordt van het UWV verwacht in verband met de acht beslissingen op bezwaar?
8.5
Het UWV wordt in de gelegenheid gesteld om nader te motiveren waarom in de acht situaties waarin eiseres concreet heeft gemaakt dat mogelijk sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel een nadere toelichting te geven waarom daarvan volgens het UWV geen sprake is. Dat kan bijvoorbeeld door aan te tonen dat in betreffende situaties sprake was van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 64, elfde lid van de Wet WIA en de genoemde rechtspraak van de CRvB. Bij de beslissing van 25 maart 2022 dient ook de datum van de aanvraag/verzoek om herbeoordeling te worden onderzocht. De vraag bij al deze acht beslissingen op bezwaar is of zich de situatie heeft voorgedaan dat de werkgever niet in kennis was gesteld van de toekenningsbeslissing of de beslissing om de loongerelateerde uitkering om te zetten naar een loonaanvullingsuitkering, of zich andere redenen hebben voorgedaan op basis waarvan de betreffende werkgever niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest. [8]
Wat wordt verwacht in verband met een negende beslissing op bezwaar?
8.6
Ter zake van de beslissing van 18 april 2018 worden partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunt aan te vullen. Eiseres zal dit kunnen doen bij haar reactie op de herstelpoging van het UWV.
Incidentele fouten?
8.7
Het UWV zal niet kunnen volstaan met het antwoord dat mogelijk sprake is van incidentele onjuiste beslissingen en dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat deze zouden moeten worden herhaald. [9] De rechtbank wenst eerst vast te stellen of inderdaad sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, dat wil zeggen, IVA-beslissingen waarbij in strijd met artikel 64, elfde lid van de Wet WIA een terugwerkende kracht is toegekend van meer dan één jaar.
8.8
Mocht blijken dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel bij de acht beslissingen, dan wenst de rechtbank te vernemen hoe het UWV motiveert en onderbouwt dat sprake is geweest van incidentele fouten.
Wat wordt van het UWV verwacht wat betreft de loskoppeling, genoemd in de uitspraak van rechtbank Overijssel?8.9 Het UWV wordt verder in de gelegenheid gesteld om te motiveren waarom voor eiseres een loskoppeling van de WGA-uitkering vanaf maart 2020 niet tot de mogelijkheden behoort en waarom dat wel tot de mogelijkheden behoorde bij de werkgever die betrokken was bij de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2022, waarbij het ook ging om toekenning van een IVA-uitkering.
Termijnen en overig
8.1
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.11
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de ingediende beroepsgronden omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
8.12
De rechtbank houdt iedere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Vodegel, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 mei 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

2.Memorie van Toelichting bij de Verzamelwet SZW-wetgeving 2009, kamerstukken 31811, nr. 3.
3.Zie wet van 9 juli 2002, Stb. 2004, 416.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2154. Bij deze uitspraak is de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant bevestigd. In laatstgenoemde uitspraak werden grotendeels dezelfde beroepsgronden aangevoerd. Zie ECLI:NL:RBOBR:2013:BY8888.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:728, zie ECLI:NL:CRVB 2017:3623 en zie ECLI:NL:CRVB 2015:3097.
8.Het gaat dus om de beslissingen op bezwaar van 19 november 2017, 14 mei 2020, 27 september 2021, 25 maart 2022, 12 mei 2022, 20 juni 2022, 12 januari 2023, 17 januari 2023 en 19 januari 2023.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX4894.